Aan de vordering ligt een overeenkomst ten grondslag. De overeenkomst, waarover het gaat in deze zaak, is een overeenkomst van aanneming van werk c.q. een overeenkomst van opdracht. Bij een dergelijke overeenkomst is het de aannemer c.q. de opdrachtnemer die de kenmerkende prestatie moet verrichten. Deze overeenkomst is gesloten op 22 februari 2005. Het op de vordering toepasselijke recht dient derhalve te worden bepaald aan de hand van het Verdrag van de EEG inzake het recht dat van toepassing is op verbintenis uit overeenkomst (Rome, 19 juni 1980; hierna: het EVO). Van een rechtskeuze als bedoeld in artikel 3 van het EVO blijkt niet.
Ingevolge artikel 4 lid 1 van het EVO wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Dit is - zo wordt in artikel 4 lid 2 van het EVO vermoed - het recht van het land waar de partij, die de kenmerkende prestatie moest verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats had, dan wel - wanneer het een vennootschap, vereniging of rechtspersoon betreft - haar hoofdbestuur heeft. De kenmerkende prestatie bestond eruit dat een opslagloods moest worden gebouwd. Deze prestatie diende te worden verricht door [geïntimeerde] , zodat in beginsel Belgisch recht op de vordering van toepassing is.
Op grond van artikel 4 lid 5 EVO geldt dit vermoeden niet wanneer uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer verbonden is met een ander land. Het hof overweegt hierbij dat deze bepaling restrictief moet worden gehanteerd in die zin dat eerst dan van de hoofdregel van artikel 4 lid 2 EVO behoort te worden afgeweken, indien, gegeven de bijzonderheden van het geval, geoordeeld moet worden dat de plaats van vestiging van de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, geen reële aanknopingswaarde heeft. Feiten of omstandigheden die in dit geval tot een dergelijke conclusie moeten leiden zijn evenwel niet gesteld of gebleken. De omstandigheden die [appellante] in dit verband heeft aangevoerd - het ontbreken van verwijzingen naar Belgisch recht in de overeenkomst, het ontbreken van algemene voorwaarden met een dergelijke verwijzing, het vermelden van Nederlandse NEN-normen en het aanvankelijk uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht door (de advocaten van) partijen - zijn daartoe naar het oordeel van het hof niet toereikend.
Een en ander brengt het hof tot dezelfde slotsom als de rechtbank, namelijk dat Belgisch recht van toepassing is, zodat grief 1 in het principaal appel die tegen dat oordeel opkomt, wordt verworpen.