ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3931

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
HD 200.052.578 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Rabobank voor beleggingsadvies door medewerker

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de coöperatieve Rabobank De Zuidelijke Baronie U.A. voor beleggingsadvies dat is gegeven door een (senior) beleggingsadviseur aan twee appellanten, [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.]. De appellanten, die sinds 2002 klant zijn bij de Rabobank, hebben in 2005 een aanzienlijk bedrag van € 700.000 aan liquide middelen verkregen na de verkoop van aandelen in hun voormalige BV's. Op 24 januari 2006 hebben zij, op advies van de beleggingsadviseur, een bedrag van € 350.000 geïnvesteerd in het Galileo Hedge Fund Ltd. De appellanten stellen dat de Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door hen niet adequaat te informeren over de risico's van deze investering.

De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de Rabobank tekort is geschoten in haar zorgplicht. De rechtbank oordeelde dat de kans groot was dat de appellanten ook bij een goede nakoming van de zorgplicht in het Galileofonds zouden hebben belegd, waardoor er geen causaal verband was tussen de gestelde tekortkoming en de schade.

In hoger beroep hebben de appellanten hun vorderingen herhaald en betoogd dat het advies van de beleggingsadviseur aan de Rabobank kan worden toegerekend. Het hof heeft de zaak in volle omvang beoordeeld en de appellanten toegelaten tot bewijslevering over de stelling dat de beleggingsadviseur hen onjuist heeft geïnformeerd over de aard van de investering en de risico's daarvan. Het hof heeft tevens geoordeeld dat, indien de appellanten in hun bewijs slagen, de Rabobank op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor het handelen van haar werknemer.

Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verdere bewijslevering. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 18 juni 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.052.578/01
arrest van 18 juni 2013
in de zaak van
1.[Appellant sub 1.],
2.[Appellante sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats] (België),
appellanten,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
tegen
de coöperatieve Rabobank De Zuidelijke Baronie U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.H.H. Schelhaas te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 juni 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 4 maart 2009 tussen appellanten – [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] – als eisers en geïntimeerde – Rabobank – als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 183171/HA ZA 07-2019)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van (grondslagen van) eis, met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Tijdens het pleidooi hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] een (gedeelte van een) geluidsopname van een telefoongesprek, op 10 mei 2006 gevoerd tussen [Appellante sub 2.] en hierna te noemen [(senior) beleggingsadviseur], doen horen.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1Het gaat in deze zaak om het volgende.
(a)[Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] zijn sinds 2002 klant bij Rabobank, zowel privé als zakelijk. Beiden hadden een betaalrekening bij Rabobank. Met [Appellant sub 1.] is onder meer een "Overeenkomst Rabobank Beleggersrekening" gesloten (productie 1 bij conclusie van antwoord).
(b)Namens Rabobank trad [(senior) beleggingsadviseur] op als (senior) beleggingsadviseur voor [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.].
(c)Ten aanzien van zowel [Appellant sub 1.] als [Appellante sub 2.] is begin 2003 een "Beleggings Inventarisatie Formulier" opgemaakt door [(senior) beleggingsadviseur] (productie 2 bij conclusie van antwoord). Bij [Appellant sub 1.] is als doelrisicoprofiel vastgelegd "zeer offensief", bij [Appellante sub 2.] "neutraal".
(d)[Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hebben in 2005 de aandelen in hun (voormalige) BV's verkocht aan een derde, daardoor beschikten [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] toen over een bedrag van € 700.000 aan liquide middelen.
(e)Op 23 januari 2006 heeft [(senior) beleggingsadviseur] van zijn e-mail adres bij de bank [e-mailadres bij de bank] een e-mail gestuurd aan [Appellante sub 2.] en [Appellant sub 1.] (productie 12 bij akte d.d. 26 november 2008), waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"Zoals afgesproken zou ik nog wat laten weten ivm deze interessante obligaties. Ten eerste wil ik graag het volgende noemen wat we hebben doorgekregen van onze mensen uit [vestigingsplaats] ()
De volgende obligaties zijn aan te raden: ( )
KORTOM, de volgende punten zou je svp even moeten bekijken:
1. wat voor bedrag willen jullie (in Euro) investering in deze turkse valuta-obligaties;
2. hoeveel verschillende obligaties willen jullie hebben in portefeuille?;
3. wat voor looptijden willen we doen (…)
Ik zal jullie eventueel vandaag na mijn afspraken (…) bellen en anders morgen in de loop van de dag, zodat we uiterlijk morgen actie kunnen ondernemen.
Met vriendelijke groeten,
Rabobank de Zuidelijke Baronie
[roepnaam] [(senior) beleggingsadviseur]
(…)"
(f)Volgens de administratie van de bank was op 24 januari 2006 tussen 16.00 en 17.00 uur aldaar een bespreking gepland tussen [Appellant sub 1.] en [(senior) beleggingsadviseur].
(g)Blijkens bankafschriften d.d. 25 januari 2006 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) is van de afzonderlijke bankrekeningen bij Rabobank van [Appellante sub 2.] respectievelijk [Appellant sub 1.] door tussenkomst van [(senior) beleggingsadviseur] een bedrag afgeschreven van € 350.000 met als rentedatum 24 januari 2006. De omschrijving daarvan is als volgt:
GALILEO FUND LTD. EURO C
Betalingskenm. (…)
WereldBasis OUR handm. spoed
NAME OF INVESTOR:
[volgt naam van [Appellant sub 1.] respectievelijk [Appellante sub 2.], hof]
Blijkens de administratie van de bank zijn de overboekingen uitgevoerd op 24 januari 2006 om 15.19 uur (productie 5 bij conclusie van dupliek).
(h)Op 24 januari 2006 is een stuk "voor akkoord" getekend door [Appellant sub 1.], [Appellante sub 2.] en [(senior) beleggingsadviseur] (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg). Het stuk draagt het logo van de Rabobank en bevat onder meer de volgende tekst:
"Betreft: "overeenkomst" inzake investering Galileo Fund.
Tussen: [Appellante sub 2.], [Appellant sub 1.] en [(senior) beleggingsadviseur]
Datum: 24 januari 2006-01-24
Beste [roepnaam appellante sub 2.] en [roepnaam appellant sub 1.],
zoals afgesproken hebben jullie beiden een investering gedaan in het Galileo Hedge Fund Ltd. Voor een bedrag van 350.000 euro.
Hieronder heb ik een voorstel en natuurlijk is dit geen rechtsgeldige overeenkomst, maar een "gentlemens agreement" tussen ons beiden.
Het volgende wil ik voorstellen:
1: de eerste 25% rendement op jaarbasis is 100% voor jezelf;
2: van het rendement boven de 25% op jaarbasis wil ik een vergoeding vragen van 5% voor [roepnaam van (senior) beleggingsadviseur] [(senior) beleggingsadviseur].
Deze 5% wil ik als volgt aanwenden:
– 1% gaat naar mijn oom in Zuid Afrika voor het ondersteunen van zijn mensen daar;
– 1% gaat naar een project van blinde kinderen uit de Filippijnen;
– 3% is een vergoeding voor [roepnaam van (senior) beleggingsadviseur] (zodat hij de mogelijkheid heeft om eerder te stoppen bij bv. De bank).
Deze drie begunstigden worden nader benoemd als ".. % voor [roepnaam van (senior) beleggingsadviseur]".
(…)"
(i)Bij brief van 25 januari 2006 (met als kop "Wijziging doelrisicoprofiel"; productie 7 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft Rabobank aan [Appellante sub 2.] onder meer meegedeeld:
"In overleg met u hebben we uw doelrisicoprofiel gewijzigd in Neutraal.
Op basis van uw veranderde beleggingswensen past dit doelrisicoprofiel het beste bij u. Uw doelrisicoprofiel kent een lager risico dan het vorige profiel. (…)"
(j)Bij brief van 25 januari 2006 (met als kop "Wijziging doelrisicoprofiel"; productie 7 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft Rabobank aan [Appellant sub 1.] onder meer meegedeeld:
"In overleg met u hebben we uw doelrisicoprofiel gewijzigd in Offensief.
Op basis van uw veranderde beleggingswensen past dit doelrisicoprofiel het beste bij u. Uw doelrisicoprofiel kent een lager risico dan het vorige profiel. (…)"
(k)Op 10 mei 2006 ontvingen [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] een brief van Galileo, waaruit bleek dat de totale waarde van de belegging c.q. investering van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] sedert 24 januari 2006 was gedaald met een totaalbedrag van € 150.000.
(l)Op diezelfde dag heeft [Appellante sub 2.] contact opgenomen met de Rabobank en heeft zij – toen [(senior) beleggingsadviseur] niet aanwezig bleek – verzocht hem te vragen haar terug te bellen. [(senior) beleggingsadviseur] heeft haar vervolgens teruggebeld. Dit gesprek is door [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] op de band opgenomen.
Tijdens het gesprek heeft [Appellante sub 2.] onder meer meegedeeld dat zij post hebben ontvangen van het Galileo Fund en dat daarin staat dat zij aandelen hebben gekocht en in een periode van twee maanden al € 150.000 hebben verloren. [(senior) beleggingsadviseur] heeft onder meer geantwoord: "het is niet in aandelen, het is inderdaad gewoon die obligaties, en dat geld inderdaad dat staat als buffer". Op de vraag van [Appellante sub 2.] of zij nog steeds die 350.000 had en [Appellant sub 1.] ook heeft [(senior) beleggingsadviseur] in dat gesprek bevestigend geantwoord.
(m)Op 22 september 2006 heeft [Appellante sub 2.] een e-mail (productie 3 bij conclusie van antwoord) gezonden aan [(senior) beleggingsadviseur], gericht aan het e-mailadres m.avoird@home.nl.
(n)Bij brief van 21 maart 2007 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) is door IFA Ltd. aan [Appellante sub 2.] respectievelijk [Appellant sub 1.] meegedeeld dat ieder € 350.000 had geïnvesteerd en dat de totale waarde van de investering op dat moment € 167.316,49 bedroeg.
(o)Bij brief van 3 mei 2007 (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de toenmalige advocaat van [Appellante sub 2.] en [Appellant sub 1.] aan Rabobank meegedeeld dat zij op advies van [(senior) beleggingsadviseur] € 700.000 hadden geïnvesteerd in het Galileo Hedge Fund Ltd., en dat gebleken was van een waardevermindering met € 365.367,02. Genoemde advocaat heeft voorts meegedeeld dat cliënten van mening zijn dat de bank jegens hen toerekenbaar was tekortgeschoten in de nakoming van haar (bancaire) zorgverplichtingen.
(p)[(senior) beleggingsadviseur] is door Rabobank ontslagen.
4.2In eerste aanleg hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] gevorderd Rabobank te veroordelen aan [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] een bedrag van € 700.000 te betalen. [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hebben daartoe aangevoerd dat Rabobank haar zorgplichten niet is nagekomen en aldus toerekenbaar is tekortgeschoten althans jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. Het advies van [(senior) beleggingsadviseur], toen in dienst van Rabobank, moet volgens [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] worden toegerekend aan Rabobank.
Rabobank heeft zich verweerd, onder meer met de stelling dat het handelen van [(senior) beleggingsadviseur] in dit geval niet aan Rabobank kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hun stelling onvoldoende hebben toegelicht dat zij niet in het Galileofonds zouden hebben belegd als Rabobank hen had geïnformeerd over de gevolgen en risico's die aan het aangeboden product waren verbonden. Ook kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] het risico van verlies van (een gedeelte van) hun inleg niet overzagen en dat de belegging in het Galileofonds niet in overeenstemming was met hun financiële positie en draagkracht. Gelet hierop oordeelde de rechtbank de kans dat de belegging in het Galileofonds ook bij afdoende nakoming van de zorgplicht door Rabobank zou hebben plaatsgevonden dermate groot dat een causaal verband tussen de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad en de gestelde schade niet is komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank is Rabobank noch op grond van artikel 6:76 BW, noch op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk voor de schade.
4.3De grieven leggen het geding in volle omvang aan het gerechtshof voor. Het hof zal de grieven niet afzonderlijk behandelen. Het hof overweegt als volgt.
4.4[Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] wonen in [woonplaats] (België). Derhalve heeft het geschil internationale aspecten, zodat het hof ambtshalve dient te beoordelen welk recht van toepassing is. De rechtbank heeft geen uitdrukkelijke beslissing genomen inzake het toepasselijke recht.
Gelet op het tijdstip van de transactie dient de vraag welk recht toepasselijk is te worden beoordeeld op grond van het EVO. Omdat het hier gaat om verstrekking van diensten aan een consument is artikel 5 van het EVO van toepassing. Derhalve is Nederlands recht van toepassing. Gelet op deze uitkomst is het niet noodzakelijk dat partijen zich nader uitlaten inzake het toepasselijke recht, nu partijen hun stellingen hebben gebaseerd op Nederlands recht.
4.5Rabobank heeft zich erop beroepen dat de vordering van [Appellante sub 2.] en [Appellant sub 1.], zoals in hoger beroep ingesteld, is verjaard stellende dat deze in hoger beroep is gestoeld op een andere feitelijke grondslag dan in eerste aanleg.
Dit beroep faalt. In eerste aanleg hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [(senior) beleggingsadviseur] [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] heeft voorgehouden dat de Rabobank een product had waarbij het geld van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] van hun bankrekeningen naar een andere op hun naam staande bankrekening zou worden overgemaakt, waardoor derden in staat zouden worden gesteld om obligaties te kopen die op dezelfde dag werden verkocht, alsook dat in het meest ongunstige geval het rendement 0% zou zijn maar niet negatief, zodat geen sprake kon zijn van enig vermogensverlies.
[Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hebben voorts aangevoerd (dagvaarding in eerste aanleg, bladzijde 4) dat hoewel zij er aanvankelijk vanuit gingen dat hun geld niet was belegd, in die zin dat zij daarover niet meer konden beschikken, daarna toch in de dagvaarding gemakshalve de begrippen "beleggingen" en "investeringen" (steeds tussen aanhalingstekens) hebben gehanteerd. [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] voeren ook als grief tegen het vonnis van de rechtbank aan dat zij de stellingen van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] onjuist heeft geïnterpreteerd.
De vordering van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] is daarmee zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming van Rabobank (althans een aan Rabobank toe te rekenen tekortkoming van haar werknemer [(senior) beleggingsadviseur]), hierin bestaande dat de door [(senior) beleggingsadviseur] met [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] gemaakte afspraken niet zijn nagekomen zoals overeengekomen, welke tekortkoming aan Rabobank kan worden toegerekend nu [(senior) beleggingsadviseur] optrad als beleggingsadviseur namens Rabobank.
Weliswaar hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hun memorie van grieven omschreven als "memorie van grieven tevens houdende aktewijziging van (grondslagen van) eis" maar uit de toelichting in deze memorie blijkt dat zij de grondslagen van hun eis niet hebben wensen te veranderen, maar de rechtbank verwijten hun stellingen onjuist te hebben geïnterpreteerd.
Het beroep op verjaring faalt dan ook.
4.6Zoals in de vorige rechtsoverweging al is weergegeven baseren [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hun vordering op de stelling dat [(senior) beleggingsadviseur] [Appellant sub 1.] heeft voorgehouden (in een gesprek op 24 januari 2006 op het kantoor van Rabobank) dat de Rabobank een product had waarbij het geld van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] van hun bankrekeningen naar een andere op hun naam staande bankrekening zou worden overgemaakt, waardoor derden in staat zouden worden gesteld om obligaties te kopen die op dezelfde dag werden verkocht, alsook dat in het meest geval ongunstige geval het rendement 0% zou zijn maar niet negatief, zodat geen sprake kon zijn van enig vermogensverlies. Daaraan hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] nog toegevoegd dat [(senior) beleggingsadviseur] [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] tijdens dit gesprek op 24 januari 2006 voorts heeft voorgehouden dat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] te allen tijde konden blijven beschikken over het over te maken bedrag.
Rabobank heeft deze stellingen bij gebrek aan wetenschap betwist, en heeft voorts onder meer aangevoerd dat Rabobank genoemd product helemaal niet voerde en dat [(senior) beleggingsadviseur] niet namens de bank optrad.
Gelet op dit verweer zal het hof [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] toegelaten tot bewijs van de hiervoor genoemde stellingen.
4.7Ter bespoediging van de afwikkeling van het geschil zal het hof thans reeds ingegaan op een aantal verweren van Rabobank. Daarbij gaat het hof er veronderstellenderwijs van uit dat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] slagen in het opgedragen bewijs.
4.8Rabobank heeft aangevoerd dat [(senior) beleggingsadviseur] niet optrad namens de bank en dat haar is gebleken dat [(senior) beleggingsadviseur] [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] als privépersoon heeft geadviseerd in te stappen in het Galileofonds.
Indien de gang van zaken is geweest zoals door [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] gesteld moet worden aangenomen dat [(senior) beleggingsadviseur] optrad in zijn hoedanigheid van medewerker van Rabobank. Hij was immers door Rabobank aangesteld als beleggingsadviseur van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.], het gesprek had betrekking op een beleggingsadvies en vond plaats op het kantoor van Rabobank. Het gesprek vond bovendien plaats een dag nadat [(senior) beleggingsadviseur] vanaf zijn e-mail adres bij Rabobank aan [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] een e-mail had verstuurd (productie 12 bij akte d.d. 26 november 2008) waarin hij suggesties doet over aan te schaffen obligaties, en aankondigt uiterlijk morgen actie te ondernemen.
De hierna te noemen omstandigheden die door Rabobank zijn aangevoerd om afbreuk te doen aan dit uitgangspunt zijn daartoe vooralsnog onvoldoende.
Gesteld noch gebleken is dat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] wisten dat Rabobank geen product voerde dat betrekking had op belegging in het Galileofonds, zodat zij mochten afgaan op de mededelingen van hun beleggingsadviseur daarover.
Het feit dat [Appellant sub 1.], toen hij naar de bank belde en vroeg naar [(senior) beleggingsadviseur] die niet aanwezig bleek, niet naar een vervanger heeft gevraagd kan niet tot de conclusie leiden dat het ging om een privé aangelegenheid. [(senior) beleggingsadviseur] was immers de vaste beleggingsadviseur van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.], zodat het niet vreemd is dat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hun zaken bij voorkeur bespraken met [(senior) beleggingsadviseur] en niet met een willekeurige medewerker van de bank.
Ook het beroep dat Rabobank doet op het feit dat [Appellante sub 2.] een e-mail (productie 3 bij conclusie van antwoord) heeft gestuurd naar het privé adres van [(senior) beleggingsadviseur] kan niet tot een andere conclusie leiden. Niet alleen is deze e-mail eerst verstuurd op 22 september 2006, dus meer dan een half jaar na het gewraakte advies van [(senior) beleggingsadviseur], maar bovendien heeft deze e-mail geen betrekking op het Galileofonds.
Het beroep dat Rabobank doet op de ""overeenkomst" inzake investering Galileo fund", (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) is eveneens onvoldoende. Uit dit stuk blijkt dat het eerst aan [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] is voorgelegd nadat zij al een investering hadden gedaan in het Galileofonds. Weliswaar ligt een persoonlijke vergoeding voor een beleggingsadviseur in dienst van een bank als in dit stuk opgenomen geenszins voor de hand, maar dit is onvoldoende om de conclusie te wettigen dat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] op grond van dit stuk hadden moeten begrijpen dat het eerder door [(senior) beleggingsadviseur] gedane voorstel een voorstel was van hem privé, en niet van Rabobank.
Indien [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] slagen in het opgedragen bewijs inzake het door [(senior) beleggingsadviseur] gegeven advies, acht het hof derhalve in beginsel tevens bewezen dat [(senior) beleggingsadviseur] daarbij optrad als werknemer van Rabobank, zodat Rabobank op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor het handelen van [(senior) beleggingsadviseur]. Doordat Rabobank haar werknemer [(senior) beleggingsadviseur] heeft opgedragen als beleggingsadviseur voor [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] op te treden is de kans op een verkeerd advies immers vergroot en het door [(senior) beleggingsadviseur] gegeven advies hing – als [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] slagen in het opgedragen bewijs – nauw samen met de overige advieswerkzaamheden van [(senior) beleggingsadviseur] waarover Rabobank zeggenschap had.
4.9Indien [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] slagen in het opgedragen bewijs, faalt evenzeer het beroep van Rabobank op te laat klagen. Vaststaat immers dat [Appellante sub 2.] op 10 mei 2006, direct nadat haar was gebleken dat de waarde van de investering in het Galileofonds aanzienlijk was gedaald, gebeld heeft naar de bank en gevraagd heeft naar [(senior) beleggingsadviseur]. Kort daarop heeft een telefoongesprek plaats gehad met [(senior) beleggingsadviseur] waarin [Appellante sub 2.] haar verontrusting heeft geuit over deze waardeontwikkeling. [(senior) beleggingsadviseur] heeft blijkens de overgelegde transcriptie van dit gesprek (en zoals ook door het hof, dat een deel van het opgenomen gesprek heeft afgeluisterd tijdens de pleidooizitting, is geconstateerd) geruststellende opmerkingen gemaakt, zodat er op dat moment voor [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] geen aanleiding was voor nader onderzoek of voor een nadere klacht (HR 8 februari 2013,LJN BX7195).
Dat [Appellante sub 2.] zich tot [(senior) beleggingsadviseur] heeft gewend en niet tot een andere medewerker van de bank lag gezien het feit dat [(senior) beleggingsadviseur] haar beleggingsadviseur was voor de hand, en kan haar dan ook niet worden tegengeworpen. Vervolgens hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.], nadat hen door de brief van 21 maart 2007 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) was gebleken dat de waarde van de investering opnieuw was gedaald, binnen twee weken via een advocaat geklaagd bij Rabobank, waarmee zij in ieder geval aan hun verplichting tijdig te klagen hebben voldaan.
4.10Het hof zal de overige verweren van Rabobank (waaronder het beroep op eigen schuld en de schadebeperkingsplicht van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.], alsmede de betwisting van de omvang van de schade alsook de stelling dat de causaliteit was doorbroken) eerst behandelen wanneer kan worden beslist inzake de bewijslevering.
4.11Het hof zal, gelet op het bovenstaande, partijen (tegen)bewijsopdrachten verstrekken zoals hiervoor omschreven.
5. De uitspraak
Het hof:
(a)laat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] toe te bewijzen dat [(senior) beleggingsadviseur] [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] heeft voorgehouden (in een gesprek op 24 januari 2006 op het kantoor van Rabobank) dat de Rabobank een product had waarbij het geld van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] van hun bankrekeningen naar een andere op hun naam staande bankrekening zou worden overgemaakt, maar dat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] te allen tijde konden blijven beschikken over het over te maken bedrag, door welke overboeking derden in staat zouden worden gesteld om obligaties te kopen die op dezelfde dag werden verkocht, alsook dat in het meest geval ongunstige geval het rendement 0% zou zijn maar niet negatief, zodat geen sprake kon zijn van enige vermogensverlies;
bepaalt, voor het geval [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] bewijs door getuigen willen leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Begheyn als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 2 juli 2013 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
(b)laat Rabobank toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat dat [(senior) beleggingsadviseur] bij de advisering van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] inzake het Galileofonds optrad als werknemer van Rabobank, zodat Rabobank op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor het handelen van [(senior) beleggingsadviseur];
bepaalt, voor het geval Rabobank bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Begheyn als raadsheer-commissaris, die daartoe zit-ting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze na het getuigenverhoor inzake de hiervoor genoemde bewijsopdracht aan [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] te bepalen datum;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, L.R. van Harinxma thoe Slooten en Th.C.M. Hendriks-Jansen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juni 2013.