ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2995

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
HD 200.074.192 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldovername uit overeenkomst van geldlening en bewijswaardering

In deze zaak gaat het om de schuldovername van een schuld uit een overeenkomst van geldlening door een derde partij, [Holding C.] Holding B.V. De appellant, [X.], heeft een geldlening verstrekt aan [Holding A.] Holding B.V. ter waarde van f 1.892.031,07, welke lening in 2000 is overeengekomen. De appellant heeft gesteld dat de schuld van [Holding A.] Holding aan hem niet is overgenomen door [Holding C.] Holding, terwijl [Holding A.] Holding dit wel betwist. Het hof heeft in een tussenarrest van 29 november 2011 bewijs opgedragen aan [Holding A.] Holding om aan te tonen dat de vordering van de appellant op haar is tenietgegaan door verrekening of door afspraken die in 2001 zijn gemaakt. Tijdens het getuigenverhoor zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de accountant [getuige A.], die heeft verklaard dat de schuld van [Holding A.] Holding aan de appellant op 31 mei 2001 is overgenomen door [Holding C.] Holding. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de boekhoudkundige verantwoordingen in overweging genomen. Het hof concludeert dat de appellant met de schuldovername heeft ingestemd en dat de schuld rechtsgeldig is overgegaan. De vordering van de appellant is in hoger beroep niet toewijsbaar, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 mei 2010, waarbij de appellant in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.074.192/01
arrest van 11 juni 2013
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr.drs. R.G.M. van der Pas te Breda,
tegen
[DV] B.V., voorheen genaamd [Holding A.] Holding BV.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J.M. van Dalen te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 29 november 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 191110/HA ZA 09-770 gewezen vonnis van 26 mei 2010.
6. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 29 november 2011;
- het proces-verbaal van de enquête van 22 augustus 2012;
- het proces-verbaal van voortzetting van de enquête van 8 januari 2013;
- de memorie na enquête van [Holding A.] Holding en van [appellant] ;
- de antwoordmemorie na enquête van [appellant] (met één productie).
Hierna is de datum van het arrest bepaald.
7. De verdere beoordeling
7.1. Mr. E.J. van Sandick ten overstaan van wie het getuigenverhoor van 22 augustus 2012 heeft plaatsgevonden, is niet in staat het eindarrest mede te wijzen.
7.2. Bij genoemd tussenarrest is [Holding A.] Holding bewijs opgedragen van haar stelling dat de vordering van [appellant] op haar is tenietgegaan hetzij door verrekening hetzij door de afspraken die partijen in 2001 hebben gemaakt als gevolg waarvan [appellant] een vordering kreeg op [Holding C.] Holding B.V. in plaats van op [Holding A.] Holding.
7.3. [Holding A.] Holding heeft [appellant] , [getuige A.] RA (hierna: [getuige A.]), [getuige B.] (hierna: [getuige B.]) en [getuige C.] (hierna: [getuige C.]) als getuigen doen horen. [appellant] heeft afgezien van contra-enquête.
7.4. Alvorens het hof overgaat tot bewijswaardering, zullen eerst, voor zover van belang, de tussen partijen vaststaande feiten worden weergegeven, zoals vermeld in rov. 4.1. van voormeld tussenarrest, alsmede een aantal door partijen overgelegde (administratieve) bescheiden en verklaringen.
7.4.1 Bij notariële akte van 12 januari 2000 (prod. 3 bij inleidende dagvaarding) heeft [appellant] zijn aandelen in Uveco Groep B.V. (hierna: Uveco) geleverd aan [Holding A.] Holding voor een bedrag van f 1.892.031,07. De aan [appellant] te betalen koopprijs is blijkens de akte omgezet in een geldlening van [appellant] aan [Holding A.] Holding. Blijkens deze akte zou het geleende bedrag worden terugbetaald in acht achtereenvolgende kwartaalbetalingen van f 250.000,00; de eerste termijn was uiterlijk op 31 maart 2000 verschuldigd. De hoofdsom is grotendeels onbetaald gebleven.
7.4.2 In mei 2000 is [Holding C.] Holding B.V. (hierna: [Holding C.] Holding) opgericht door [Beheer] Beheer B.V. (hierna: [Beheer] Beheer), [Holding A.] Holding, [Holding B.] Holding B.V. en Meibree B.V. Deze vier vennootschappen voerden de directie van [Holding C.] Holding.
7.4.3 [getuige A.] was destijds accountant van onder meer [appellant] , Uveco, [Holding A.] Holding en [Holding C.] Holding.
7.4.4 De brief van mr. Van Dalen van 28 mei 2004 met bijlagen 1 tot en met 9 (prod. 6 bij inleidende dagvaarding) bevat de volgende boekhoudkundige bescheiden:
- een grootboekkaart uit de administratie van Uveco betreffende de rekening-courantverhouding met [Holding A.] Holding over het jaar 2000 (prod. 1), waarop is vermeld een vordering van [Holding A.] Holding op [appellant] in rekening-courant op 1 januari 2000 van f 113.374,84 en betalingen aan [appellant] op 11 januari 2001 van f 50.000,00, op 6 juli 2000 van f 50.000,000 en op 13 november 2000 van f 50.000,00, derhalve in totaal f 263.374,84;
- een door de heer [medewerker van getuige A.], werkzaam bij [getuige A.] Accountant, gemaakte opstelling van het verloop van de lening van [appellant] over het jaar 2000 (prod. 2), waarop is vermeld dat op de lening van [appellant] van f 1.892.031,00 een bedrag van f 113.375,00 (saldo per 1 januari 2000) en een drietal in 2000 gedane aflossingen van elk f 50.000,00 in mindering zijn gebracht, derhalve in totaal f 263.375,00, dat per 31 december 2000 over voormelde lening een rente was verschuldigd van f 82.070,00, en dat de lening van [appellant] ultimo 2000 (aldus) per saldo f 1.710.726,00 groot was;
- een door de heer [medewerker van getuige A.] voornoemd gemaakte opstelling van het verloop van de lening van [appellant] over het jaar 2001 (prod. 4), waarop is vermeld dat deze lening (per 1 januari 2001 groot f 1.710.726,00) en vermeerderd met een bedrag aan wettelijke rente van f 42.768,00 per 31 mei 2001 f 1.753.494,00 bedroeg en dat dit bedrag op 31 mei 2001 is overgeboekt naar [Holding C.] Holding;
- een overzicht van de rekening-courantverhouding tussen [Holding C.] Holding en [Holding A.] Holding over het jaar 2001 (prod. 3), afkomstig uit de administratie van [getuige A.], waarop de lening van [appellant] per 31 mei 2001, groot f 1.753.494,00, is verwerkt;
- een de door [getuige A.] samengestelde jaarrekening 2001 van [Holding C.] Holding (prod. 5). In de toelichting op de balans per 31 december 2001 van deze vennootschap (pag. 13) is vermeld dat [Holding C.] Holding aan (aandeelhouder) [Beheer] Beheer per 31 december 2000 een schuld had uit hoofde van lening van € 192.249,00 en per 31 december 2001 van € 1.171.762,00;
- een de door [getuige A.] samengestelde jaarrekening 2001 van [Holding A.] Holding (prod. 6). In de toelichting op de balans per 31 december 2001 van deze vennootschap (pag. 11) is vermeld dat [Holding A.] Holding B.V. aan [appellant] per 31 december 2000 een schuld had uit hoofde van lening van € 776.294,00 (f 1.710.726,85) en dat de lening per 31 december 2001 nul is.
7.4.5 [getuige A.] heeft op 27 mei 2004 ten overstaan van de notaris de volgende (beëdigde) verklaring afgelegd (prod. 8 bij voormelde brief van mr. Van Dalen van 28 mei 2004):
“Ik treed al jaren op als de vaste accountant van de heer [appellant] , de heer [getuige B.], Uveco Groep B.V., [Holding A.] Holding B.V. en (tot omstreeks mei 2003) [Holding C.] Holding B.V. In deze hoedanigheid kan ik het volgende verklaren met betrekking tot de lening die destijds is overeengekomen tussen de heer [appellant] en [Holding A.] Holding B.V.
() Op () (12 januari 2000) heeft [Holding A.] Holding B.V. alle aandelen in het kapitaal van Uveco Groep B.V. van de heer [appellant] overgenomen. [Holding A.] Holding B.V. kon de koopsom van die aandelen niet direct voldoen en daarom kwamen partijen overeen dat [Holding A.] Holding B.V. een bedrag ter grootte van () (f 1.892.031,07) aan de heer [appellant] verschuldigd zou blijven in de vorm van een geldlening.
Blijkens de grootboekkaarten uit de administratie van [Holding A.] Holding B.V. is op () (11) januari, () (6) juli en () (13) november () 2000 driemaal een bedrag ad () (f 50.000,00) door [Holding A.] Holding B.V. aan de heer [appellant] voldaan door overmaking van die bedragen op de bankrekening van de heer [appellant] (). Daarnaast heeft Uveco Groep B.V. () tot een bedrag van () (f 113.374,84) aan betalingen verricht ten behoeve van de heer [appellant] , welke betalingen door Uveco Groep B.V. ten laste zijn gebracht van [Holding A.] Holding B.V., die dat bedrag op haar beurt weer ten laste heeft gebracht van de heer [appellant] (dit alles via de rekening-courant verhoudingen tussen partijen). Zodoende is volgens de boekhouding van [Holding A.] Holding B.V. () (f 263.374,84) door [Holding A.] Holding B.V. in het jaar () (2000) voldaan aan c.q. verrekend met de heer [appellant] , hetgeen verwerkt is als aflossing op de lening van [appellant] aan [Holding A.] Holding B.V.
Een en ander is op schrift gesteld waarbij ook rente is berekend die door [Holding A.] Holding B.V. aan de heer [appellant] verschuldigd was over het jaar () (2000). Deze rente kwam neer op een bedrag ad () (f 82.070,00). Deze rente werd bijgeschreven bij het saldo dat [Holding A.] Holding B.V. aan de heer [appellant] verschuldigd was. Zodoende resteerde per ultimo () (2000) door [Holding A.] Holding B.V. aan de heer [appellant] te voldoen een bedrag ad () (f 1.710.726,00) (aan hoofdsom en rente).
Vervolgens kocht [Holding C.] Holding B.V., de onroerend goed maatschappij waarin de heer [appellant] (via zijn persoonlijke holding) en [Holding A.] Holding B.V. beiden participeren, het aan Uveco Groep B.V. in eigendom toebehorende kantoorpand (). [Holding C.] Holding B.V. voldeed een deel van de koopsom van het pand van Uveco Groep B.V. niet aan deze laatste en aldus ontstond een vordering van Uveco Groep B.V. op [Holding C.] Holding B.V. ter grootte van () (f 1.582.106,80) voor de pro resto verschuldigd gebleven koopsom. Deze vordering ontstond op () (30 mei 2001), op welke datum de eigendom van het pand () is overgegaan van Uveco Groep B.V. naar [Holding C.] Holding B.V.
De vordering van de heer [appellant] op [Holding A.] Holding B.V. uit hoofde van de hiervoor gememoreerde geldlening bedroeg per () (30 mei 2001) () f 1.753.494,00). Uit de boekhouding van [Holding A.] Holding B.V. heb ik in dit verband een schriftelijke opstelling aangetroffen waaruit dit blijkt. () Uit diezelfde opstelling blijkt dat de lening vervolgens per () (31 mei 2001) middels verrekening volledig is afgelost, waarover ik hierna nader zal verklaren.
Per () (30 mei 2001) bestond de situatie dat de heer [appellant] een vordering had ten bedrage van () (f 1.753.494,00) op [Holding A.] Holding B.V. en dat Uveco Groep B.V. een vordering had ten bedrage van () (f 1.582.106,80) op [Holding C.] Holding B.V.
Na overleg met de heer [appellant] op () (5 juli 2001) heb ik aan de directie van [Holding A.] Holding B.V. en Uveco Groep B.V. verzocht de vordering van [appellant] op [Holding A.] Holding B.V. in de plaats te doen komen van de vordering op [Holding C.] Holding B.V., middels overdracht van de vordering die Uveco Groep B.V. op [Holding C.] Holding B.V. had. De directies van [Holding A.] Holding B.V. en Uveco Groep B.V. hadden daar geen bezwaar tegen waardoor een en ander als volgt boekhoudkundig is verwerkt in de jaarstukken van () (2001). Uveco Groep B.V. droeg haar vordering op [Holding C.] Holding B.V. ad () (f 1.582.106,80) over aan [Holding A.] Holding B.V.
Boekhoudkundig is die overdracht verwerkt via de rekening courantverhouding tussen Uveco Groep B.V. en [Holding A.] Holding B.V.
Aldus verkreeg niet Uveco Groep B.V. maar [Holding A.] Holding B.V. een vordering van () (f 1.582.106,80) op [Holding C.] Holding B.V., hetgeen blijkt uit de rekening-courant opstelling tussen [Holding A.] Holding B.V. en [Holding C.] Holding B.V.
Daarnaast zou [Holding C.] Holding B.V. de schuld van [Holding A.] Holding B.V. aan de heer [appellant] overnemen, waardoor niet [Holding A.] Holding B.V. maar [Holding C.] Holding B.V. een schuld kreeg van () (f 1.753.494,00) aan de heer [appellant] . Daartegenover stond dat zij ([Holding C.] Holding B.V.) datzelfde bedrag kon terug vorderen van [Holding A.] Holding B.V.
Vervolgens zijn de vorderingen van [Holding C.] Holding B.V. op [Holding A.] Holding B.V. en van [Holding A.] Holding B.V. op [Holding C.] Holding B.V. met elkaar verrekend, zodat per saldo een schuld resteerde van [Holding A.] Holding B.V. aan [Holding C.] Holding B.V. van () (f 171.387,20) (). Daarnaast had de heer [appellant] een vordering van () (f 1.753.494,00) op [Holding C.] Holding B.V. in plaats van op [Holding A.] Holding B.V.
De directies van [Holding A.] Holding B.V., Uveco Groep B.V. en [Holding C.] Holding B.V. hebben, zoals hiervoor vermeld, een en ander in hun boekhouding en jaarrekening over () (2001) verwerkt. Om voor mij onbekende redenen zijn de heer [appellant] , [Holding A.] Holding B.V. en Uveco Groep B.V. niet meer tot schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken overgegaan.”
7.5. Uit de hiervoor geciteerde verklaring van [getuige A.] van 27 mei 2004 blijkt aldus dat 1) door middel van deelbetalingen en van verrekeningen in rekening-courant de vordering van [appellant] op [Holding A.] Holding per 31 mei 2001 is teruggebracht tot een bedrag van f 1.753.494,00; 2) [appellant] , [Holding A.] Holding, Uveco en [Holding C.] Holding zijn overeengekomen dat deze schuld van [Holding A.] Holding aan [appellant] per 31 mei 2001 zou worden overgenomen door [Holding C.] Holding B.V; 3) Uveco haar vordering op [Holding C.] Holding van f 1.582.106,80 zou overdragen aan [Holding A.] Holding; 4) de vorderingen van [Holding A.] Holding en [Holding C.] Holding tot hun gezamenlijk beloop teniet zouden gaan; en 5) per saldo nog een schuld zou resteren van [Holding A.] Holding aan [Holding C.] Holding van € 171.387,20.
7.6. [getuige A.] heeft als getuige verklaard dat hij volledig blijft bij de inhoud van de door hem op 27 mei 2004 afgelegde schriftelijke verklaring.
[getuige A.] kan zich, blijkens zijn getuigenverklaring, verder niet veel herinneren van hetgeen hij in 2001 met [appellant] heeft besproken, maar wel dat, naar hij dacht, het nooit is voorgekomen dat voorstellen van hem niet door [appellant] werden gevolgd.
De getuige heeft verder verklaard dat [getuige B.] hem niets in het vooruitzicht heeft gesteld als vergoeding voor het afleggen van de verklaring van 27 mei 2004, naast het normale tarief, dat [getuige A.], naar het hof begrijpt, aan Uveco, [Holding C.] Holding B.V. of [Holding A.] Holding in rekening heeft gebracht voor de tijd die met het afleggen van deze verklaring op 27 mei 2004 was gemoeid.
7.7. De door [getuige A.] geschetste gang van zaken (in zijn schriftelijke verklaring van 27 mei 2004) is niet weersproken door de getuige [getuige C.], die blijkens haar verklaring destijds (als zelfstandig ondernemer) boekhoudster was van Uveco en [Stukadoorsbedrijf] Stukadoorsbedrijf B.V.
[getuige C.] hield zich volgens haar verklaring niet bezig met de aan Uveco gelieerde vennootschappen, heeft geen wetenschap van het bestaan van rekening-courantverhoudingen tussen Uveco en deze bv’s, en was niet op de hoogte van de door [appellant] aan [Holding A.] Holding verstrekte geldlening (in het kader van de aandelenverkoop in Uveco). De getuige heeft verklaard dat zij wel weet dat [appellant] geld tegoed had van de heer [getuige B.] (in privé, hof) en dat zij aanwezig is geweest bij een balansbespreking van [Stukadoorsbedrijf] Stukadoorsbedrijf B.V. tussen [getuige A.] en [appellant] . [getuige A.] heeft toen, aldus de getuige, aan [appellant] uitgelegd wat voor mogelijkheden er waren om de gelden die [appellant] aan de heer [getuige B.] had geleend, veilig te stellen. [appellant] heeft toen gezegd dat hij niet wist of hij daarop in zou gaan, aldus [getuige C.]. De getuige verklaart dat, bij haar weten, [appellant] daar verder nooit op is ingegaan, maar ook dat als [appellant] er wel op zou zijn ingegaan, zij dat ook niet zou hebben geweten, omdat zij zich daarmee niet bezighield.
7.8. De schriftelijke verklaring van [getuige A.] wordt bevestigd door de getuigenverklaring van [getuige B.].
[getuige B.] heeft als getuige verklaard dat [getuige A.], die destijds accountant was van alle betrokken partijen, het voor [appellant] verstandiger vond dat hij een vordering zou hebben op [Holding C.] Holding in plaats van op [Holding A.] Holding, omdat [Holding C.] Holding veel onroerend goed bezat, terwijl [Holding A.] Holding niet of nauwelijks zekerheden had. Volgens [getuige B.] heeft [getuige A.] dit aan beiden heeft geadviseerd. [getuige B.] verklaart dat hij het advies vervolgens met [appellant] heeft besproken en dat [appellant] hiermee akkoord is gegaan. Alle partijen, dat wil zeggen [appellant] , de accountant en hijzelf, waren het erover eens dat dit de beste beslissing was, aldus de getuige. [getuige B.] verklaart dat hij van [getuige A.] had begrepen dat hij het advies ook met [appellant] had besproken en dat [appellant] tegen [getuige A.] heeft gezegd dat hij hiermee akkoord ging, waarop [getuige A.] een en ander boekhoudkundig en in de jaarrekeningen heeft verwerkt.
[getuige B.] heeft als getuige verklaard dat [Holding A.] Holding met Uveco een rekening-courantverhouding hield, [Holding A.] Holding met [getuige B.] en [Beheer] Beheer met [appellant] . Dat laatste was, althans zo begrijpt het hof de verklaring van [getuige B.], de reden dat de lening van [appellant] aan [Holding C.] Holding in de jaarrekening 2001 van [Holding C.] Holding is verwerkt als een lening van [Beheer] Beheer aan [Holding C.] Holding. Het was de accountant [getuige A.] die een en ander verwerkte in de jaarstukken en wij tekenden blind, aldus de getuige. Volgens [getuige B.] was [appellant] , anders dan [appellant] beweert, ervan op de hoogte dat de lening van [appellant] in de jaarrekening van [Holding C.] Holding was verwerkt. De accountant [getuige A.] was iemand die alles met alle partijen besprak, dus ook met [appellant] , aldus [getuige B.].
De getuige is voorgehouden dat van de door [Holding A.] Holding gestelde cessie en schuldoverneming geen aktes zijn opgemaakt. De getuige heeft hieromtrent verklaard dat [appellant] en hij destijds veel zaken met elkaar deden, dat zij er niet bij stil hebben gestaan dat van de betreffende constructie aktes moesten worden opgemaakt, en dat zij blind voeren op het advies van [getuige A.]. Als [getuige A.] zou hebben gezegd dat er aktes moesten worden opgemaakt dan had het zeker plaatsgevonden, aldus de getuige.
[getuige B.] heeft voorts verklaard dat [getuige A.] en [getuige C.] beiden nog werkzaam zijn voor [Beheer] Beheer, [appellant] en [Holding C.] Holding en niet meer voor [getuige B.] of voor [Holding A.] Holding.
7.9. [appellant] heeft als getuige verklaard dat tijdens een bespreking met [getuige A.], waarbij [getuige C.] aanwezig was, door [getuige A.] is gesproken over een overname van de schuld uit de geldlening door [Holding C.] Holding en dat [appellant] toen meteen heeft aangegeven dat hij dit niet wilde en hij dit niet zou doen omdat het zijn privégeld was.
[appellant] heeft de (schriftelijke) verklaring van [getuige A.] en de getuigenverklaring van [getuige B.] weersproken.
7.10. Naar het oordeel van het hof heeft [Holding A.] Holding het verlangde bewijs bijgebracht. De getuige [getuige A.], die destijds accountant was van partijen, [Beheer] Beheer, Uveco, [Holding C.] Holding en [getuige B.], heeft in zijn schriftelijke verklaring van 27 mei 2004, welke verklaring hij als getuige heeft gehandhaafd, gedetailleerd verklaard over de schuldoverneming door [Holding C.] Holding (en de constructie), de redenen waarom partijen tot deze constructie zijn overgegaan (meer zekerheid voor [appellant] ) en dat [appellant] heeft ingestemd met de schuldoverneming. Blijkens de schriftelijke verklaring van [getuige A.] was de geldlening van [appellant] op 30 mei 2001 door middel van verrekening van een schuld van [appellant] aan [Holding A.] Holding en door aflossingen van [Holding A.] Holding op de geldlening op 30 mei 2001 teruggebracht naar een bedrag f 1.753.494,00 (inclusief rente) en is deze schuld van [Holding A.] Holding aan [appellant] op 31 mei 2001 overgenomen door [Holding C.] Holding. De verklaring van [getuige A.] wordt bovendien bevestigd door getuigenverklaring van [getuige B.] alsmede de boekhoudkundige verantwoording van (het verloop van) de lening en de constructie in het grootboek van Uveco, de door [medewerker van getuige A.] (van [getuige A.] Accountant) gemaakte opstelling van de lening van [appellant] in 2000 en 2001, de rekening-courantverhouding tussen [Holding A.] Holding en [Holding C.] Holding alsmede de door de accountant [getuige A.] samengestelde jaarrekeningen 2001 van [Holding C.] Holding en [Holding A.] Holding, zoals hiervoor in rov. 7.4.4. is weergegeven. De lening van [appellant] is in de jaarrekening 2001 van [Holding C.] Holding weliswaar verantwoord als een geldlening van [Beheer] Beheer, doch nu gesteld noch gebleken is dat ook [Beheer] Beheer (destijds) gelden aan [Holding C.] Holding had geleend tot een dergelijk bedrag, moet zulks als een omissie worden geduid (van [getuige A.] die de jaarrekening 2001 van [Holding C.] Holding heeft samengesteld).
De verklaringen van de getuigen [getuige A.] en [getuige B.] worden weliswaar weersproken door de getuige [appellant] , doch zulks legt gezien het voorhanden zijnde getuigenbewijs en schriftelijk bewijs onvoldoende gewicht in de schaal.
[appellant] heeft als getuige verklaard dat [getuige A.] het voorstel tot schuldoverneming met hem heeft besproken en dat [appellant] toen meteen heeft aangegeven dat hij dat niet wilde. Het hof acht het onaannemelijk dat, als sprake is geweest van een dergelijke stellige afwijzing, vervolgens door [getuige A.] toch de schuldoverneming (boekhoudkundig) is verantwoord.
[appellant] heeft in de inleidende dagvaarding (par. 9) gesteld dat de door [getuige A.] op 27 mei 2004 afgelegde verklaring niet de waarheid bevat en dat [getuige A.] jarenlang de vertrouwenspersoon is geweest van [getuige B.] en actief betrokken bij de door [getuige B.] gedreven ondernemingen. Het hof ziet evenwel geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid en de juistheid van de door [getuige A.] afgelegde verklaringen en de administratieve verantwoording van de lening en van de constructie te twijfelen. Het hof merkt daarbij op dat [getuige A.] blijkens de door [getuige B.] afgelegde getuigenverklaring nog immer werkzaam is voor [appellant] en [Beheer] Beheer en niet meer voor [getuige B.] of voor [Holding A.] Holding, hetgeen [appellant] niet (in zijn memorie na enquête) heeft weersproken.
7.11. [appellant] heeft betoogd dat de schuldoverneming wegens het ontbreken van een akte geen effect heeft gesorteerd. [appellant] miskent hiermee dat voor schuldoverneming als bedoeld in artikel 6:155 BW het opmaken van een akte geen constitutief vereist is, doch vormvrij is, en dat de schuld van de schuldenaar reeds overgaat op een derde door de toestemming van de schuldeiser nadat partijen hem van de overneming kennis hebben gegeven. Nu in rechte vaststaat dat [appellant] met de schuldoverneming door [Holding C.] Holding heeft ingestemd, is de schuld rechtsgeldig op laatstgenoemde overgegaan.
Het feit dat de vordering van Uveco op [Holding C.] Holding mogelijk niet (of nog niet)) rechtsgeldig is gecedeerd aan [Holding A.] Holding heeft geen gevolgen voor de overgang van de schuld van [Holding A.] Holding op [Holding C.] Holding, die immers reeds op 31 mei 2001 is geëffectueerd. Het betekent slechts dat de vordering van Uveco op Weslin kennelijk nog tot het vermogen van Uveco behoort.
7.12. Het subsidiair door [Holding A.] Holding gevoerde verweer dat [appellant] in de gegeven omstandigheden misbruik maakt van zijn bevoegdheid om het op 12 januari 2000 aan [Holding A.] Holding geleende geldbedrag op te eisen behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
Slotsom
7.13. Uit het al het voorgaande dat de vordering van [appellant] ook in hoger beroep niet toewijsbaar is, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd onder verbetering of aanvulling van de gronden. [appellant] zal ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten.
8. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 mei 2010 onder aanvulling of verbetering van de gronden;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke tot op heden aan de zijde van [DV] B.V. (voorheen genaamd [Holding A.] Holding B.V.) worden begroot op € 4.713,00 aan verschotten, op € 570,00 aan getuigentaxe en op € 11.685,00 aan kosten advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S. Riemens en L.R. Harinxma thoe Slooten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 juni 2013.