Parketnummer: 20-001099-12
Uitspraak: 11 januari 2013
TEGENSPRAAK - PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 maart 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-840266-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en tot een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis. Tevens is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd en verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van EUR 1.411,25, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag, subsidiair 24 dagen hechtenis.
Door de raadsman van verdachte is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 december 2010 te Uden, met [slachtoffer] (geboren [1995]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten en/of strelen van de rug en/of buik, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het vastpakken en/of betasten van een borst van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] (met het kennelijke doel om met zijn, verdachtes, vingers de vagina van die [slachtoffer] binnen te dringen).
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Het hof komt op grond van de navolgende bewijsmiddelen tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde:
Op 14 januari 2011 is door [slachtoffer], geboren op [1995], aangifte gedaan jegens verdachte ter zake ontucht . Daarbij heeft aangeefster - voor zover van belang voor het bewijs - als volgt verklaard (waarbij de vraag met hoofdletter V is aangeduid, en het antwoord met hoofdletter A):
Blz. 21
Op vrijdag 14 januari 2011 verscheen voor ons in het politiebureau een persoon die ons opgaf te zijn:
Achternaam : [achternaam slachtoffer]
Voornamen : [voornamen slachtoffer]
Geboren : [geboortedatum]
Blz. 24
“Mijn moeder, daar de zus van, zij heet [zus van moeder van slachtoffer]. [Zus van moeder van slachtoffer], daar de tweede aangetrouwde man van is mijn oom, genaamd [verdachte] (het hof: verdachte).
Blz. 25-26
Op 3 december 2010 ging ik naar mijn moeder (het hof begrijpt op het adres [adres] te [woonplaats]) Mijn moeder heeft mij opgehaald, samen met [vriend van moeder], dat is de vriend van mijn moeder. Ik kwam toen thuis aan. Mijn zusje, [zusje slachtoffer], was er niet, die was ergens aan het logeren. Ik ben op een gegeven moment naar bed toe gegaan. Ik ben toen in [zusje slachtoffer]’s bed gaan slapen, omdat zij er toch niet was.
De volgende dag zaterdag 4 december 2010 omstreeks 10.30 uur kwam mijn oom bij ons binnen. De precieze tijd weet ik niet, want ik lag nog te slapen. Rond half 12 kwam [verdachte] mij wakker maken. Hij is nadat hij mij wakker had gemaakt terug naar binnen gegaan. Ik ben toen ik wakker was op I-pod gegaan, op msn.
Na een paar minuten kwam [verdachte] weer binnen, toen legde hij zijn hand onder mijn pyjama op mijn buik. Ik vertelde hem hoe je met een I-pod op msn kon komen, dat wist hij al. Toen ging hij met zijn hand naar mijn borst toe. Die had hij toen echt vast. Toen ging hij met zijn hand verder naar beneden, mijn onderbroek in. Vervolgens probeerde hij met zijn hand in mijn vagina te komen, maar dat lukte niet. Omdat ik op mijn zij lag met mijn benen dicht. Toen haalde hij daar zijn hand weg en probeerde hij het via de achterkant, dat lukte ook niet en toen zei hij tegen mij dat hij (terug) naar binnen ging. Ik zei tegen hem dat het goed was en toen gaf hij een kusje op mijn zij. Toen draaide ik mij op mijn rug. Toen wilde hij iets doen, omdat hij de deken opzij deed en toen is hij naar binnen gegaan.
Blz. 27
V: Je zegt na een paar minuten kwam hij weer binnen, wat is het eerste wat hij dan doet?
A: Hij legde toen zijn hand op mijn buik.
V: Toen hij met zijn hand jouw borst aanraakte, wat voelde je toen?
A: Ik wist niet goed wat ik ervan moest denken, ik verwachtte dat ook niet, ik vond het heel raar.
V: Hoe ging hij onder jouw shirt?
A: Ik lag op mijn linkerzij, met mijn gezicht naar de muur toe. Ik denk dat mijn nachtjapon een stukje omhoog zat door het liggen. Hij stond naast het bed. Ik denk dat zijn hand via mijn rechterzij op mijn borst kwam.
Blz. 28
V: Wat doet hij vervolgens met jouw borst?
A: Hij hield die vast.
V: Waar hield hij je borst vast?
A: Dat was nog onder de tepel.
V: Wat gebeurt er dan?
A: Dan zijn we verder aan het praten. We spraken over de I-pod en wat we die dag zouden gaan doen.
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Volgens mij ging hij toen los van mijn huid, toen voelde ik op een gegeven moment zijn hand in mijn boxer.
V: Hoe komt die hand in jouw boxer?
A: Hij deed dat via de bovenzijde van mijn boxer.
V: Wat doet hij vervolgens met die hand?
A: Hij ging met zijn vinger tussen mijn schaamlippen. Ik voelde dat hij mijn schaamlippen uit elkaar wilde doen met twee vingers, maar dat lukte hem niet, omdat ik mijn benen op elkaar hield.
V: Hoe wist [verdachte] dat je dat niet wilde?
A: Ik weet niet of hij wist dat ik het niet wilde.
Blz. 29
V: Hoe komt zijn hand vervolgens bij jouw achterzijde?
A: Hij haalde zijn hand weg. En ging vervolgens op eenzelfde manier via de bovenachterzijde van mijn onderbroek naar mijn billen. Gelijk toen door naar mijn vagina.
V: Wat doet hij vervolgens bij je vagina?
A: Toen probeerde hij weer met zijn vingers in mijn vagina te komen.
V: Wat voel je dan?
A: Dat hij eigenlijk via het achterste randje van de vagina met zijn vingers binnen wil komen, maar dat dat niet lukte omdat mijn benen nog steeds op elkaar lagen.
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Hij gaf een kusje op mijn zij en dat hij zei dat hij naar binnen ging. Ik draaide mij om, omdat ik niet meer lekker lag. Hij wilde toen iets meer proberen, hij kwam toen weer dichterbij mij, met zijn hele lichaam. Ik heb toen gelijk gezegd dat ik dat niet wilde. Hij zei toen niks en is weer terug de woonkamer ingelopen.
Toen ik hoorde dat [verdachte] weer in de woonkamer was, ben ik gaan huilen. Ik huilde omdat ik het niet achter hem had gezocht, dat ik niet wilde wat er gebeurd was en waarom het mij moest overkomen. Toen ben ik naar de wc gelopen. Ik heb me daar tien minuten opgesloten.
Na tien minuten hoorde ik iemand in de keuken. Ik hoorde aan de broek, wie het was, het was mama. Ik heb toen de deur geopend en ben naar mama toegelopen. Ik heb gevraagd hoe lang mijn oom nog bleef.
Toen zei ze tegen mij dat ik niet zo raar moest doen, toen barstte ik in huilen uit en heb het tegen haar verteld. Toen mama het wist heb ik mij een kwartier opgesloten in de badkamer, te wachten totdat mijn oom weg was.
Op 19 januari 2011 is [moeder slachtoffer], zijnde de moeder van [slachtoffer] (aangeefster), bij de politie als getuige gehoord . Zij heeft - voor zover van belang als bewijs - als volgt verklaard:
Blz. 39
Uw dochter [slachtoffer] (het hof: aangeefster) heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik.
Blz. 41
“V: We hebben van [slachtoffer] (hof: aangeefster) gehoord dat [verdachte] (hof: verdachte) op 4 december 2010 op jouw huisadres, [adres] is geweest, hoe laat was dat?
A: Ik vermoed dat [verdachte] tussen 11.00 en 11.30 uur bij ons was.
Blz. 42
V: Waar was [slachtoffer] toen?
A: [slachtoffer] was op haar slaapkamer. Zover ik weet sliep ze nog.
V: Wie was er nog meer in de woning?
A: [vriend moeder slachtoffer], mijn vriend.
V: Hoe is het verder gegaan die ochtend?
A: Toen [verdachte] binnen kwam was ik in de keuken.
Hij vroeg of de meiden nog sliepen. Hij liep naar de slaapkamer toe en kwam weer terug. Hij zei dat ze nog sliepen. Ik zei dat dat alleen [slachtoffer] was en dat [zusje slachtoffer] aan het logeren was.
[verdachte] ging in de woonkamer met [vriend moeder] koffie drinken.
V: En toen?
A: [verdachte] is naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan, de slaapkamerdeur van [slachtoffer] was dicht. Ik ben toen de woonkamer binnengelopen en gevraagd waar [verdachte] was. [vriend moeder] zei toen dat [verdachte] naar [slachtoffer] was.
Later ben ik nog een keer de woonkamer binnen gelopen. Toen kwam [verdachte] er ook aan.
Op een gegeven moment kwam [slachtoffer] van de wc af, ze huilde. Ze zei dat [verdachte] met zijn handen onder haar shirt had gezeten en aan haar tieten en dat hij probeerde met zijn handen voor in haar broek aan haar poes te zitten. Dat lukte niet omdat ze haar benen bij elkaar hield. [verdachte] is toen met zijn handen naar achteren gegaan en toen heeft hij geprobeerd via de achterkant in haar broek naar voren te komen naar haar poes.
[slachtoffer] ging de keuken uit en sloot zich op in de badkamer.
[slachtoffer] was in de badkamer gaan zitten om dat ze eerst wilde wachten tot [verdachte] weg was. Toen [verdachte] en [vriend moeder] weg waren, heb ik mijn zus [zus moeder van slachtoffer] (hof: de echtgenote van [verdachte]) gebeld. [zus moeder van slachtoffer] kwam.
[slachtoffer] heeft het verhaal aan [zus moeder van slachtoffer] verteld, hetzelfde verhaal als ze mij had verteld. Ik was daarbij.
Blz. 43
[zus moeder van slachtoffer] heeft [verdachte] opgebeld. Ze vroeg als hij klaar was dat hij gelijk naar mij moest komen.
[zus moeder van slachtoffer] heeft hem opgewacht. [verdachte] en [zus moeder van slachtoffer] en ik zijn in de keuken gaan praten. Ik vertelde aan [verdachte] wat ik gehoord had van [slachtoffer]. Het hele verhaal.
Ik heb er toen [slachtoffer] bijgehaald.
[slachtoffer] zei (hof: tegen [verdachte]) je hebt met jouw handen onder mijn shirt aan mijn tieten gezeten en ook met je hand in mijn broek en ook van achteren met je hand in mijn broek gezeten. Ze vertelde het hele verhaal nog eens tegen [zus moeder van slachtoffer].
[zus moeder van slachtoffer] zei toen nog tegen [verdachte] wat heb je te zoeken bij [slachtoffer] op de kamer. [verdachte] zei de handen opwarmen. Later vroeg [zus moeder van slachtoffer] weer of hij niet per ongeluk aan haar tieten had gezeten.
Toen zei hij weer dat hij zijn handen op de buik van [slachtoffer] had opgewarmd.
Toen zei hij weer dat hij zijn handen in de nek toen weer op de rug van [slachtoffer] had opgewarmd.
[slachtoffer] zei nog ‘Je had helemaal geen koude handen’.
De getuige [vriend moeder slachtoffer] heeft op 28 januari 2011 bij de politie - voor zover van belang voor het bewijs - als volgt verklaard :
Blz. 50
V: Vertel eens hoe de dag verlopen is op 4 december 2010?
A: Ik denk dat het nog eerder 11.00 uur was toen [verdachte] er aan kwam (hof: in de woning van [moeder slachtoffer]. Ik heb toen aan [verdachte] gevraagd of hij koffie wilde.
[moeder slachtoffer] was op dat moment ook in de keuken.
Terwijl ik koffie aan het zetten was, liep [verdachte] naar de slaapkamer. [verdachte] vroeg toen aan [moeder van slachtoffer] of ‘ze’ nog sliepen. Hij bedoelde daarmee [zusje slachtoffer] en [slachtoffer].
Blz. 51
[moeder van slachtoffer] zei toen dat alleen [slachtoffer] er was. [verdachte] heeft de deur van de slaapkamer van [slachtoffer] en [zusje slachtoffer] opengemaakt en daarna hoorde ik dat die deur weer dichtgemaakt werd. [verdachte] kwam hierna naar de kamer. We hebben toen samen koffie gedronken.
[verdachte] zei dat hij het niet kon hebben dat mensen nog lagen te slapen als hij al wakker was. Daarna ging hij de kamer uit.
Na een minuut of 10 kwam hij weer terug. Wij wilden toen weg gaan. Voordat wij weg gingen hoorde ik de slaapkamerdeur en hoorde ik [slachtoffer] in de hal huilen. Ze was zachtjes aan het huilen, meer snikken. Toen hoorde ik weer een deur. Ik zag dat [slachtoffer] naar de keuken ging, naar [moeder van slachtoffer].
Toen ik in de keuken kwam om tegen [moeder van slachtoffer] te zeggen dat hij wij weg zouden gaan, was [slachtoffer] al niet meer in de keuken. Volgens mij zat [slachtoffer] op de WC of was ze in de badkamer. Ik ben toen met [verdachte] weggegaan.
Blz. 52
Iets over twee kwamen wij (getuige en [verdachte]) weer bij de flat, de woning van [moeder van slachtoffer].
Ik ben doorgelopen naar de keuken omdat [moeder van slachtoffer] nog in de keuken bezig was. Ik zag dat [moeder van slachtoffer] tranen in de ogen had, dat zij gehuild had. Toen werd mij verteld dat [verdachte] had geprobeerd in de slaapkamer met zijn hand onder haar pyjama had gezeten en dat hij geprobeerd met zijn hand in haar broek te zitten.
Ik ben de keuken uitgelopen en naar de kamer gegaan waar [slachtoffer] zat. [slachtoffer] zat helemaal overstuur op de bank.
(Nadat we nog met z’n vieren waren, want [zusje slachtoffer] was toen ook weer thuis) hebben we [slachtoffer] nog wat getroost. Die was nog steeds overstuur.
Verdachte heeft op 17 maart 2011 bij de politie - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard :
“Op die bewuste dag (…) ben ik naar de slaapkamer gelopen van [zusje slachtoffer] en [slachtoffer]. [zusje slachtoffer] was niet thuis, [slachtoffer] was alleen. Ik heb haar gedag gezegd en een praatje gemaakt. Ik heb mijn ijskoude handen op haar buik, rug en in haar nek gestopt. Ik heb toen nog even zitten praten met haar over haar Ipod of Ipad en toen ben ik terug naar de woonkamer gegaan.”
Voorts heeft verdachte op 18 maart 2011 bij de politie - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard :
“De ene keer legde ik mijn handen op haar buik, en deed dat met mijn handpalmen en de ruggen van mijn handen (…). Toen ik het tussen haar borst en hals deed begon ze te giebelen (…). Bij de buik kon ik makkelijk bij, omdat ze met haar rug naar mij toe lag, ik deed dat met beide handen. Van de buik ben ik naar haar rug toe gegaan en daar heb ik ook mijn handen neer gelegd. Dat was de onderkant van haar rug, dat deed ik boven haar slip met beide handen.”
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte bij gebrek aan voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De door de verdachte erkende aanrakingen op de rug en buik van [slachtoffer] kunnen niet als ontucht worden bestempeld, nu dit geen seksuele handelingen waren, aldus de raadsman.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Het hof stelt voorop dat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, de zogeheten unus testis nullus testis-regel, volgens vaste jurisprudentie betekent dat het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Een belastende verklaring moet in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij heeft te gelden dat de vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling van het concrete geval vergt.
Verdachte is ten laste gelegd het plegen van ontuchtige handelingen bestaande uit:
- het betasten en/of strelen van de rug en/of buik, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het vastpakken en/of betasten van een borst van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] (met het kennelijke doel om met zijn, verdachtes, vingers de vagina van die [slachtoffer] binnen te dringen).
De ten laste gelegde ontuchtige handelingen vinden hun bewijs primair in de aangifte van [slachtoffer]. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij, zoals door aangeefster gesteld, inderdaad haar slaapkamer is opgegaan en terwijl aangeefster in bed lag met zijn handen op haar blote buik en rug is geweest. Verdachte ontkent echter dat hij ook met zijn hand aan de blote borst van aangeefster heeft gezeten en ook zowel aan de voorkant als aan de achterkant de broek van aangeefster is ingegaan en daarbij haar vagina heeft aangeraakt.
Steun voor de verklaring van aangeefster vindt het hof in de verklaring van de moeder van [slachtoffer], [zus van moeder van slachtoffer], en ook uit de verklaring van de partner van moeder, de getuige [vriend moeder], waaruit blijkt dat [slachtoffer] direct na het voorval zeer geëmotioneerd was en ook direct het hele voorval aan haar moeder heeft verteld. Een emotie die het hof gelet op de aard van die handelingen aannemelijk acht. Aangeefster blijft ook direct na het voorval als haar oom in het bijzijn van zijn vrouw (tante) en haar moeder ter verantwoording wordt geroepen bij haar verklaring over de aard van de ontuchtige handelingen. Uit de verklaring van de getuige [vriend moeder] blijkt dat aangeefster ook daarna nog zeer geëmotioneerd is.
Daarnaast overweegt het hof dat gelet op de inhoud van het dossier het niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] in strijd met de waarheid een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd. Aangeefster heeft direct vanaf het voorval steeds gedetailleerd en consistent verklaard. Van voorafgaande spanningen tussen aangeefster en verdachte is niet gebleken, in tegendeel, beiden spreken over een goede verstandhouding tot op dat moment.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is het hof van oordeel dat daarmee de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Het hof overweegt nog dat het betasten van de rug en de buik in de context waarin het zich heeft voorgedaan naar algemene norm als ontuchtige handelingen zijn te beschouwen. Verdachte heeft immers de buik en de rug van zijn 15-jarige nichtje betast terwijl zij in haar nachtkleding in haar bed lag waarna hij vervolgens haar borst en vagina heeft betast. Het hof is van oordeel dat gelet op dit verloop van zijn handelen de intentie van de verdachte gericht was op het ontuchtig betasten van de rug en de buik zijn nichtje. De verdachte heeft op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door het op deze wijze betasten van zijn nicht aan haar buik en rug zich schuldig zou maken aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn destijds 15-jarige nichtje.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 december 2010 te Uden, met [slachtoffer] (geboren op [1995]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van de rug en buik van die [slachtoffer] en;
- het vastpakken van een borst van die [slachtoffer] en;
- het betasten van de vagina van die [slachtoffer].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof komt tot een bewezenverklaring van ontucht met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar. De eerste rechter heeft verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde feit veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en tot een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis.
De verdediging heeft bepleit dat bij een eventuele strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij houdt het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn destijds 15-jarige nichtje, waardoor hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft aangetast, terwijl zij zich bij haar oom en in haar eigen slaapkamer juist veilig zou moeten voelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten zoals de onderhavige voor de slachtoffers een grote impact kunnen hebben op de ontwikkeling van de slachtoffers en ook op rest van hun leven.
Anderzijds heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 november 2012 niet eerder met justitie in aanraking is geweest en met de omstandigheid dat de naam van verdachte en zijn bedrijf tengevolge van deze vervolging op zeer negatieve wijze in diverse sociale media is gekomen, en waardoor verdachte dermate veel inkomsten heeft misgelopen dat het faillissement voor zijn bedrijf dreigt.
Alles afwegende, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.262,45. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.411,25, bestaande uit € 1.250,-- immateriële schade en € 161,25 materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.411,25 (duizend vierhonderdelf euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 161,25 (honderdeenenzestig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.411,25 (duizend vierhonderdelf euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 161,25 (honderdeenenzestig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 11 januari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.