GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.100.201/01
1.[appellant sub 1.],
wonende te [woonplaats],
2.[notarissen] NOTARISSEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H.J. van Gulick,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 28 februari 2012 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 2 februari 2011 en 28 september 2011.
Appellanten zullen hierna gezamenlijk [appellant sub 1.] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en afzonderlijk ‘de notaris’ en ‘het notariskantoor’ genoemd worden en geïntimeerde zal [geintimeerde] genoemd worden.
5.Het tussenarrest van 28 februari 2012
Bij genoemd arrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
6.Het verdere verloop van de procedure
6.1.De comparitie heeft op 16 april 2012 plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn niet tot een regeling gekomen en de zaak is naar de rol verwezen voor memorie van grieven.
6.2.Bij memorie van grieven heeft [appellant sub 1.] c.s. twee grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en - samengevat - geconcludeerd tot, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.vernietiging van de vonnissen waarvan beroep,
2.afwijzing van de vorderingen van [geintimeerde],
3.veroordeling van [geintimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellant sub 1.] c.s. ter uitvoering van de bestreden vonnissen reeds aan [geintimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de (samengestelde) wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van restitutie en
4.veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van beide instanties.
6.3.Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven bestreden en twee producties overgelegd.
6.4.Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7.De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
8.1.Geen grieven zijn gericht tegen rechtsoverweging 3.1. van het vonnis van 28 september 2011, waarin de rechtbank heeft weergegeven van welke feiten zij is uitgegaan. Het hof zal derhalve van diezelfde feiten uitgaan. Daarnaast zijn enkele andere feiten komen vast te staan, als enerzijds gesteld, en anderzijds niet voldoende gemotiveerd bestreden. Het gaat in deze zaak - kort weergegeven - om het volgende.
a.Op 18 juni 2001 hebben [geintimeerde] en de heer [voormalig partner van geïntimeerde] (hierna: [voormalig partner]) tezamen, ieder voor de helft, de eigendom verkregen van de onroerende zaak aan de [pand] te [plaatsnaam] (hierna: de woning). Zij hebben in verband met de aankoop van de woning een hypothecaire geldlening afgesloten bij de SNS Bank.
b.In december 2002 is de affectieve relatie tussen [geintimeerde] en [voormalig partner] geëindigd.
c.Op 9 januari 2003 is ten overstaan van de notaris, destijds werkzaam binnen het verband van het notariskantoor, een akte van verdeling gepasseerd ter zake de woning, waarbij de volle eigendom van de woning aan [voormalig partner] is toebedeeld en geleverd. De ex-partners zijn daarbij verder overeengekomen dat [voormalig partner] de op de woning drukkende hypothecaire lasten voor zijn rekening zou nemen en dat hij wegens overbedeling aan [geintimeerde] zou voldoen een bedrag van € 10.000,--.
d.In genoemde akte van verdeling - ingeschreven bij het kadaster op 10 januari 2003 - is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Ontslag hoofdelijk mededebiteur
De comparanten komen overeen dat de comparante sub 2 (toevoeging Hof: [geintimeerde]) genoemd zal worden ontslagen als hoofdelijk mededebiteur van voormelde geldlening onder hypothecair verband. De comparant sub 1 (toevoeging Hof: [voormalig partner]) vrijwaart de comparante sub 2 voor alle aanspraken uit voormelde geldlening.
Ontbindende voorwaarde
Deze verdeling is geschied onder de ontbindende voorwaarde dat aan de comparante sub 2 ontslag wordt verleend uit de hoofdelijke aansprakelijkheid als voormeld.
(…)
De zakelijke inhoud van de akte is aan de verschenen personen opgegeven en toegelicht. Vervolgens hebben zij eenparig verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen, tijdig voor het verlijden een conceptakte te hebben ontvangen, van de inhoud van de akte te hebben kennis genomen en met de inhoud in te stemmen. De akte is beperkt voorgelezen en onmiddellijk daarna ondertekend door de comparanten en mij, notaris (…)”
e.Bij brief van 20 januari 2006 heeft Notariskantoor [notariskantoor] [geintimeerde] medegedeeld, kort gezegd, dat de woning van [voormalig partner] in opdracht van de SNS Bank executoriaal zal worden verkocht en dat [geintimeerde] jegens de SNS Bank hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld die na de verkoop van de woning resteert, omdat voor haar nimmer ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening is aangevraagd.
f.Op 6 januari 2006 is de woning, met instemming van zowel de SNS Bank als [geintimeerde], onderhands verkocht. Na de levering van de woning op 2 februari 2006 is een bedrag van € 376.003,46 op de hypothecaire geldlening afgelost.
g.Bij brief van 9 augustus 2007 is [geintimeerde] door (de incassogemachtigde van) de SNS Bank gesommeerd binnen drie dagen over te gaan tot betaling van een bedrag van € 134.265,61. In deze brief heeft de incassogemachtigde tevens aangekondigd dat de SNS Bank voornemens is op korte termijn loonbeslag te doen leggen.
h.Bij brief van 27 augustus 2007 heeft (de advocaat van) [geintimeerde] de notaris aansprakelijk gesteld voor het feit dat zij door de SNS Bank is aangesproken tot betaling van de restschuld. In deze brief staat onder meer:
“Aangezien de heer [voormalig partner] niet voldeed aan zijn verplichtingen uit hoofde van genoemde hypothecaire geldlening, werd begin februari 2006 door de bank (SNS Bank) de openbare verkoop van de woning aangekondigd. Voordat de woning werd geveild werd deze, met goedvinden van de SNS Bank, onderhands verkocht, waarna nog een schuld aan de bank resteerde, welke thans inclusief rente ruim € 134.000,-- bedraagt. Inmiddels is cliënte door SNS Bank aangesproken tot betaling van de schuld.
Gebleken is immers dat cliënte door de SNS Bank nimmer is ontslagen als hoofdelijk mededebiteur van de hypothecaire geldlening. Cliënte houdt u aansprakelijk voor de schade die daarvan voor haar het gevolg is. (…) Ik verzoek u deze brief door te leiden naar uw beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en mij daarvan op de hoogte te stellen.”
i.De advocaat van [geintimeerde] heeft de notaris bij brief van 4 oktober 2007 verzocht binnen een week (alsnog) te reageren op zijn brief van 27 augustus 2007.
j.Bij brief van 5 oktober 2007 heeft de notaris de advocaat van [geintimeerde] laten weten dat hij diens brief van 4 oktober 2007 heeft doorgeleid naar zijn verzekeraar. Verder schrijft de notaris:
“Ik heb al eerder gereageerd op deze zaak.
Ik neem aan dat u een en ander onderzocht heeft.”
k.Bij brief van 10 oktober 2007 heeft de advocaat van [geintimeerde] de notaris laten weten dat hem niets bekend is van een eerdere reactie. In antwoord hierop schrijft de notaris d.d. 11 oktober 2007:
“In antwoord op uw schrijven van 10 oktober 2007 doelde ik op het uitgebreid telefonisch onderhoud wat ik met u of een uwer gehad heb en waarbij ik de zaak uit de doeken heb gedaan, met name inzake de ontbindende voorwaarde waarop later terug zou moeten zijn gekomen bij de doorverkoop door mijnheer [voormalig partner].
Mijn verzekeringsbedrijf zal u zo spoedig mogelijk antwoorden.”
l.Bij exploot van 23 oktober 2007 heeft SNS Bank betaling gevorderd door [voormalig partner] en [geintimeerde] van een bedrag van € 134.346,51.
m.Bij brieven van 19 augustus 2008 en 18 december 2008 heeft de aansprakelijkheids-verzekeraar van [appellant sub 1.] c.s. (hierna: AON Nederland) aansprakelijkheid van [appellant sub 1.] c.s. van de hand gewezen.
8.2.Bij dagvaarding van 4 november 2010 heeft [geintimeerde] een procedure tegen [appellant sub 1.] c.s. aanhangig gemaakt voor de rechtbank Breda en gesteld, kort gezegd, dat de notaris bij het verlijden van de akte van verdeling tegenover haar niet de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mocht worden verwacht. Bij eindvonnis van 28 september 2011 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [appellant sub 1.] c.s. aansprakelijk is voor de schade die [geintimeerde] heeft geleden en (mogelijk) nog zal lijden als gevolg van de beroepsfout van de notaris, haar vordering tot vergoeding van schade - op te maken bij staat - toegewezen en [appellant sub 1.] c.s. veroordeeld in de proceskosten.
8.3.[appellant sub 1.] c.s. is blijkens de appeldagvaarding zowel in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 februari 2011 als van dat van 28 september 2011. [appellant sub 1.] c.s. heeft geen grief gericht tegen het tussenvonnis van 2 februari 2011, waarin een comparitie van partijen is gelast. Het hof gaat er daarom vanuit dat het hoger beroep niet mede tegen dat vonnis is gericht.
8.4.Grief 1 is gericht tegen r.o. 3.5. en heeft betrekking op de vraag of [geintimeerde] tijdig heeft geklaagd. Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant sub 1.] niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris (r.o. 3.9. tot en met 3.11.).
De eerste grief: geen kennisgeving binnen bekwame tijd (artikel 6:89 BW)
8.5.De akte van verdeling is door de notaris gepasseerd op 9 januari 2003. Bij brief van 27 augustus 2007 is [appellant sub 1.] c.s. door [geintimeerde] aansprakelijk gesteld. [appellant sub 1.] c.s. heeft zich beroepen op artikel 6:89 BW. De rechtbank wees dit verweer af en hiertegen is de eerste grief gericht. [appellant sub 1.] c.s. stelt dat het omstreeks 20 januari 2006 tussen [geintimeerde] en notaris [appellant sub 1.] gevoerde telefoongesprek niet kan worden aangemerkt als een kennisgeving aan de schuldenaar in de zin van artikel 6:89 BW, omdat [geintimeerde] tijdens dat gesprek nog geen (voldoende concrete) klacht heeft geuit over (de kwaliteit van) de door hem geleverde dienstverlening.
8.6.Het hof stelt bij de beoordeling van de eerste grief voorop dat de werkzaamheden die de notaris heeft verricht in opdracht van (onder meer) [geintimeerde], moeten worden gekwalificeerd als het verrichten van een prestatie als bedoeld in artikel 6:89 BW. Dat betekent dat ten aanzien van die (gesteld ondeugdelijke) prestatie de in genoemd artikel geformuleerde klachtplicht van toepassing is, op straffe van verval van alle rechten en bevoegdheden die de schuldeiser – [geintimeerde] – ter zake van de gestelde gebrekkigheid ten dienste staan.
8.7.Tussen partijen is niet in geschil dat [geintimeerde] de gestelde beroepsfout niet eerder heeft ontdekt, noch redelijkerwijs eerder had behoeven te ontdekken, dan op 20 januari 2006, de dag waarop zij kennis nam van de brief van notaris [notariskantoor]. Dat betekent dat de in artikel 6:89 BW bedoelde klachttermijn op 20 januari 2006 een aanvang heeft genomen. [geintimeerde] heeft ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat zij op 20 januari 2006, direct na ontvangst van de brief van notaris [notariskantoor], telefonisch contact heeft opgenomen met notaris [appellant sub 1.] en tijdens het telefoongesprek aan de orde heeft gesteld dat de SNS Bank haar aansprakelijk hield en tot openbare verkoop van de woning zou overgaan. Daarop heeft de notaris, aldus [geintimeerde], geantwoord dat zij destijds zelf achter het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid had moeten aangaan. [appellant sub 1.] c.s. heeft deze verklaring van [geintimeerde], ook in hoger beroep, niet gemotiveerd betwist, zodat in rechte van de juistheid van die verklaring moet worden uitgegaan. Het hof is echter, anders dan de rechtbank, van oordeel dat (de inhoud van) het telefoongesprek op 20 januari 2006 niet kan worden gekwalificeerd als een kennisgeving in de zin van artikel 6:89 BW. Voor een kennisgeving in de zin van artikel 6:89 BW is vereist dat deze een zodanige omschrijving van het gebrek bevat dat de schuldenaar zich een oordeel kan vormen over de klacht en in staat wordt gesteld aan deze klacht tegemoet te komen, dan wel deze gemotiveerd te betwisten. Uit de door [geintimeerde] geschetste inhoud van het telefoongesprek met de notaris blijkt niet dat [geintimeerde] hem tijdens dit gesprek al een verwijt heeft gemaakt ten aanzien van (de kwaliteit van) de door hem geleverde diensten of hem aansprakelijk heeft gehouden voor de gevolgen van het feit dat haar hoofdelijke aansprakelijkheid was blijven voortbestaan. Dat betekent dat de grief van [appellant sub 1.] c.s. in zoverre slaagt.
8.8.[appellant sub 1.] c.s. heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat [geintimeerde] te laat heeft geklaagd doordat zij de notaris pas bij brief van 27 augustus 2007 - één jaar en (ongeveer) zeven maanden na ontdekking van het gebrek - voor het eerst aansprakelijk heeft gesteld voor de gestelde beroepsfout.
8.9.De vraag of een door de schuldeiser in acht genomen klachttermijn al dan niet heeft te gelden als ‘binnen bekwame tijd’ als bedoeld in artikel 6:89 BW, kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar moet worden beoordeeld onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder het antwoord op de vraag of de schuldenaar nadeel lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn en de aard van de dienstverlening (vgl. HR 29 juni 2007, LJN AZ7617, NJ 2008/606, HR 25 maart 2011, LJN BP8991 en HR 8 februari 2013, BX 7846).
8.10.De klachttermijn van artikel 6:89 BW strekt ertoe de schuldenaar te behoeden voor late en daardoor moeilijk te betwisten klachten. Die strekking legt naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval weinig gewicht in de schaal. De gestelde beroepsfout is pas ruim 3,5 jaar na het passeren van de akte van verdeling aan het licht gekomen en [appellant sub 1.] c.s. heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de tijd die vervolgens is verstreken tussen het moment van ontdekking van de gestelde beroepsfout en de brief van 27 augustus 2007, hen in wezenlijke belangen heeft geschaad. Daar komt bij dat van notaris [appellant sub 1.], gelet op zijn juridische kennis en ervaring, mocht worden verwacht dat hij - voor zover zijn praktijkuitoefening hem daartoe niet reeds verplichtte - na het gesprek met [geintimeerde] op 20 januari 2006, waardoor bij hem een alarmbel moet zijn gaan rinkelen, adequate maatregelen zou nemen om het teloorgaan van eventuele bewijsstukken te voorkomen. Ten slotte nopen zowel de aard van de gestelde beroepsfout - tekortschieten in de notariële zorgplicht -, de onderlinge verhouding tussen partijen - een juridisch beroepsbeoefenaar tegenover een niet juridisch onderlegde particulier - als het vérstrekkende gevolg van het honoreren van het beroep op het verstrijken van de klachttermijn voor de aanspraken van [geintimeerde], tot terughoudendheid. De conclusie moet dan ook zijn dat [geintimeerde] aan haar klachtplicht heeft voldaan en dat de eerste grief niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De tweede grief: heeft de notaris een beroepsfout gemaakt?
8.11.Met grief 2 brengt [appellant sub 1.] c.s. naar voren dat de rechtbank naar zijn mening ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een beroepsfout aan de zijde van de notaris. Daarbij staat centraal de vraag of de notaris bij de begeleiding van [voormalig partner] en [geintimeerde] inzake de verdeling van hun woning, jegens [geintimeerde] de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht.
8.12.[appellant sub 1.] c.s. heeft niet bestreden de overwegingen van de rechtbank dat [geintimeerde] en [voormalig partner] zich tot de notaris hebben gewend om een definitieve regeling verkrijgen in het kader van de verdeling van hun voormalige gemeenschappelijke woning, dat [geintimeerde] juridisch geen kennis van zaken had en dat [geintimeerde] met de akte van verdeling beoogde om ter zake de hypothecaire geldlening ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te verkrijgen (r.o. 3.9.). Dat betekent dat hiervan ook in hoger beroep zal worden uitgegaan.
8.13.Het betoog van [appellant sub 1.] c.s. dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op de premisse dat op de notaris een resultaatsverbintenis rustte, berust naar het oordeel van het hof op een onjuiste lezing van het vonnis. De rechtbank heeft in haar vonnis immers – terecht – niet tot uitgangspunt genomen dat het tot de opdracht behoorde van de notaris het ertoe te leiden dat de hypotheekhouder (de SNS Bank) zou meewerken aan het ontslag van [geintimeerde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, maar geoordeeld dat de notaris jegens [geintimeerde] is tekortgeschoten in de uit hoofde van zijn ambt op hem rustende zorgplicht. Dit onderdeel van de grief faalt.
8.14.Zowel voor de algemene zorgplicht van de notaris zoals die voortvloeit uit artikel 17, eerste lid, van de Wet op het notarisambt, als voor de bijzondere zorgplicht zoals die besloten ligt in de jurisprudentie van de Hoge Raad, geldt dat de vraag in welke concrete verplichtingen dat uitmondt, beantwoord moet worden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de notaris uit hoofde van zijn taak bij het verlijden van een akte, dient tot uitgangspunt dat op de notaris in zijn hoedanigheid een zwaarwegende zorgplicht rust ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen welke zijn beoogd met de in die akte opgenomen rechtshandelingen (o.m. HR 27-03-1992, NJ 1993/188). De omstandigheden van het geval kunnen voorts meebrengen dat de notaris beroepshalve verplicht is tot het geven van verdergaande informatie, en met name tot het wijzen op specifieke, aan de voorgenomen rechtshandeling verbonden risico’s. Daarbij zijn onder meer van belang de onderlinge verhouding van partijen, hun verhouding tot de notaris en de mate van (juridische) deskundigheid aan de zijde van partijen.
8.15.De onderhavige zaak heeft betrekking op de - in de notariële rechtspraktijk veelvuldig voorkomende - situatie dat ex-partners de eigendom van een gemeenschappelijke woning, waarop een hypotheekschuld rust waarvoor beide partners zich gedurende de relatie gezamenlijk als hoofdelijk debiteuren hebben verbonden, wensen toe te delen en te leveren aan één van hen. Het beoogde doel van een dergelijke verdeling is – hierover zijn partijen het eens – het treffen van een definitieve regeling en het realiseren van (financiële) duidelijkheid. Bij het begeleiden van een dergelijke transactie is de notaris gehouden partijen te informeren over het belang van het ontslag van de ‘vertrekkende partner’ uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Naar het oordeel van het hof is de notaris, behoudens in het geval dat partijen in deze (ook zelf) deskundig zijn, tevens gehouden te onderzoeken of de hypotheekbank bereid is aan dat ontslag haar medewerking te verlenen en, indien zulks niet het geval is, de consequenties daarvan voor de beoogde verdeling met partijen te bespreken. Deze verplichting geldt óók als partijen daar niet uitdrukkelijk zelf om hebben verzocht: het doen van een dergelijk verzoek aan de notaris vooronderstelt immers bekendheid van partijen met de problematiek, terwijl die bekendheid in veel gevallen juist zal ontbreken.
8.16.De door [appellant sub 1.] c.s. aangevoerde omstandigheid dat [voormalig partner] en [geintimeerde] - om voor het hof onduidelijk gebleven redenen - bij de notaris zouden hebben aangedrongen op het (op zeer korte termijn) verlijden van de akte van verdeling en de daarmee gepaard gaande risico’s voor lief hebben willen nemen, kan hieraan niet afdoen. Op de notaris rust immers, juist in het geval hij te maken heeft met juridisch niet deskundige partijen, de zwaarwegende plicht om hen te behoeden voor het nemen van onnodige en voorzienbare risico’s. Het is niet ondenkbaar dat [geintimeerde] willens en wetens heeft ingestemd met het toedelen van de woning aan [voormalig partner], ook al werd zij daardoor blootgesteld aan financiële risico’s, maar van belang is dan of [geintimeerde] zich van die risico’s voldoende bewust was. Een zorgvuldig handelend notaris dient zich ervan te vergewissen dat een partij die instemt met een voor hem risicovolle situatie, zich van die risico’s bewust is (informed consent). [appellant sub 1.] c.s. heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat hiervan inderdaad sprake was.
8.17.De door [appellant sub 1.] c.s. geponeerde stelling dat de notaris ter bescherming van de belangen van [geintimeerde] niet méér heeft kunnen doen dan het opnemen van een ontbindende voorwaarde, overtuigt het hof evenmin. Het hof wijst er daarbij op dat de voorlichting die de notaris stelt te hebben verleend omtrent de risico’s van het passeren van de akte, uitsluitend heeft bestaan uit het verstrekken van mondelinge informatie op de dag van het passeren van de akte. Gesteld noch gebleken is dat de notaris na het passeren van de akte zijn instructies schriftelijk aan [geintimeerde] heeft bevestigd, terwijl dat van een juridisch beroepsbeoefenaar in zijn algemeenheid mag worden verwacht, zeker indien is gekozen voor een in zijn beroepspraktijk ongebruikelijke werkwijze. Naar het oordeel van het hof had een zorgvuldig handelend notaris niet alleen de gemaakte afspraken over het ontslag van [geintimeerde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld schriftelijk bevestigd, maar haar bij die gelegenheid ook (nogmaals) gewezen op haar belang om daartoe op korte termijn actie te ondernemen en haar geïnformeerd over de te volgen procedure in het geval de bank aan het ontslag geen medewerking wilde verlenen.
8.18.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief 2, voor zover zij is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de notaris toerekenbaar tekort is geschoten, geen doel treft.
8.19.Met grief 2 stelt [appellant sub 1.] c.s. tevens aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de schadestaatprocedure. Hij stelt dat [geintimeerde] daarbij geen (processueel) belang heeft, omdat het causaal verband ontbreekt tussen de beroepsfout van de notaris en de door [geintimeerde] gestelde schade. In dat verband heeft [appellant sub 1.] c.s. aangevoerd dat de hypotheekverstrekker ten tijde van de verdeling (in 2003) niet zou hebben ingestemd met ontslag van [geintimeerde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, omdat de op de woning rustende hypotheekschuld op dat moment al hoger was dan de waarde van de woning.
8.20.Blijkens vaste jurisprudentie is voor de toewijzing van een vordering tot toekenning van schade, op te maken bij staat, toereikend dat het bestaan van (enige) schade of de mogelijkheid van schade als gevolg van het schade veroorzakende feit aannemelijk is. In het door [geintimeerde] bij memorie van antwoord geschetste alternatieve scenario - het, in 2003, tot stand brengen van een verdeling na verkoop van de woning - en de in dat verband door haar gestelde feiten, ligt besloten dat aan genoemd criterium voor toewijzing is voldaan. Dat betekent dat ook op deze grondslag niet geconcludeerd kan worden tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank tot verwijzing naar de schadestaat. Om die reden kan de grief geen doel treffen. In het verband van de schadestaat kan desgewenst (alsnog) aan de orde worden gesteld of tussen de beroepsfout en elke alsdan aan te voeren schadepost een toereikend causaal verband aanwezig is.
8.21.Nu de grieven van [appellant sub 1.] c.s. aldus niet tot vernietiging van het beroepen vonnis kunnen leiden, zal dit vonnis hierna worden bekrachtigd. [appellant sub 1.] c.s. zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Breda van 28 september 2011 voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant sub 1.] c.s. in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geintimeerde] worden begroot op € 291,00 aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M. Huijbers-Koopman en I.L.P. Crombeen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 mei 2013.