ECLI:NL:GHSHE:2014:103

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
20-001293-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor moord na familiekonflikt

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Limburg was veroordeeld voor doodslag. De verdachte heeft zijn vader op 15 februari 2012 in Hoensbroek doodgeschoten na het lezen van een beschuldigende brief van zijn vader. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, in tegenstelling tot de eerdere uitspraak van de rechtbank die alleen doodslag had vastgesteld. De verdachte was in een woede-uitbarsting naar zijn vader gereden en heeft hem op het industrieterrein doodgeschoten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld voor moord, met een gevangenisstraf van 10 jaar. Het hof heeft ook het wapenbezit bewezen geacht, maar dit niet meegewogen in de strafoplegging. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de impact op de rechtsorde en de nabestaanden. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van EUR 4.440,50.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001293-13
Uitspraak : 22 januari 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 april 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-700112-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1979],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Gevangenis De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
Bij opgemeld vonnis is de verdachte ter zake van doodslag
(feit 1, subsidiair)en het voorhanden hebben van wapens en munitie
(feit 2)veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de eerste rechter een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij en over in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de onder 1 primair ten laste gelegde moord en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte voor die feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest;
  • de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van
EUR 4.440,50 (vermeerderd met de wettelijke rente), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in haar ingestelde vordering;
  • de verdachte zal veroordelen tot betaling van de in hoger beroep door de benadeelde partij gevorderde proceskosten (EUR 77,60);
  • zal beslissen dat de in beslag genomen cd-roms aan de beslagene zullen worden teruggegeven.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde moord zal worden vrijgesproken en dat de onder 1 subsidiair ten laste gelegde doodslag bewezen zal worden verklaard. Verder heeft de verdediging zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van de op te leggen straf is door de verdediging verzocht verdachte – uitgaande van een veroordeling ter zake van doodslag en het voorhanden hebben van wapens en munitie – te veroordelen tot een gevangenisstraf die de duur van 8 jaren niet te boven gaat.
Wat betreft de vordering van de benadeelde partij is door de verdediging bepleit dat deze in hoofdsom zal worden toegewezen tot een bedrag van EUR 4.440,50
Als laatste heeft de verdediging verzocht de in beslag genomen cd-roms terug te geven aan verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde tot een andere bewezen verklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2012 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meermalen op die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 februari 2012 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een of meermalen op die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 15 februari 2012 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een of meer wapens van categorie III, te weten een wapen, merk Tangoglio, model GT 28, en/of een wapen, merk Beretta, en/of
munitie van categorie III, te weten
6
kogelpatronen (bodemstempel S&B 6.35 Br) en/of
een kogelpatroon (bodemstempel GECO 6.35) en/of
3
kogelpatronen (bodemstempel 9mm Luger CBC) en/of
1
kogelpatroon (bodemstempel PMP 9mm Luger) en/of
1
kogelpatroon, (bodemstempel 9 x 19) en/of
1
kogelpatroon (bodemstempel *HP* 9 mm) en/of
1
patroonhuls (bodemstempel PMP 9mm Luger),
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 15 februari 2012 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen op die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 15 februari 2012 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, wapens van categorie III, te weten een wapen, merk Tangoglio, model GT 28 en een wapen, merk Beretta, en
munitie van categorie III, te weten
6
kogelpatronen (bodemstempel S&B 6.35 Br) en
een kogelpatroon (bodemstempel GECO 6.35) en
3
kogelpatronen (bodemstempel 9mm Luger CBC) en
1
kogelpatroon (bodemstempel PMP 9mm Luger) en
1
kogelpatroon, (bodemstempel 9 x 19) en
1
kogelpatroon (bodemstempel *HP* 9 mm) en
1
patroonhuls (bodemstempel PMP 9mm Luger),
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1: moord dan wel doodslag
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 15 februari 2012 in Hoensbroek [slachtoffer] (zijn vader) heeft doodgeschoten. Ter beoordeling staat of verdachte daarbij met voorbedachte raad heeft gehandeld en derhalve of het onder 1. primair tenlastegelegde (moord) dan wel het onder 1. subsidiair tenlastegelegde (doodslag) bewezen dient te worden verklaard.
De advocaat-generaal heeft op gronden als verwoord in het schriftelijke requisitoir betoogd dat verdachte heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachte raad.
De raadsman heeft zich bij pleitnota op het standpunt gesteld dat er contra-indicaties zijn voor het aannemen van voorbedachte raad en derhalve moord niet kan worden bewezen verklaard. In essentie heeft de raadsman daartoe, onder meer met verwijzing naar uitlatingen van de verdachte, bepleit dat verdachte bij voortduring heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, te weten een hevige drift die is ontstaan bij het lezen van een – door zijn vader opgestelde en aan hem, verdachte, gerichte – brief. Deze gemoedsopwelling is blijven voortbestaan tot het door de verdachte lossen van de dodelijke schoten op zijn vader.
Het hof overweegt het volgende.
Uitgangspunt voor de beoordeling
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ – in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘na kalm beraad en rustig overleg’ – moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat, ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
De feitelijke gang van zaken [1]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 15 februari 2012 ‘s middags thuis kwam, zijn mail opende en zag dat hij een mailbericht van zijn advocaat had ontvangen, met daarbij een brief van zijn vader [slachtoffer]. Verdachte voelde zich door de inhoud van de brief, naar eigen zeggen, tot op het bot getergd, is in zijn auto gestapt en is naar het bedrijf van zijn vader gereden. (blz. 183) Vooral een passage in die brief waarin zijn vader hem beschuldigde op 13 of 14 jarige leeftijd een kind seksueel te hebben misbruikt, terwijl vader wist dat dat niet waar was, deed bij hem de bom klappen. Verdachte heeft daaraan toegevoegd: “Dan maak ik je af.” (blz. 188-189)
Gevraagd naar een nadere uitleg heeft verdachte verklaard: “Als je dit zegt en je weet dat het niet waar (hof: is) en dat je dit dan naar buiten brengt, dan maak ik je echt af. Als je dit nu tegen me zou zeggen, dan zou ik het morgen weer doen. (blz. 189)
Gevraagd naar het plan als hij in de auto stapt, heeft verdachte het volgende verklaard:
  • “Om hem af te schieten” (blz. 189);
  • “Ik wist wat ik ging doen. Hoe dan ook: voor 100%, je gaat eraan. (…) Hij verdiende het niet meer om te leven, dat varken.” (blz. 189);
  • “Ik wilde hem gewoon vinden en hem afschieten.” (blz. 190)
Verdachte is vervolgens naar het industrieterrein gereden waar het bedrijf van zijn vader was gevestigd. Hij heeft daaromtrent het volgende verklaard: “Ik rijd het industrieterrein op. Ik rijd heel rustig en ik zat te kijken of zijn auto er stond. Die stond er. Ik had het pistool al op de bijrijdersstoel gelegd. Ik heb de auto voor het kantoor gezet. Ik heb het wapen toen in mijn linkerhand gepakt en ik ben uit de auto gestapt. Ik dacht dat ik het wapen nog heb doorgeladen. Ik weet niet meer of ik het wapen in de auto of buiten de auto heb doorgeladen”. Van mijn huis naar de zaak is het maar vijf minuten. (blz. 189)
De auto met daarin verdachte rijdt op 15 februari 2012 om 13:23:38 uur het terrein van het bedrijf van zijn vader op. (blz. 134)
Verdachte heeft over het wapen verklaard dat hij altijd een vuurwapen in zijn auto bewaarde en dat het magazijn en het wapen los van elkaar in een speciaal verborgen vak in de middenconsole in zijn auto lagen. Om bij dit wapen te komen moet je de console in twee delen openen, voordat je bij het verborgen vak komt om het wapen te kunnen pakken. Verdachte heeft het wapen en het magazijn uit het onderste middenconsole gehaald, het magazijn in het wapen gedaan en het wapen op de bijrijdersstoel gelegd. Met het wapen in zijn hand is verdachte naar de achterkant van het kantoor van zijn vader gelopen en is het kantoor binnen gegaan. Hij heeft daar [getuige 1] gezien. (blz. 189 tot en met 191)
[getuige 1] heeft daarover verklaard:
Ik hoorde het geluid van de auto van [verdachte]. Ik keek en zag inderdaad [verdachte] door het raam aan komen lopen. Ik zei meteen tegen [slachtoffer]: ‘Oh, daar komt [verdachte].’ [slachtoffer] zei: “Ja, nou en?” En [getuige 2] zei daarop meteen: “Met een pistool”. Ik zag [verdachte] langs mijn raam lopen en ik zag dat [verdachte] ook mij aankeek. Op het moment dat ik naar buiten liep kwam [slachtoffer] aan mij voorbij gerend naar buiten toe. (blz. 081)
[getuige 2] heeft verklaard:
Ik kon [verdachte] door de ruit buiten zien lopen. Hij hield een pistool in zijn hand. Ik bemerkte dat [verdachte] vastberaden liep. Ik bedoel hiermee dat hij gewoon strak naar een punt toeliep. Ik zei dat [verdachte] een pistool bij zich had. Ik zag toen dat [slachtoffer] opstond en meteen wegvluchtte naar de deur aan de voorzijde. Ik zag dat [slachtoffer] de deur opende en naar buiten rende. Ik zag dat [verdachte] weer om het gebouw naar de voorzijde rende. Ik zag dat [verdachte] achter zijn vader aanrende, via de poort linksaf de weg op. Aangezien ik er zeker van was dat er iets mis was, heb ik onmiddellijk 112 gebeld met mijn GSM. (blz. 084)
Gevraagd naar wat er door hem heen ging toen hij zijn vader zag wegrennen, heeft verdachte verklaard: “Niks, Ik pak je. Ren maar, het heeft toch geen zin. Dat dacht ik”.
(blz. 191)
Verdachte heeft verklaard dat hij het pand via de achteringang verlaten heeft en achter zijn vader is aan gerend. Tijdens het rennen heeft hij op twee verschillende momenten op zijn vader geschoten (blz. 191) en hij heeft zijn wapen onder het rennen nogmaals doorgeladen. (blz. 193)
[getuige 3] heeft verklaard dat hij verdachte achter het [slachtoffer] aan heeft zien rennen en zag dat verdachte een keer schoot in de richting waarin [slachtoffer] heen was gerend. De afstand tussen verdachte en [slachtoffer] was ongeveer 15 á 20 meter op het moment dat hij hen waarnam. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] bij de poort gekomen linksaf de straat oprende, dat de bestuurder van de Dodge (het hof: verdachte) bij die poort gekomen even inhield, dat hij zijn rechterarm ophief tot borsthoogte en gericht hield in de richting waarin [slachtoffer] weggerend was, waarna de getuige meteen daarop een knal hoorde. (blz. 109)
[getuige 4] heeft verklaard dat hij een knal hoorde en tegen een collega zei dat er werd geschoten. Op het moment dat hij vanuit het kantoor naar buiten keek, zag hij van rechts een man komen aanrennen met een vuurwapen in zijn hand. De man stopte en de getuige zag dat de man zijn vuurwapen richtte. Vervolgens hoorde de getuige weer een schot. (blz. 093)
Verdachte heeft verder verklaard (mede aan de hand van zelfgemaakte situatietekeningen op blz. 194-195)) als volgt:
Nadat mijn vader de bocht om was gerend, kon hij niet meer rennen. Ik weet niet waardoor, maar ik haalde hem zo in. Hij is toen achter langs een geparkeerde auto gelopen.
Daar is hij aan de andere kant achter de auto gaan bukken. Mijn vader had ook niet de kans om ergens anders binnen te vluchten, want dan had ik hem ook gehad. Toen hij bij de auto kwam, zag ik dat hij aan de zijkant van de auto gebukt zat.
“V(raag): Wat voelde je op dat moment?
A(ntwoord): Niks, ik voelde niks. Je komt je klus klaren, dat gevoel heb je dan.
Ik kom aanrennen en sta aan die kant van de auto. (…) Ik stond, hij zat gebukt en ik heb een keer geschoten over de auto heen, zo naar beneden. Ik denk niet dat ik hem geraakt heb. Volgens mij heb ik die auto geraakt.
(…)
V: En dan?
A: Heel belangrijk. Omdat ik stond en hij gebukt zat, ben ik om de auto heen gerend. Ik liep achter de auto langs naar zijn kant. Hij stond en hij struikelde en viel met zijn gezicht in de modder. Hij lag (hier) op de grond (wordt ingetekend).
V: Hoe lag hij?
A: Hij lag met zijn gezicht op de grond. Hij lag met zijn gezicht in de modder. Ik ben toen achter hem gaan staan. Ik heb toen nog gezegd van : “Jij vies vuil varken, jij met je gore leugens”. En toen heeft mijn vader nog geroepen: “Nee, [verdachte], doe het niet.”
Ik heb hem toen volgens mij drie keer achter in de nek geschoten.
V: Hoe groot was de afstand tussen jou en je vader op dat moment?
A: Ik stond erboven. (…)
Ik stond gewoon rechtop, mijn linkerarm was gestrekt en heb hem toen zo geschoten. Hij lag gewoon op de grond.
(…)
V: Wat zag je toen je op je vader schoot, toen hij op de grond lag?
A: Ik heb 2 of 3 keer geschoten. Ik zag dat ik hem in de nek of achter in het hoofd raakte.
Ik heb eigenlijk snel achter elkaar geschoten. Ik ben blijven schieten tot het niet meer ging. Ik heb niet meer gekeken en ben weggelopen.” (blz. 192)
[getuige 5] bevestigt deze handelingen van verdachte. Hij heeft daarover verklaard:
- dat hij aan het werk was en knallen hoorde, dat hij uit het raam keek en een man zag lopen met een geweer (het hof begrijpt: pistool) in zijn hand;
- dat een andere man verderop strompelend achter een geparkeerde auto wegdook, en
- dat de man met het pistool naar de auto liep, waarachter die strompelende man was weggedoken, en aan de andere kant ging staan.
[getuige 5] verklaart vervolgens:
“Ik zag dat de weggedoken man heel erg bang was. Ik kon duidelijk zijn gezicht zien en zag angst. Ik zag dat de man (het hof begrijpt: verdachte) zijn arm omhoog had met in zijn handen een geweer en dit over de auto richtte in de richting van de weggedoken man. Ik hoorde een aantal knallen, twee of drie keer en uit de beweging van de man zag en hoorde ik dat hij een aantal schoten loste. Ik zag dat de weggedoken man steeds verder in elkaar dook. (…) Omdat er op die strompelende man werd geschoten (…) ben ik omlaag gedoken. (…) Nadat ik omlaag was gedoken, hoorde ik weer een schot. Kort hierna keek ik weer naar buiten. Ik zag dat die strompelende man vanachter de auto vandaan was en in de groenstrook lag welke zich voor de geparkeerde auto bevond. Ik zag dat de man, de schutter, op een meter afstand stond van die andere man.
Die andere man lag op de buik in de groenvoorziening. Ik zag dat die schutter het geweer in de richting van die man, die op de buik lag, hield en minimaal twee of drie schoten loste.
Ik zag dat de neergeschoten man zich niet bewoog. Hierna draaide de schutter zich om en liep weg”. (blz. 086 en 087)
Verdachte is vervolgens teruggelopen naar zijn auto en is weggereden naar het politiebureau. (blz. 183) Uit camerabeelden blijkt dat verdachte om 13:27:13 terug het bedrijfsterrein oploopt, waarna hij in zijn auto stapt en wegrijdt. (blz. 140) Hij heeft zich vervolgens omstreeks 13.29 uur op het politiebureau gemeld, met de mededeling: “Ik heb mijn vader neergeschoten. Het heeft nu lang genoeg geduurd ”. (blz. 061)
Beoordeling
Het hof stelt op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden het volgende vast.
Verdachte heeft thuis een aan hem gerichte brief van zijn vader gelezen. Hij was daardoor tot op het bot getergd en heeft meteen na of tijdens het lezen van die brief het besluit genomen zijn vader “af te schieten”. Hij is vervolgens direct (of hals over kop, zoals door de raadsman is aangevoerd) in zijn auto gestapt, waarin – zo hij wist – zich een wapen en munitie bevond. Hij heeft het wapen in de auto schietklaar gemaakt, terwijl hij onderweg was naar de plaats waar hij vermoedde dat zijn vader zich op dat moment zou bevinden, te weten zijn bedrijf. Toen verdachte daar (na een autorit van naar eigen zeggen 5 minuten) zijn vermoeden bevestigd wist, is hij uitgestapt en is met doorgeladen wapen in de hand het kantoor naar binnen gegaan. Zijn gewaarschuwde vader heeft al rennend het pand aan de voorkant verlaten en verdachte, die dit zag, is met het wapen in de hand achter zijn vader aangerend. Vervolgens heeft verdachte tijdens de achtervolging meerdere keren op zijn vader geschoten. Hij heeft daarbij gericht geschoten en is daartoe zelfs stil gaan staan. Toen zijn vader achter een auto is weggekropen heeft verdachte hem eerst over die auto proberen te raken. Toen zijn vader is gevallen, is hij op hem af gelopen. Zijn vader heeft hem nog gevraagd het niet te doen, maar verdachte heeft hem vervolgens op korte afstand doelgericht meermalen in de nek/het hoofd geschoten, als gevolg waarvan zijn vader ter plaatse is overleden.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van voornoemde gedragingen van verdachte, voorafgaand aan en tijdens de uitvoering van zijn besluit om zijn vader “af te schieten”, bezien in samenhang met de overige omstandigheden in onderhavige kwestie en de tijdspanne tussen het nemen van het besluit en de uitvoering daarvan, vast dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht het redelijk aan te nemen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Het enkele feit dat verdachte, nadat hij – zoals door de raadsman aangevoerd – in blinde woede/in drift ontstoken tot het besluit was gekomen om zijn vader te doden, niet tot inkeer is gekomen en van de uitvoering van zijn besluit heeft afgezien, is, anders dan namens de verdachte betoogd, geen contra-indicatie voor het daadwerkelijk nadenken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en derhalve evenmin een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad in de omstandigheden van onderhavig geval. Verdachte heeft die gevolgen kennelijk geaccepteerd.
De door de raadsman aangevoerde omstandigheden, die inhouden dat verdachte om meerdere redenen – waaronder de gevolgen van zijn handelen voor zijn gezin en/of zijn financiële positie – beter wel tot inkeer had kunnen komen, zijn evenmin dergelijke contra-indicaties. Dat het verdachte zakelijk goed ging en hij die dag – voor het lezen van de bewuste brief – goed geluimd was, zoals de raadsman als contra-indicaties heeft aangevoerd, wil het hof wel aannemen maar het ziet hierin geen, voor de beoordeling in deze, relevante omstandigheden. Tot slot gaat het hof voorbij aan de door de raadsman genoemde inhoud van getuigenverklaringen over de staat waarin verdachte zich na de uitvoering van zijn daad bevond. Dat zijn immers slechts subjectieve waarnemingen van derden, die niets zeggen over de te beoordelen daaraan voorafgaande situatie.
Het hof is dan ook met de advocaat-generaal en anders dan de rechtbank en de verdediging van oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zijn vader [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
Moord;
2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft, uitgaande van een bewezen verklaring van feit 1 (moord) en feit 2, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
De verdediging heeft, uitgaande van een bewezen verklaring van feit 1 (doodslag) en feit 2, verzocht om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf die de duur van 8 jaren niet te boven gaat.
Het hof overweegt het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte verkeerde al zekere tijd in een groot zakelijk geschil met zijn vader. Naar aanleiding van een door zijn vader geschreven, door hem aan de advocaat van verdachte gezonden, brief waarin vader in felle bewoordingen uiteenzet waarom zijn zoon zijns inziens niet deugt, heeft hij zijn vader doodgeschoten. Hij is met dat plan naar zijn vader toegereden en na een achtervolging heeft hij zijn vluchtende vader ingehaald. Zijn vader, die op de grond lag, heeft hem nog gevraagd hem het leven te laten, maar verdachte heeft het magazijn van zijn pistool in de richting van het hoofd van zijn vader leeggeschoten.
Moord is een misdrijf dat algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste commune delicten. Het opzettelijk benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven.
Ook medewerkers van omliggende bedrijven zijn ooggetuige geweest van het bovengenoemde, zodat door deze – op klaarlichte dag op de openbare weg uitgevoerde – gebeurtenis niet alleen de gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel wordt gevoed, maar in het bijzonder die van de ooggetuigen.
De verdachte heeft met zijn handelen de rechtsorde ernstig geschokt en de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit laatste is onder meer naar voren gekomen uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaringen en wat overigens ter terechtzitting door de spreekgerechtigden naar voren is gebracht.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie. Hoewel op zich ernstig , alleen al doordat het onder 1 bewezen verklaarde laat zien waartoe het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie kan leiden, laat het hof dit buiten de bepaling van de omvang van de op te leggen straf.
Het hof houdt voor wat betreft de persoon van verdachte rekening met:
  • het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 oktober 2013;
  • het reclasseringsadvies van GGZ Zuid Limburg (Mondriaan) d.d. 22 juni 2012;
  • de inhoud van het pro justitia rapport van psychologisch onderzoek, d.d. 26 juni 2012, opgemaakt en ondertekend door prof. dr. J.J. Baneke (forensisch psycholoog);
  • het faxbericht van GGZ Mondriaan, Centrum Forensische en Psychiatrische Zorg, d.d. 26 november 2013.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Uitgaande van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder het onder 1 bewezen verklaarde is begaan en de gevangenisstraffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd, is de ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal naar voren gebrachte eis van een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren in beginsel geenszins uit de lucht gegrepen.
Het hof kent, in vergelijking met wat de advocaat-generaal daarover naar voren heeft gebracht, in deze specifieke zaak echter aanzienlijk zwaarder gewicht toe aan:
1.
de omstandigheid dat deze moord heeft plaatsgevonden, hangende een langlopend zakelijk conflict tussen vader en zoon, waarin vast staat dat de vader de gevoelens van zijn zoon geenszins heeft gespaard;
2.
de omstandigheid dat – mede gelet op de bestaande familieverhoudingen zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gekomen – verdachte tot aan zijn eigen dood geconfronteerd zal blijven met het feit dat hij niet alleen de dood van zijn eigen vader, maar ook de dood van een vader van andere kinderen, een opa, een echtgenoot en ex-echtgenoot op zijn geweten heeft.
Alles in ogenschouw genomen komt het hof tot de slotsom dat in het onderhavige geval oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren een passende straf is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 9.885,23, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Het hof overweegt het volgende.
De benadeelde partij heeft vergoeding van de kosten van de aangekochte grafrechten ad EUR 1.840,50, de kosten van het grafmonument ad EUR 2.600,-- en de kosten van de uitvaart ad EUR 5.444,73 gevorderd, één en ander te verhogen met de wettelijke rente en de proceskosten in hoger beroep.
De gevorderde kosten van de grafrechten en het grafmonument zijn door de verdediging niet weersproken. Die schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gevorderde kosten van de uitvaart (EUR 5.444,73) zijn door de verdediging weersproken, in die zin dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft medegedeeld dat hij telefonisch met een medewerker van de uitvaartmaatschappij heeft gesproken, die aan hem zou hebben medegedeeld dat de uitvaartkosten reeds aan [benadeelde] zouden zijn vergoed door de verzekeringsmaatschappij.
Het hof beschikt niet over concrete informatie waaruit blijkt dat een verzekeringsmaatschappij de kosten van de uitvaart reeds aan de benadeelde partij heeft uitgekeerd, anders dan de ter terechtzitting in hoger beroep gedane mededeling van de raadsman. De ter terechtzitting aanwezige vertegenwoordigster van de benadeelde partij kon evenmin uitsluitsel geven. Teneinde hieromtrent duidelijkheid te verkrijgen zou nader onderzoek moeten worden verricht, hetgeen naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van dit strafgeding zou opleveren. Het hof zal daarom de benadeelde partij in haar vordering niet ontvangen voor wat betreft de gevorderde kosten van de uitvaart en bepalen dat deze haar vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het voorgaande samengevat leidt ertoe, dat verdachte gehouden is tot vergoeding van schade ten bedrage van EUR 4.440,50, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Ten aanzien van de in hoger beroep gevorderde proceskosten
De benadeelde partij heeft gesteld dat haar proceskosten in hoger beroep op EUR 78,60 dienen te worden gesteld. De verdediging heeft deze kosten niet weersproken, waardoor deze voor toewijzing vatbaar zijn met dien verstande dat, gelet op de onderbouwing van deze kosten het bedrag op EUR 77,60 zullen worden bepaald.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Beslag
Vast is komen te staan dat er geen strafvorderlijk belang meer is dat zich tegen teruggave van de in beslag genomen cd-roms verzet, zodat het hof deze daarom zal teruggeven aan degene onder wie zij in beslag genomen zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

Gelast de teruggave aan [beslagene 1] van de in beslag genomen 2 cd-roms.

Gelast de teruggave aan [beslagene 2] van de in beslag genomen cd-rom.

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
EUR 4.440,50 (vierduizend vierhonderdveertig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
EUR 77,60 (zevenenzeventig euro en zestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
EUR 4.440,50 (vierduizend vierhonderdveertig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
54 (vierenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.W. de Ruijter, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 22 januari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s van ambtsedige processen-verbaal van politie, opgenomen in het eindproces-verbaal van regiopolitie Limburg Zuid, District Heerlen, Districtsrecherche, Recherche Heerlen, proces-verbaalnummer 2012 017 695, sluitingsdatum dossier 12 mei 2012, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 550.