ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3066

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
20-000107-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en witwassen door pastoor van gelden bestemd voor nabestaanden van slachtoffers van een dodelijk ongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte, die in zijn hoedanigheid als pastoor gelden heeft verduisterd en gewitgewassen. De verdachte had gelden ontvangen die bestemd waren voor de nabestaanden van slachtoffers van een dodelijk ongeval op 25 juni 2004 te Haanrade. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van oplichting, maar hem wel veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden voor verduistering en witwassen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, een stichting, in hoger beroep opnieuw behandeld, maar heeft deze uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 22 juli 2004 tot en met 27 januari 2006 meermalen een geldbedrag van in totaal ongeveer 70.500 euro, dat toebehoorde aan de stichting, wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verdachte heeft verklaard dat hij een deel van de gelden heeft besteed aan de nabestaanden, maar het hof heeft deze verklaring niet aannemelijk geacht. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en witwassen, en heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uren. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000107-12
Uitspraak : 13 juni 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van
het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 23 december 2011 in de strafzaak met parketnummer 03-704209-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [gemeente] op [datum] 1954,
wonende te [postcode] [gemeente], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van de onder 1. primair ten laste gelegde oplichtingen. De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van verduistering, meermalen gepleegd (feit 1, subsidiair) alsmede ter zake van witwassen, meermalen gepleegd (feit 2) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De eerste rechter heeft voorts de vordering van de benadeelde partij afgewezen. Daarnaast is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht opgelegd tot een bedrag van EUR 70.500,- (subsidiair 353 dagen hechtenis), te vermeerderen met wettelijke rente.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [Stichting] afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 70.000,-.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte met betrekking tot het onder 1. primair ten laste gelegde zal vrijspreken, en ter zake van het onder 1. subsidiair alsmede ter zake van het onder 2. ten laste gelegde zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts dient de vordering van de benadeelde partij te worden toegewezen tot het bedrag van EUR 70.000,- met oplegging daarnaast van de schadevergoedingsmaatregel ex. artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit van het onder 2. ten laste gelegde. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd door de raadsman en tot slot heeft de verdediging bepleit om niet over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex. artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, alsook de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2004 tot en met 27 januari 2006 in de gemeente Kerkrade, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of (één of meer) andere perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(-en), in totaal een geldbedrag van ongeveer 73.000 euro, althans een (aanzienlijk) bedrag aan geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid meegedeeld dat hij een rekening ten behoeve van de nabestaanden van de slachtoffers van een ongeval op 25 juni 2004 te Haanrade had geopend en/of zich bij deze perso(o)n(en) voorgedaan als inzamelaar van geld bestemd voor de nabestaanden van de slachtoffers van een ongeval op 25 juni 2004 te Haanrade, waardoor die perso(o)n(en) (telkens) werd(-en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2004 tot en met 29 september 2010, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk een geldbedrag (van in totaal ongeveer 73.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [stichting] en/of een hulpfonds ten behoeve van de nabestaanden van de slachtoffers van een ongeval op 25 juni 2004 te Haanrade, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als voorzitter van de [stichting] en/of als rekeninghouder van de ten behoeve van het voornoemde hulpfonds geopende girorekening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2004 tot en met 28 februari 2006, in de gemeente Kerkrade, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(-en) (van in totaal ongeveer 73.000 euro), (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(-en) (van in totaal ongeveer 73.000 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Vrijspraak van het onder 1. primair ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof verwijst dienaangaande naar de hierna volgende bewijsoverwegingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 29 juli 2004 tot en met 15 februari 2006 in de gemeente Kerkrade meermalen telkens opzettelijk een geldbedrag (van in totaal ongeveer 70.500 euro) toebehorende aan een hulpfonds ten behoeve van de nabestaanden van de slachtoffers van een ongeval op 25 juni 2004 te Haanrade, welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als rekeninghouder van de ten behoeve van het voornoemde hulpfonds geopende girorekening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 29 juli 2004 tot en met 15 februari 2006, in de gemeente Kerkrade meermalen telkens een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal ongeveer 69.650 euro), heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Blijkens onderzoek van de bankafschriften van de door verdachte geopende girorekening ten behoeve van de nabestaanden van de slachtoffers van het op 25 juni 2004 plaatsgevonden ongeval te Haanrade/Kerkrade is tussen 22 juli 2004 en 27 januari 2006 in totaal een bedrag van € 75.203,97 op deze rekening bijgeschreven en is daarvan in de periode van 29 juli 2004 tot en met 15 februari 2006 in totaal een bedrag van € 75.194,81 afgeschreven. Deze rekening stond op naam van verdachte en hij was de enige die over een giropas hiervan beschikte.
Voormeld bedrag van € 75.194,81 is voor een deel, groot € 45.376,- opgebouwd uit contante opnamen, terwijl het restant, groot € 29.818,81, is besteed aan een ander doel dan waarvoor het was gedoneerd, zulks behoudens de hierna te noemen bedragen van in totaal € 4.500,-. Met dit geld zijn, naar verdachte heeft bekend, onder meer facturen van derden voldaan en is betaald bij onder andere de Sligro, de Praxis en Ikea, terwijl verdachte ook geld heeft gegeven aan zijn zussen en een vriend in verband met diens verhuizing. Ook zijn bedragen van respectievelijk € 600,- en € 250,- overgeboekt naar een andere rekening ten name van verdachte en is tweemaal een bedrag van € 1.000,- overgemaakt, eenmaal op rekening van [mevrouw 1] en eenmaal op rekening van [de heer 1].
Wat betreft de contante opnamen heeft verdachte verklaard dat een bedrag van om en nabij € 30.000,- ten goede is gekomen aan de nabestaanden van de slachtoffers van het ongeval. Daarbij heeft verdachte aangegeven een bedrag van € 22.500,- contant te hebben gegeven aan [nabestaande 1], een bedrag van € 4.000,- aan [nabestaande 2] voor wie hij tevens de kosten van de koffietafel en de begrafenis had betaald en daarnaast aan de andere gedupeerden ieder € 1.000,- contant. [Nabestaande 1] heeft echter zowel bij de politie als ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard nimmer contant geld van verdachte te hebben ontvangen, terwijl geen van de op verzoek van verdachte gehoorde personen die bij de overhandiging van geld aan deze weduwe aanwezig zouden zijn geweest en/of daarvan kennis zouden hebben genomen, zulks als getuige hebben bevestigd. Wel heeft verdachte zorg gedragen voor de betaling van de kosten van de crematie en het opbaren van de man van [nabestaande 1], welke kosten het hof in navolging van de rechtbank schat op € 2.000,-. [Nabestaande 2] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard slechts eenmaal een bedrag van € 400,- à € 500,- van verdachte te hebben ontvangen als bijdrage in de kosten van de koffietafel, maar verder nooit geld van verdachte te hebben gekregen.
Waar de verklaring van verdachte omtrent de besteding van de contante opnamen ten bedrage van € 30.000,- buiten de hiervoor bevestigde bedragen verder geen steun vindt in de stukken, acht het hof niet aannemelijk geworden dat deze gelden zijn aangewend voor het doel waarvoor ze zijn gedoneerd. Hetzelfde geldt voor de overige contante opnamen waarvan niet duidelijk is geworden voor welk doel ze zijn aangewend.
Wat betreft de overige niet-contante uitgaven hebben zowel [mevrouw 1] als [de heer 1] bij de politie verklaard ieder een cheque ter waarde van € 1.000,- te hebben ontvangen van verdachte respectievelijk van de [stichting]. Hoewel beide personen geen nabestaanden zijn van de slachtoffers van het ongeval hebben zij wel schade door het ongeval geleden en met de rechtbank is het hof om die reden van oordeel dat de giften aan hen beantwoorden aan het doel waarvoor de gelden zijn gedoneerd. De verklaring van verdachte dat hij beiden daarnaast nog een bedrag van € 500,- heeft gegeven is evenwel niet aannemelijk geworden, nu zulks door beide getuigen is betwist.
Gelet op het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat verdachte de op zijn girorekening gestorte bedragen niet heeft aangewend voor het doel waarvoor ze waren gedoneerd, te weten ten behoeve van de nabestaanden van de slachtoffers van het ongeval te Haanrade, maar voor een ander doel, zulks met uitzondering van een bedrag van € 4.500,-, bestaande uit tweemaal een bedrag van € 1.000,-, een bedrag van € 500,- en een bedrag van € 2.000,- als bijdrage in de kosten van crematie en overbrenging van het lichaam van [de heer 3]. In totaal is derhalve oneigenlijk besteed een bedrag van ruim € 70.500,-.
Nu niet gebleken is dat verdachte ten tijde van het openen van de girorekening al het voornemen had de daarop te storten gelden voor andere doeleinden te besteden dan waarvoor de donaties bestemd waren noch dat hij na de eerste contante geldopname met een dergelijk ander doeleinde op 2 augustus 2004 nog handelingen heeft verricht om mensen te bewegen gelden op deze rekening te storten, is het hof in navolging van de rechtbank en met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte zich aan oplichting heeft schuldig gemaakt, zodat hij – zoals eerder reeds kort is overwogen – van het ten laste gelegde onder 1. primair zal worden vrijgesproken. Wel acht het hof bewezen hetgeen verdachte onder 1. subsidiair ten laste is gelegd, te weten verduistering van gelden tot een totaalbedrag van € 70.500,- Immers door de gelden die voor een bepaald doel waren gedoneerd, te besteden aan een ander doel heeft verdachte zich deze gelden wederrechtelijk toegeëigend.
De vraag is vervolgens of verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze gelden of van een deel ervan (feit 2). Volgens verdachte is daarvan geen sprake geweest omdat de gelden die op de rekening stonden en zijn verduisterd, op legale wijze waren verkregen hetgeen een veroordeling ter zake van witwassen in de weg staat. Dit verweer wordt evenwel verworpen. Immers door het afboeken van de gelden voor een ander doel dan waarvoor ze bestemd waren is niet alleen uitvoering gegeven aan het wilsbesluit zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over deze gelden te beschikken en zich deze gelden wederrechtelijk toe te eigenen, doch tevens, in vervolg daarop, aan het wilsbesluit deze aldus door verduistering verkregen gelden over te dragen en om te zetten. Dit geldt evenwel niet voor de bedragen van € 600,- en € 250,- die verdachte naar een eigen rekening heeft overgemaakt, omdat daarbij van overdragen of omzetten van deze gelden geen sprake is.
Het vorenstaande betekent dat verdachte zich aan het witwassen van € 69.650,- heeft schuldig gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Verduistering, meermalen gepleegd
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De rechter in eerste aanleg heeft de verdachte veroordeeld ter zake van verduistering, meermalen gepleegd en witwassen, meermalen gepleegd tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de verdachte ter zake van dezelfde bewezen verklaarde feiten te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft bepleit om de verdachte, bij een veroordeling door het hof, in aanmerking te laten komen voor een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Hierbij heeft het hof voorts acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft in zijn hoedanigheid van pastoor gelden, die bestemd waren voor nabestaanden van de slachtoffers van een dodelijk ongeval, verduisterd en witgewassen. Als pastoor heeft de verdachte het in hem gestelde vertrouwen dat hij de op de door hem geopende girorekening gestorte bedragen zou aanwenden voor het doel waarvoor deze gelden waren gedoneerd, ernstig beschaamd. Het hof acht een dergelijk handelen laakbaar en rekent dit de verdachte zeer aan.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, in beginsel dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof zal daartoe echter niet overgaan en overweegt hieromtrent het navolgende.
Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte het geld voor een groot deel ten goede heeft laten komen van andere hulpbehoevenden dan de nabestaanden van de slachtoffers van het ongeval en dat dus niet al het verduisterde geld is besteed aan persoonlijke zaken. Het hof is van oordeel dat dit van invloed dient te zijn bij de bepaling van de op te leggen straf. Voorts heeft het hof in het voordeel van verdachte acht geslagen op de omstandigheid, dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken en dat het bewezen verklaarde verstrekkende gevolgen heeft gehad voor verdachte in die zin dat hij naar aanleiding van de feiten door het bisdom inmiddels al lange tijd op non-actief is gesteld als pastoor. Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep oprecht spijt betuigd voor zijn handelen.
Gelet op het vorenstaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat in het onderhavige geval kan worden volstaan met een taakstraf van de maximale duur.
Met oplegging daarnaast van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Alles overziende acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [stichting]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 70.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich bij monde van [de heer 2], in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van EUR 70.000,00
Er bestaat onduidelijkheid omtrent de vraag of [de heer 2] bevoegd is om alleen namens de Stichting als bestuurslid op te treden, en daarmee omtrent de vraag of hij ook bevoegd is om namens [stichting] in rechte op te treden. Om dit te kunnen vaststellen is naar het oordeel van het hof zodanig nader onderzoek noodzakelijk dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering niet kan worden ontvangen en haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Beslissing ter zake van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel in eerste aanleg
Het hof zal, anders dan de rechtbank heeft gedaan, niet overgaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel teneinde de [nabestaande 1] schadeloos te stellen. Zij heeft zich in het strafproces niet gesteld als benadeelde partij. Bovendien zou oplegging van deze maatregel, gelet op de slechte financiële situatie van verdachte, in feite neerkomen op een straf en het hof is van oordeel dat daarmee het doel van de schadevergoedingsmaatregel, te weten het herstel van de rechtmatige toestand, niet wordt bereikt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 321 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [stichting]
Verklaart de benadeelde partij [stichting] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, griffier,
en op 13 juni 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.P.M.F. Mols en mr. R.P. Sampat zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.