In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een accountant voor schade die is ontstaan door het niet verstrekken van essentiële informatie aan een uitzendbureau dat werkzaamheden in België wilde verrichten. De appellant, een uitzendbureau, had de accountant, geïntimeerde, ingeschakeld voor financiële en administratieve dienstverlening. Tijdens de periode van 2004 tot 2008 heeft de accountant werkzaamheden verricht voor het uitzendbureau, maar heeft nagelaten de appellant te informeren over de vereiste vergunningen voor het opereren in België. Dit leidde tot een boete van de Vlaamse overheid voor het uitzendbureau, wat aanleiding gaf tot de vordering van schadevergoeding door de appellant.
De rechtbank had de vorderingen van de appellant afgewezen, waarop de appellant in hoger beroep ging. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de contractuele relatie tussen partijen en de zorgplicht van de accountant. Het hof oordeelde dat de accountant niet gehouden was om de appellant te adviseren over vergunningsverplichtingen, aangezien dit niet onder de overeengekomen werkzaamheden viel. De accountant had zich niet gericht op grensoverschrijdende advisering en had niet de expertise om de appellant te informeren over de vergunningplicht.
Het hof concludeerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat de accountant op de hoogte was van de vergunningplicht en dat de accountant had verzuimd om de appellant hierover te informeren. De grieven van de appellant werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.