ECLI:NL:GHSHE:2014:1050

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
20-003451-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het in vereniging plegen van twee overvallen met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor het in vereniging plegen van twee overvallen op supermarkten, waarbij gebruik werd gemaakt van geweld en bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De overvallen vonden plaats op 3 januari 2013 in Steenderen en op 28 januari 2013 in Waspik. De verdachte heeft tegen het eerdere vonnis hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de gevangenisstraf vastgesteld op 5 jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich op gewelddadige wijze toegang hebben verschaft tot de supermarkten en de medewerkers hebben bedreigd. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 66 maanden geëist, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers een langere straf rechtvaardigden. Daarnaast heeft het hof beslist over de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan verschillende slachtoffers van de overvallen. Het hof heeft ook een tasje met geld, dat in beslag was genomen, teruggegeven aan de moeder van de verdachte, omdat niet was aangetoond dat het geld uit de bewezen feiten was verkregen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003451-13
Uitspraak : 15 april 2014
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 oktober 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-800092-13 tegen:
[verdachte],
geboren te Steenderen [in 1972],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Nieuw Vosseveld 2 te Vught.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van het plegen, in vereniging, van twee overvallen op supermarkten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
66 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de rechtbank beslist over schadevergoeding aan de benadeelde partijen en over het beslag.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [A] afgewezen.
Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is deze vordering in hoger beroep niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft:
 gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van
66 maanden, met aftrek van voorarrest;
 een standpunt ingenomen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals vermeld in het arrest onder het kopje ‘Vorderingen van de benadeelde partijen’;
 gevorderd dat het in beslaggenomen tasje met geld zal worden verbeurd verklaard.
De verdediging heeft:
 primair integrale vrijspraak bepleit, zodat de benadeelde partijen in dat geval
niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen;
 subsidiair, in geval van veroordeling, een strafmaatverweer gevoerd alsmede bepleit dat wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen aansluiting zal worden gezocht bij de beslissing van de rechtbank hieromtrent;
 bepleit dat het in beslaggenomen tasje met geld zal worden teruggegeven aan de moeder van verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 januari 2013 te Steenderen, gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van in totaal -circa- 2453,17 euro en/of een aantal pakjes sigaretten (Marlboro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Coop Supermarkt en/of
[A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- met (een) bivakmuts(en) op zijn/hun hoofd(en) de winkel is/zijn binnen gekomen en/of
- zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in (een) zijner handen heeft gehouden en/of dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht (gehouden) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, -zakelijk weergegeven- opzettelijk dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: “Ik wil het geld uit de kluis” en/of “dit duurt te lang” en/of “dat ze nog sigaretten wilde(n)”;
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2013 te Waspik, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal
-circa- 4.990,94 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of PLUS supermarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal -circa- 4.990,94 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of PLUS Supermarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- met een bivakmuts op zijn/hun hoofd de supermarkt PLUS is/zijn binnen gegaan en/of
- zichtbaar voor die [slachtoffer 5] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in een zijner handen gehouden en/of dat vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op die [slachtoffer 5] en/of (daarbij) opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, -zakelijk weergegeven- die [slachtoffer 5] de woorden heeft toegevoegd: “maak open” en/of “gewoon iets aanslaan en dan openen” en/of “waar is het grote geld” en/of “pak het even” en/of “2.000 euro rijker, sorry meisje, crisis”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewijs
P.M.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft (kort gezegd) aangevoerd dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat het openbaar ministerie wellicht de juiste dadergroep heeft gevonden, maar dat de concrete betrokkenheid van verdachte bij de feiten niet is vast te stellen. Het signalement waaraan verdachte wordt gekoppeld is te algemeen om verdachte op grond daarvan als dader te bestempelen. Het signalement zou ook kunnen passen bij het signalement van [betrokkene], die ook in de woning aan de [adres] verbleef. Voorts heeft verdachte een logische verklaring gegeven voor de bij de doorzoeking in zijn woning aangetroffen goederen. Immers, iedereen gebruikte elkaars kleding en spullen, zodat de omstandigheid dat op een trui (welke gelijkenis vertoont met het kledingstuk van een van de overvallers) alsmede op een kassabakje sporen van verdachte zijn aangetroffen niet leidt tot voldoende individualisatie ten aanzien van verdachte. De kassabakjes, welke zijn herkend door de supermarkteigenaar, zijn evenmin doorslaggevend nu dergelijke bakjes naar alle waarschijnlijkheid in veel supermarkten worden gebruikt. Als laatste is geen sprake van de situatie waarin van verdachte kan worden verlangd dat hij een verklaring aflegt, aangezien hij in dat geval ofwel zichzelf belast als zijnde één van de overvallers ofwel als medeplichtige aan de overvallen, terwijl van het openbaar ministerie mag worden verlangd dat als het een zaak aandraagt met drie verdachten, het openbaar ministerie zelf het bewijs aandraagt voor de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten.
Het hof overweegt het volgende.
Feit 1
Het hof stelt ten eerste vast dat verdachte, gelet op het door het hof ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen postuur, past in het signalement dat is gegeven van de kleinere overvaller.
Gelet op de bewijsmiddelen en de omstandigheden dat:
 de lange zwarte jas van een van de twee overvallers sterke overeenkomsten vertoont met de in beslaggenomen Pierre Cardin jas;
 in de in beslaggenomen Pierre Cardin jas op naam van medeverdachte [medeverdachte] gestelde documenten zijn aangetroffen, waaronder een paspoort op diens naam;
 getuige [getuige 1] ongeveer een uur voor de overval een grote dikke man met een lange zwarte jas zijn pizzeria binnen heeft zien komen;
 verdachte heeft verklaard dat hij op 3 januari 2013 met medeverdachte [medeverdachte] in de pizzeria in Steenderen is geweest;
trekt het hof de conclusie dat verdachte op 3 januari 2013, ongeveer een uur voor de overval, met medeverdachte [medeverdachte] in de pizzeria Haj in Steenderen is geweest en dat medeverdachte [medeverdachte] die dag de Pierre Cardin jas heeft gedragen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat:
 de zwarte jas met bontkraag van een van de twee overvallers sterke overeenkomsten vertoont met de in beslaggenomen jas die is aangetroffen in de [adres] te Gilze;
 verdachte in deze woning verbleef;
 getuige [getuige 2] [naam] heeft herkend op de beelden van de pizzeria en het hof er, zoals overwogen bij bewijsmiddel 14, vanuit gaat dat de getuige daarmee doelde op de persoon met de zwarte jas met bontkraag;
 de overvallers gebruik hebben gemaakt van een grijze personenauto;
 de auto op de camerabeelden hoogst waarschijnlijk het meest gelijkenis vertoont met een Kia Carens, een 5-deurs auto;
 medeverdachte [medeverdachte], die eveneens is aangehouden in de woning aan de [adres] te Gilze en daar kennelijk verbleef, de beschikking had over een Kia Carens.
Bij de overval is gebruik gemaakt van bivakmutsen, handschoenen, een tas van Jumbo en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Bivakmutsen, handschoenen, een tas van Jumbo en een vuurwapen gelijkend, alsmede de hiervoor genoemde jassen, zijn aangetroffen in de woning aan de [adres] te Gilze, de woning waar verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verbleven en door de politie zijn aangehouden.
De raadsman heeft aangevoerd dat in het dossier onderbouwing kan worden gevonden voor de stelling dat drie personen betrokken waren bij de overval en dat er drie personen in de auto, die stond nabij de supermarkt, hebben gezeten. De raadsman heeft aangevoerd dat uit de omstandigheid dat verdachte een zwarte jas met bontkraag in de pizzeria aan had, niet wil zeggen dat daaruit moet worden geconcludeerd dat die jas daarna niet door een ander kan zijn aan getrokken. Immers, als je pizza hebt gehaald bij pizzeria Haj in Steenderen en deze opeet in de auto, is het logisch dat je je jas uittrekt. Het is daarom mogelijk dat een ander dan verdachte de jas met bontkraag heeft gedragen, aldus de raadsman.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat het geenszins aannemelijk is geworden dat verdachte eerst samen met [medeverdachte] bij de pizzeria een pizza heeft gehaald (waarbij verdachte een zwarte jas met bontkraag droeg), deze pizza vervolgens in de auto heeft opgegeten en daarna in de auto door een derde persoon, niet zijnde medeverdachte [medeverdachte] omdat die een veel groter en forser postuur heeft dan verdachte, de jas van verdachte wordt geleend om de overval op de Coop in Steenderen te plegen.
Op grond van al het voorgaande alsmede de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de overval op de Coop supermarkt in Steenderen op 3 januari 10 januari 2013 hebben gepleegd. Hetgeen de raadsman voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof verwerpt het verweer.
Feit 2
Het hof stelt ten eerste vast dat verdachte, gelet op het door het hof ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen postuur, past in het signalement dat is gegeven van de kleinere overvaller.
Voort stelt het hof aan de hand van de foto’s die zich bij de bewijsmiddelen bevinden van de zwarte jas die de ene overvaller droeg en de witte trui met opschrift “32” die de andere overvaller droeg alsmede de foto’s van de in de woning waar verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verbleven aangetroffen zwarte Pierre Cardin jas en de witte trui met opschrift “32” vast, dat de jassen onderling en de truien onderling sterk met elkaar overeenkomen.
Op grond van de bewijsmiddelen trekt het hof bovendien de volgende conclusies:
 Medeverdachte [medeverdachte] heeft op enig moment de in zijn woning in beslaggenomen zwarte Pierre Cardin jas gedragen;
 Verdachte heeft op enig moment de in beslaggenomen witte trui cq. vest met opschrift “32” gedragen;
 Getuige [getuige 3] heeft, gelet op het tijdstip van zijn waarnemingen, de overeenkomst tussen het opgegeven signalement van de twee mannen en het signalement van de overvallers en het feit dat de Plus supermarkt is gevestigd aan de Kerkstraat in Waspik, de daders van de overval gezien, waardoor naar het oordeel van het hof tevens vast staat dat de daders van de overval gebruik hebben gemaakt van een auto met het kenteken [kenteken];
 Medeverdachte [medeverdachte] heeft, gelet op het aantreffen van zijn DNA op de tape op een van de kentekenplaten in combinatie met het feit dat de kentekenplaat met de tape is aangetroffen in de woning van [medeverdachte], de tape op de kentekenplaat met kenteken [kenteken] aangeraakt;
 Verdachte [verdachte] heeft één van de kassabakjes die in de woning aan de [adres] te Gilze zijn aangetroffen, en waar verdachte verbleef, vastgepakt.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen:
 dat de overval is gepleegd door twee mannen;
 dat de twee overvallers een gele Jumbo tas bij zich hadden, terwijl een dergelijke tas ook is aangetroffen in de woning waar verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verbleven;
 dat bij de overval kassabakjes zijn weggenomen;
 dat in de woning waar verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verbleven dergelijke kassabakjes zijn aangetroffen, die [slachtoffer 3] heeft herkend als identiek aan de kassabakjes die zijn weggenomen.
Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen alsmede de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband beschouwd, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ook de overval op de Plus supermarkt op 28 januari 2013 in Waspik hebben gepleegd. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een deel van het weggenomen geldbedrag door verdachte en zijn mededader [medeverdachte] is gepakt en een deel door aangeefster aan de overvallers is afgegeven, zodat het hof bij de bewezen verklaring uit gaat van diefstal met geweld en afpersing.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband beschouwd, alsmede de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 03 januari 2013 te Steenderen, gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van in totaal 2453,17 Euro en een aantal pakjes sigaretten (Marlboro), toebehorende aan [A], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader
- met bivakmutsen op hun hoofden de winkel zijn binnen gekomen en
- zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand heeft gehouden en dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht (gehouden) op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] -zakelijk weergegeven- opzettelijk dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Ik wil het geld uit de kluis' en "dit duurt te lang" en 'dat ze nog sigaretten wilden';
2.
hij op 28 januari 2013 te Waspik, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader
- met een bivakmuts op hun hoofd de supermarkt PLUS zijn binnen gegaan en
- zichtbaar voor die [slachtoffer 5] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand gehouden en dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 5] en (daarbij) opzettelijk dreigend -zakelijk weergegeven- die [slachtoffer 5] de woorden heeft toegevoegd: "maak open" en "gewoon iets aanslaan en dan openen" en "waar is het grote geld" en "pak het even".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1.

Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

2.

Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan twee overvallen op supermarkten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor die strafbare feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft een lagere strafoplegging bepleit en verzocht aansluiting te zoeken bij het LOVS-oriëntatiepunt van een gevangenisstraf van 2 jaren, zoals dat geldt bij de categorie ‘overval op een winkel met licht geweld/bedreiging’. Voorts heeft de verdediging verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de ‘ingetogen’ wijze, te weten zonder veel (bedreiging met) bruut geweld, waarop de overvallen zijn gepleegd.
Het hof overweegt het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft, samen met zijn mededader, gemaskerd, twee overvallen gepleegd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Voor de medewerkers van de supermarkten die hier het slachtoffer van waren, moet dit een traumatische en angstige ervaring zijn geweest, zoals daarvan ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen.
Dergelijke overvallen veroorzaken onrust in de samenleving in het algemeen en de supermarktondernemers en -medewerkers in het bijzonder.
Ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten als de onderhavige kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf van een aantal jaren. Het hof let daarbij op de ernst ervan in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde strafmaxima en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Voor dat laatste geldt dat volgens de oriëntatiepunten ter zake van een overval op een winkel van de categorie ‘licht geweld/bedreiging’ een gevangenisstraf van twee jaar als passend kan worden beschouwd. Het gebruik van een vuurwapen (althans een daarop lijkend voorwerp) en de omstandigheid dat de overval in vereniging is gepleegd, vormen in elk geval elementen die strafverzwarend zijn. Het hof is van oordeel dat hierdoor voor de slachtoffers een nog bedreigender beeld is ontstaan ten opzichte van de situatie waarin slachtoffers worden geconfronteerd met één persoon, die zonder wapen (of een daarop gelijkend voorwerp) maar met licht geweld of bedreiging een winkeloverval pleegt, waarop genoemd oriëntatiepunt ziet.
Het hof is bovendien van oordeel dat ook het tijdstip waarop verdachte en zijn mededader de onder 1 en 2 bewezen verklaarde overvallen hebben gepleegd, te weten omstreeks 17.40 uur respectievelijk omstreeks 19.00 uur zodat veel supermarktklanten van nabij getuige zijn geweest van de overvallen – zoals daarvan is gebleken van de zich in het dossier bevindende camerabeelden die van de overvallen zijn gemaakt – in strafverzwarende zin moet worden meegewogen. Gelet hierop acht het hof in het onderhavige geval voor een enkele overval zoals bewezen verklaard een gevangenisstraf voor de duur van 2,5 jaar een passende sanctie.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hof in het onderhavige geval oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden acht.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Feit 1
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.883,28, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1.633,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. In hoger beroep duurt de vordering dan ook van rechtswege voort tot een bedrag van EUR 1.633,28.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte en zijn mededader zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.860,93. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1.610,93 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte en zijn mededader zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Feit 2
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.522,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte en zijn mededader zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.240,91. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Oplegging schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Het hof ziet aanleiding om ter zake van de hiervoor onder het kopje ‘vorderingen van de benadeelde partijen’ door het hof toegewezen vorderingen tot schadevergoeding telkens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als hierna te melden. Verdachte en zijn mededader zijn telkens naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht.
Beslag
Uit het dossier blijkt dat een tasje met geld in beslag is genomen. De rechtbank heeft beslist dat het tasje met geld moet worden teruggegeven aan [B], de moeder van verdachte, nu zij redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dit tasje met geld verbeurd te verklaren.
De verdediging heeft betoogd dat, nu het openbaar ministerie tegen het vonnis, althans tegen de beslissing omtrent het beslag, geen appel heeft ingesteld, de beslissing van de rechtbank in stand moet worden gelaten. Voorts heeft de verdediging betoogd dat er geen grond bestaat om het tasje met geld verbeurd te verklaren, zodat het geld moet worden teruggegeven aan de moeder van verdachte.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering appel kan worden ingesteld tegen het vonnis in zijn geheel. Nu verdachte zulks heeft gedaan is ook de beslissing van de rechtbank omtrent het beslag aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof volgt de raadsman dan ook niet in zijn stelling, dat om reden dat het openbaar ministerie geen appel heeft ingesteld tegen het vonnis, de beslissing omtrent het beslag reeds daarom in stand moet worden gelaten.
Voorts overweegt het hof dat het uit het dossier alsmede het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte het geldbedrag in het tasje geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van een van de bewezen verklaarde feiten heeft verkregen. Evenmin is een van de andere in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht genoemde gronden van toepassing op grond waarvan het geldbedrag verbeurd zou kunnen worden verklaard.
Ten overvloede overweegt het hof dat ook niet wordt voldaan aan een van de in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht genoemde voorwaarden op grond waarvan het geldbedrag zou kunnen worden onttrokken aan het verkeer.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hof de teruggave zal gelasten van het tasje met geld aan [B], zijnde de moeder van verdachte, nu zij op grond van het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 60a, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [B] (moeder verdachte) van het in beslag genomen geld in een zwart tasje.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
EUR 1.883,28 (duizend achthonderddrieëntachtig euro en achtentwintig cent) bestaande uit EUR 133,28 (honderddrieëndertig euro en achtentwintig cent) materiële schade en EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van
EUR 1.633,28 (duizend zeshonderddrieëndertig euro en achtentwintig cent) bestaande uit EUR 133,28 (honderddrieëndertig euro en achtentwintig cent) materiële schade en EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
EUR 1.860,93 (duizend achthonderdzestig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit EUR 110,93 (honderdtien euro en drieënnegentig cent) materiële schade en EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van
EUR 1.860,93 (duizend achthonderdzestig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit EUR 110,93 (honderdtien euro en drieënnegentig cent) materiële schade en EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
EUR 1.522,40 (duizend vijfhonderdtweeëntwintig euro en veertig cent) bestaande uit EUR 22,40 (tweeëntwintig euro en veertig cent) materiële schade en EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag te betalen van
EUR 1.522,40 (duizend vijfhonderdtweeëntwintig euro en veertig cent) bestaande uit EUR 22,40 (tweeëntwintig euro en veertig cent) materiële schade en EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
EUR 1.240,91 (duizend tweehonderdveertig euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], een bedrag te betalen van
EUR 1.240,91 (duizend tweehonderdveertig euro en eenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. H. Harmsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 15 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.