6.6.Proximedia is tijdig in hoger beroep gekomen. [de vrouw] en [de man] zijn in hoger beroep afzonderlijk gedagvaard, zodat thans twee zaken aanhangig zijn. In beide zaken is op 10 december 2013 een incidenteel arrest gewezen waarbij de zaken over en weer zijn gevoegd.
6.6.1. Proximedia heeft in beide zaken twee grieven aangevoerd. Tevens heeft zij in beide zaken, na herberekening van de door haar gevorderde verbrekingsvergoeding, haar eis gewijzigd, in die zin dat zij thans – in de zaak met nummer HD 200.103.428/01 – de veroordeling vordert van [de vrouw] en – in de zaak met nummer HD 200.103.429/01 – de veroordeling van [de man], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van de hoofdsom
ad € 2.444,42 (facturen ad € 932,42 en de verbrekingsvergoeding ad € 1.512,--), de buitengerechtelijke kosten ad € 300,-- en de kosten van het sommatie exploot ad € 72,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom ad € 2.444,42 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
6.6.2.De twee grieven betreffen het oordeel van de kantonrechter dat het beroep van gedaagden op reflexwerking van de Colportagewet slaagt en dat de overeenkomst op grond van artikel 24 en 25 van de Colportagewet nietig is. Kort gezegd betoogt Proximedia onder verwijzing naar jurisprudentie dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Body Moving ([de vrouw] en [de man]) via de reflexwerking de bescherming toekomt van de Colportagewet.
[de vrouw] en [de man] stellen zich op het standpunt dat het oordeel van de kantonrechter juist is, dat Body Moving als kleine ondernemer gelijk te stellen is, al dan niet via reflexwerking, aan een consument zodat terecht de overeenkomsten nietig zijn geoordeeld. Voorts beroepen zij zich op alle weren als in eerste aanleg gevoerd.
6.6.3. Vast staat dat Body Moving, vertegenwoordigd door [de vrouw], de overeenkomst heeft gesloten in het kader van haar bedrijf, omdat de door Proximedia aangeboden goederen en diensten in het kader van de bedrijfsvoering van Body Moving werden gebruikt. Body Moving kan dus niet worden gekwalificeerd als "particulier" als genoemd in artikel 1 lid 1, aanhef en onder d van de Colportagewet. Anders dan de kantonrechter ziet het hof geen ruimte om ter bescherming van kleine ondernemers dit begrip "particulier" zo ruim uit te leggen dat daaronder ook wordt begrepen een samenwerkingsverband tussen twee natuurlijke personen in een vennootschap onder firma.
Dit niet alleen omdat in de parlementaire geschiedenis van de (op 1 augustus 1975 in werking getreden) Colportagewet voor een zo ruime uitleg geen steun is te vinden, maar ook omdat in andere, meer recente wetgeving (zoals de regeling consumentenkoop in artikel 7:5 e.v. BW) alleen bescherming wordt toegekend aan de consument zijnde de "natuurlijke persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf", terwijl een samenhangende bepaling met een open norm waarop reflexwerking bij de Colportagewet gebaseerd zou kunnen worden – zoals bij de regeling van de onredelijk bezwarende bedingen waar de open norm van artikel 6:233 onder a BW van invloed kan zijn op de toetsing van een beding in algemene voorwaarden bij een niet-consument die een met een consument vergelijkbare positie inneemt – er niet is.
De thans nog geldende richtlijn 85/77 EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (hierna Colportagerichtlijn) kan niet tot een ander oordeel leiden. Hoewel deze richtlijn zich er niet tegen verzet dat de door de richtlijn geboden bescherming door de nationale wetgever wordt uitgebreid naar handelaren (zoals blijkt uit HvJ EG 14 maart 1991, C-361/89 inzake Di Pinto), heeft de Nederlandse wetgever hier niet voor gekozen. Ook de per 13 juni 2014 van toepassing wordende richtlijn 2011/83/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten (Richtlijn Consumentenrechten), die de Colportagerichtlijn alsdan vervangt, laat blijkens considerans nr. 13 deze ruimte, maar handhaaft onverkort het consumentenbegrip. Uit wetsvoorstel 33 520 (TK 2012-2013, nr. 7 p 9-10) ter implementatie van laatstgenoemde richtlijn blijkt voorts dat de wetgever bewust niet voor verruiming van het consumentenbegrip kiest zodat ook kleine zelfstandigen of handelaren er onder zouden gaan vallen. De wetgever beoogt een aparte regeling in Europees verband tot stand te brengen ter zake acquisitie onder handelaren. In de per 13 juni 2014 in werking tredende Implementatiewet Richtlijn Consumentenrechten wordt bescherming bij colportage dan ook onverkort beperkt tot "consumenten", zijnde ingevolge artikel 6:230g BW (nieuw) "iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen".
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter ten onrechte het beroep op (reflexwerking van de) Colportagewet heeft gehonoreerd en ten onrechte de overeenkomst op grond van artikel 24 en 25 van de Colportagewet nietig heeft geoordeeld. De grieven slagen.
6.6.4. Het slagen van de grieven brengt mee dat het hof de in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw dient te beoordelen (zie hiervoor onder rov 6.4).
6.6.5.Bij de verdere beoordeling stelt het hof voorop dat Proximedia, gezien haar toelichting onder punt 8 in de memorie van grieven, thans aan haar vordering ten grondslag legt een overeenkomst met contractnummer [contractnummer 2.] (later administratief gewijzigd in [contractnummer 3.]) met een looptijd van 48 maanden voor onder meer een laptop, technische bijstand, garantie en back-up online systeem ad € 70,-- per maand exclusief btw. De in de inleidende dagvaarding gestelde grondslag – een overeenkomst van 14 juni 2007 met betrekking tot een website, licenties en een laptop/pc – heeft Proximedia kennelijk dus gewijzigd, dit in overeenstemming met de reeds als productie 1 aan de inleidende dagvaarding gehechte overeenkomst. [de vrouw] en [de man] hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze grondslagwijziging, zodat het hof recht zal doen op de gewijzigde grondslag van de eis.
6.6.6.In eerste aanleg heeft Body Moving als meest verstrekkende verweer gevoerd dat zij met Proximedia geen overeenkomst is aangegaan voor de huur van een laptop, maar een overeenkomst voor het maken van een website en dat daarbij is afgesproken dat aan Body Moving gratis een laptop ter beschikking zou worden gesteld; [de vrouw] hoefde voor de gratis laptop enkel een blanco formulier te ondertekenen. In hoger beroep hebben [de vrouw] en [de man] naar dit verweer verwezen en het herhaald.
6.6.7.De overeenkomst die Proximedia in hoger beroep aan haar vordering ten grondslag legt heeft betrekking op een laptop, technische bijstand, garantie, back-up online systeem en promo mail, zoals blijkt uit de schriftelijke overeenkomst van 14 juni 2007 (productie 1 bij de inleidende dagvaarding). De schriftelijke overeenkomst van 14 juni 2007 levert tussen partijen dwingend bewijs op van de door Proximedia gestelde overeenkomst, zodat (ingevolge artt. 156 en 157 Rv in verbinding met artikel 160 Rv) behoudens tegenbewijs deze overeenkomst vast staat. Het hof zal [de vrouw] en [de man] toelaten om bij wege van tegenbewijs te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat, anders dan in de schriftelijke overeenkomst is vermeld, de laptop gratis ter beschikking zou worden gesteld.
Voordat echter tot bewijslevering wordt overgegaan wenst het hof door Proximedia te worden geïnformeerd over de samenstelling van de overeengekomen maandtermijn van € 70,--, in die zin dat Proximedia verduidelijkt welke bedragen aan de diverse onderdelen van de overeenkomst moeten worden toegerekend. Ook krijgt Proximedia de gelegenheid om toe te lichten waarom op 14 juni 2007 twee overeenkomsten met hetzelfde contractnummer ([contractnummer 2.]) zijn gesloten tussen partijen. [de vrouw] en [de man] kunnen vervolgens op een en ander reageren.
6.6.8.Voor het geval dat het door [de vrouw] en [de man] bij te brengen tegenbewijs niet wordt geleverd, dient te worden beoordeeld of de in hoofdsom door Proximedia gevorderde bedragen (€ 932,42 ter zake de facturen en € 1.512,-- aan verbrekingsvergoeding) kunnen worden toegewezen. Bij de beoordeling wordt voorop gesteld dat beide partijen ervan
uitgaan dat de overeenkomst is geëindigd door de e-mail van Body Moving van 19 juni 2009 (vgl. rov 6.1.9), met dien verstande dat Proximedia de e-mail als opzeggingsbrief beschouwt, terwijl [de vrouw] en [de man] stellen dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden.
6.6.9.Tegen de vordering ter zake de facturen van in totaal € 932,42 (facturen van 9 juni 2008 t/m 1 april 2009) hebben [de vrouw] en [de man] als verweer aangevoerd dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aangezien Proximedia geen gratis laptop heeft verstrekt en de toegang tot de website heeft geblokkeerd. In reactie hierop heeft Proximedia gesteld dat zij gerechtigd was de dienstverlening op te schorten aangezien Body Moving, ondanks meerdere sommaties, sinds medio 2008 de facturen van Proximedia onbetaald heeft gelaten.
Dit verweer en de reactie daarop kunnen thans, zonder bewijslevering, niet worden beoordeeld. Wel is het hof voorshands van oordeel dat de gestelde tekortkomingen niet de opschorting van
allebetalingen rechtvaardigen (Body Moving heeft sinds de verzending van de eerste factuur op 9 juni 2008 geen enkel bedrag betaald). Immers, de overeenkomst wordt slechts gedeeltelijk betwist. Voorts is gesteld noch gebleken dat Body Moving voor december 2008 bij Proximedia heeft nagevraagd waarop de facturen betrekking hebben en staat vast dat Proximedia de website pas begin 2009 heeft geblokkeerd.
6.6.10.In verband met de – op grond van artikel 7.1 van de overeenkomst – door Proximedia gevorderde verbrekingsvergoeding is allereerst van belang het verweer van [de vrouw] en [de man] dat aan hen via de open norm van artikel 6:233 sub a BW de bescherming toekomt van de grijze lijst van artikel 6:237 aanhef en sub i BW en dat Proximedia moet aantonen dat de door haar gevorderde vergoeding een redelijke vergoeding is.
6.6.11.Zoals hiervoor in rechtsoverweging 6.6.3 is overwogen, kan bij de regeling van de onredelijk bezwarende bedingen (de grijze lijst) de open norm van artikel 6:233 onder a BW van invloed zijn op de toetsing van een beding in algemene voorwaarden bij een niet-consument die een met een consument vergelijkbare positie inneemt. In het onderhavige geval heeft Body Moving in dit verband in eerste aanleg gesteld dat het bedrijf alleen door [de vrouw] wordt gevoerd (de samenwerking met [de man] is geëindigd) en dat [de vrouw] daarmee feitelijk een kleine ondernemer is. In hoger beroep hebben [de vrouw] en [de man] gesteld dat de aard en omvang van het voormalige bedrijf Body Moving dusdanig is dat [de vrouw] en [de man] gelijk zijn te stellen met een consument. Het hof is van oordeel dat [de vrouw] en [de man] met deze summiere stellingen, die verder niet zijn toegelicht, onvoldoende hebben aangevoerd om te concluderen dat zij ten tijde van het sluiten van de gestelde overeenkomst in hun relatie tot Proximedia een met een consument vergelijkbare positie innamen. Dat betekent dat er voor enige reflexwerking van artikel 6:237 aanhef en sub i BW geen reden is.
6.6.12.Het voorgaande betekent niet dat artikel 7.1 van de overeenkomst op grond van artikel 6:233 sub a BW voor [de vrouw] en [de man] niet onredelijk bezwarend zou kunnen zijn. Op [de vrouw] en [de man] rusten de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat dit het geval is. In eerste aanleg heeft Body Moving, aanhakend bij de tekst van 6:237 aanhef en sub i BW, gesteld dat sprake is van een onredelijk hoge vergoeding, zeker nu tegenover de verplichting tot betaling van de resterende periode geen diensten van Proximedia meer staan. Verder heeft Body Moving de door Proximedia in haar akte van 15 december 2010 gegeven onderbouwing van de verbrekingsvergoeding betwist. In hoger beroep hebben [de vrouw] en [de man] voor hun standpunt verwezen naar de stukken in eerste aanleg. Waarom het beding, afgezien van artikel 6:237 aanhef en sub i BW, onredelijk bezwarend zou zijn, hebben [de vrouw] en [de man] niet toegelicht. In het
bijzonder zijn zij niet ingegaan op de relevante omstandigheden die worden genoemd in artikel 6:233 sub a BW die kunnen maken dat een beding onredelijk bezwarend is, zoals de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval. Het hof is dan ook van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is dat en waarom het beding van artikel 7.1 onredelijk bezwarend is. Dat betekent dat de door Proximedia gevorderde verbrekingsvergoeding in beginsel kan worden toegewezen, althans indien het door [de vrouw] en [de man] bij te brengen (tegen)bewijs niet wordt geleverd.
In beginsel, want van belang is nog het verweer van [de vrouw] en [de man] dat de resterende looptijd van de overeenkomst geen 36 maanden is, zoals Proximedia stelt, maar 26 maanden. Proximedia heeft gesteld dat de overeenkomst is gesloten op 14 juni 2007, maar heeft niet gesteld wanneer de overeengekomen termijn van 48 maanden zou zijn gaan lopen. Het hof zal Proximedia in de gelegenheid stellen op dit punt duidelijkheid te verschaffen.
Verder wenst het hof van [de vrouw] en [de man] te vernemen wanneer de laptop aan Proximedia is geretourneerd en waaruit dat blijkt. Partijen kunnen vervolgens op elkaars uitlatingen reageren.
6.6.13.Voordat gelegenheid zal worden gegeven tot bewijslevering, zal het hof, mede gezien de overige nog te beslissen kwesties, een comparitie van partijen bepalen voor het geven van inlichtingen over die hiervoor genoemde punten en ter beproeving van een minnelijke regeling.
Resumerend dient Proximedia op de comparitie toe te lichten:
- welke bedragen aan de diverse onderdelen van de overeenkomst moeten worden toegerekend (rov 6.6.7),
- waarom op 14 juni 2007 twee overeenkomsten met hetzelfde contractnummer ([contractnummer 2.]) zijn gesloten tussen partijen (rov 6.6.7) en
- wanneer de overeengekomen termijn van 36 maanden zou zijn gaan lopen (rov 6.6.12).
[de vrouw] en [de man] dienen op de comparitie toe te lichten wanneer de laptop aan Proximedia is geretourneerd en waaruit dat blijkt.
6.6.14.Elk van partijen wordt verzocht uiterlijk één week vóór de zittingsdatum aan de raadsheer-commissaris en aan de wederpartij toe te zenden (kopieën van) de bescheiden (voor zover nog niet in het geding gebracht) waarop zij ter comparitie een beroep wenst te doen. In elk geval dient Proximedia op voorhand
de originele exemplaren van de beide overeenkomsten met contractnummer [contractnummer 2.]ter griffie te deponeren. Indien geen schikking wordt bereikt, zal aan het einde van de comparitie aan partijen de gelegenheid worden geboden om mondeling hun standpunt ten aanzien van de wijze van bewijslevering (schriftelijk of door middel van getuigen) kenbaar te maken.
6.6.15. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.