Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
10.Het verloop van de procedure
11.De verdere beoordeling
“De heer [appellant] heeft circumscripte belemmeringen met betrekking tot de handvaardigheid. Hij kan alle basisgrepen uitvoeren maar de uiterste standen rechts zijn minder goed mogelijk en bovendien is er krachtsverlies; de tastzin is uitstekend. Links zijn de kracht en de bewegingsmogelijkheden optimaal maar bij gebruik van de handen in uiterste stand en dan met name dorsaalflexie (extensie) treden tintelingen en gevoelsverlies op. Hierdoor zijn er beperkingen ten aanzien van repeterende handelingen die dergelijke handvaardigheid vereisen in die zin dat die niet langer dan een half uur tot een uur achter elkaar verricht kunnen worden waarna een langdurige onderbreking noodzakelijk is. Verder is de duur waarmee met de linker hand in volgehouden palmairflexie of extensie instrumenten in de driepuntsgreep vastgehouden kunnen worden beperkt. Bij dergelijke activiteiten met een duur van ongeveer een half tot een heel uur is dit oplosbaar door de hand even te schudden of over te pakken, langduriger activiteiten die dergelijke posities vereisen zullen over het algemeen niet mogelijk zijn.”Voorts heeft de deskundige in zijn huidige rapport vermeld:
“Bij verzekeringsgeneeskundige beoordeling in november 2001 werd vastgesteld dat er sprake was van verminderde kracht in de rechterhand en verminderd gevoel in de niet behandelde linker hand. De conclusie luidde dat tempoverlies bij opereren en grote series vruchtbaarheidsonderzoeken aannemelijk was.”(p. 13) en voorts
“Terugkijkend waren er bij de eerste beoordeling in 2001 al beperkingen ten aanzien van voornamelijk voelen links en manipuleren rechts. De heer [appellant] kon daarmee omgaan door links meer te manipuleren en rechts meer te voelen.”.(p. 15) en verder:
“De beperkingen per 28.9.’01 zijn duidelijk: minder kunnen voelen met links en minder kunnen manipuleren met rechts, gedeeltelijk te compenseren ten koste van enig tempoverlies door met links meer te manipuleren en met rechts meer te voelen.”(p. 17).
feitelijkpassende arbeid verricht. In het pensioenreglement en de herverzekeringsovereenkomst wordt niet de eis gesteld dat, wanneer de deelnemer feitelijk passende arbeid verricht, deze werkzaamheden niet in aanmerking mogen worden genomen bij de vraag of de deelnemer in staat is werkzaamheden te verrichten in de zin van artikel 13 lid 4 sub b van het pensioenreglement. Voorts ziet de stichting eraan voorbij dat Alhermij - wiens mededelingen aan de stichting moeten worden toegerekend - van mening is dat het eigen beroep als meest passend moet worden beschouwd (zie rov. 4.11 van het arrest van 24 november 2009). Hetgeen de stichting heeft aangevoerd over het arbeidsverleden van [appellant], behoeft dus geen nadere bespreking. Hetzelfde geldt voor hetgeen de stichting heeft gesteld over de koopsommen. Het hof komt tot de slotsom dat de arbeidsdeskundige bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid ervan uit is gegaan dat de
feitelijkverrichte arbeid heeft te gelden als
passendearbeid in de zin van artikel 13 lid 4 aanhef en sub b van het pensioenreglement en artikel 2 lid 1 van de herverzekeringsovereenkomst. Het hof is van oordeel dat de deskundige op goede gronden tot die conclusie is gekomen en volgt de deskundige daarin.
“hij had (met de wijsheid achteraf van de verzekeringsarts) beter helemaal kunnen stoppen met enten, opvoelen en de meeste operaties (…)”(p. 16) acht het hof de motivering van de arbeidsongeschiktheidsklasse daarom voldoende overtuigend.
“Terugkijkend waren er bij de eerste beoordeling in 2001 al beperkingen ten aanzien van voornamelijk voelen links en manipuleren rechts. De heer [appellant] kon daarmee omgaan door links meer te manipuleren en rechts meer te voelen. De klachten zijn geleidelijk toegenomen, met de wijsheid van kennis achteraf kan vastgesteld worden dat de heer [appellant] daar ergens tussen 2002 en eind 2005 te ver is gegaan en de toenemende klachten vooral links ten onrechte niet heeft geïnterpreteerd als een signaal dat hij beter kon stoppen met handelingen die een repeterende belasting van de vingerbuigers van de linkerhand met de pols in gedwongen stand vereisen. (…) Het is niet mogelijk achteraf in kwantitatieve zin aan te geven wanneer dat is gebeurd. Vaststaat dat de heer [appellant] begin 2006 zoveel pijn kreeg aan de linkerhand door voortschrijdende neuropathie dat hij slecht sliep door nachtelijke pijn. Hij werd dat jaar tweemaal geopereerd, na de eerste ingreep was hij weliswaar van de pijn verlost, maar er volgde nog een tweede omdat het gevoelverlies aanmerkelijk bleef. Verbetering is gezien de bevindingen bij elektromyografisch onderzoek in 2008 niet meer te verwachten. (…)
“Vaststaat dat de heer [appellant] begin 2006 zoveel pijn kreeg aan de linkerhand door voortschrijdende neuropathie dat hij slecht sliep door nachtelijke pijn. Hij werd dat jaar tweemaal geopereerd, na de eerste ingreep was hij weliswaar van de pijn verlost, maar er volgde nog een tweede omdat het gevoelverlies aanmerkelijk bleef.”(p. 15) te vertalen in een nieuwe periode aanvangend op 12 april 2006. Daartoe bieden deze constateringen voldoende aanknopingspunten.
“Aannemelijk is dat er vanaf begin 2006 tot medio 2009 aanmerkelijke beperkingen bestonden, die tot een aanzienlijke mate van arbeidsongeschiktheid, ook voor algemene arbeid geleid hebben. Nadien was daar geen sprake meer van en bestaat ongeveer de huidige situatie.”(p. 15)
.De arbeidsdeskundige heeft de periode echter niet beperkt tot medio 2009. Daartoe zag hij geen aanleiding omdat de reden voor deze periode van aanzienlijke arbeidsongeschiktheid, was gelegen in de psychische klachten van [appellant]. Aangezien de arbeidsdeskundige [appellant] reeds zonder die psychische klachten al volledig arbeidsongeschikt achtte (p. 57), bestond er geen aanleiding om een nadere uitsplitsing te maken in de tijd en /of de mate van arbeidsongeschiktheid op een lagere klasse te stellen. Om die reden had de arbeidsdeskundige ook geen aanleiding om de mate van arbeidsongeschiktheid op een lagere klasse te stellen in verband met de afname van psychische klachten, zoals de stichting betoogt. Ook op dit punt acht het hof het rapport van de arbeidsdeskundige dus begrijpelijk.
“voor de gehele verdere duur van zijn leven”.