ECLI:NL:GHSHE:2013:CA1643

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
HD 200.107.707/01 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over verbod op storende handelingen na verhuizing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. De zaak is ontstaan uit een conflict tussen de partijen, waarbij [appellante] vorderingen heeft ingesteld tegen de geïntimeerden wegens vermeende storende handelingen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht heeft op 26 april 2012 de vorderingen van [appellante] afgewezen, omdat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de geïntimeerden zich schuldig hebben gemaakt aan de gestelde gedragingen. [appellante] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om een verbod voor de geïntimeerden om contact met haar en haar huisgenoten op te nemen, alsook een bevel om hun woning te verlaten.

Tijdens de procedure is gebleken dat [appellante] sinds oktober 2012 op een ander adres woont, wat door de geïntimeerden is aangevoerd als reden om de vorderingen van [appellante] af te wijzen. Het hof heeft overwogen dat, ondanks de verhuizing, [appellante] mogelijk nog belang heeft bij het gevraagde verbod. Echter, het hof concludeert dat de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat de verhuizing van [appellante] de kans op confrontatie met de geïntimeerden aanzienlijk heeft verminderd. Bovendien is het hof van oordeel dat de gevraagde verboden te vaag en te weinig concreet zijn om te kunnen worden toegewezen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 28 mei 2013 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de rechters P.M.A. de Groot-van Dijken, P.Th. Gründemann en J.H.C. Schouten betrokken waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.107.707/01
arrest van 28 mei 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. G.A.J.M. Niederer,
tegen:
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. N.M. van Wijk,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 mei 2012 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht gewezen vonnis in kort geding van
26 april 2012 tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerden - [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 170031/KG ZA 12-119)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis in kort geding.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] acht producties overgelegd, twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad,
- [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te verbieden vanaf een dag na betekening van het arrest om op enigerlei wijze contact op te nemen met [appellante] en/of haar huisgenoten dan wel [appellante] en/of haar huisgenoten in de openbare ruimte te benaderen dan wel te volgen, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per overtreding met een maximum van € 5.000,--, met machtiging op [appellante] om de verboden zo nodig te doen naleven met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
- [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het arrest de woning aan de [straatnaam 1] [huisnummer A] te [woonplaats] te verlaten en daarin niet terug te keren, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 10.000,--, met machtiging op [appellante] om de naleving hiervan zo nodig te doen naleven met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
- met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zes producties overgelegd en de grieven bestreden.
2.3. [appellante] heeft vervolgens een akte met één productie genomen, waarna [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een antwoordakte met twee producties hebben genomen..
2.4. [appellante] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en partijen hebben uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. [appellante] is in december 2008 komen wonen in een appartement dat deel uitmaakt van een flatgebouw aan de [straatnaam 1] [huisnummer B] te [plaats]. Het appartement werd verhuurd door Woonmaatschappij Zo Wonen aan de [straatnaam 1] [huisnummer B] te [plaats]. Zij woonde daar met haar vriend en twee minderjarige kinderen. Op dezelfde galerij op nummer [huisnummer A] woonden reeds [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2].
4.1.2. [appellante] is bij vonnis van de politierechter van 12 mei 2010 vrijgesproken van mishandeling van [geïntimeerde sub 1].
4.1.3. Bij brief van 24 augustus 2011 heeft de advocaat van [appellante] aan [geïntimeerde sub 1] geschreven dat [geïntimeerde sub 1] [appellante] sinds meer dan drie maanden lastig valt door zwaaien, wijzen, kloppen op het raam, binnengluren, veelvuldig en nodeloos met de hond langs lopen, hinderlijk achtervolgen, onjuiste informatieverstrekking aan derden en illegale huisvuilstorting. [geïntimeerde sub 1] wordt gesommeerd dit onrechtmatig handelen te beëindigen.
4.1.4. Op 30 januari 2012 en 17 februari 2012 heeft [appellante] bij de politie aangifte gedaan tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] wegens bedreiging en vernieling op 29 januari 2012 en
17 februari 2012.
De strafzaak tegen [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 2] is door de officier van justitie geseponeerd.
[appellante] heeft een verzoek tot strafvervolging ex art. 12 Sv bij het gerechtshof ingediend.
Het openbaar ministerie heeft op 21 december 2012 geadviseerd tot vervolging ten aanzien van het incident op 29 januari 2012 en tot niet-ontvankelijk verklaring van het beklag ten aanzien van het incident op 12 februari 2012. Het beklag is op 19 maart 2013 door het gerechtshof behandeld.
4.1.5. Op 21 juli 2012 heeft zich een confrontatie voorgedaan tussen [geïntimeerde sub 2] en zijn zoon enerzijds, en de vriend en de broer van [appellante] anderzijds. [geïntimeerde sub 2] en zijn zoon hebben bij de politie aangifte gedaan wegens mishandeling door de broer en de vriend van [appellante]. De broer en de vriend van [appellante] zijn in dat verband als verdachten door de politie gehoord.
4.1.6. Op 23 juli 2012 heeft de vriend van [appellante] mede namens [appellante] aangifte gedaan tegen [geïntimeerde sub 2] wegens vernieling.
4.1.7. Blijkens een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente [plaats] van 29 januari 2013 woont [appellante] sinds 8 oktober 2012 op het adres [straatnaam 2] [huisnummer C] te [woonplaats]. Blijkens een e-mailbericht van Zo Wonen van 2 december 2012 aan de advocaat van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] is de huurovereenkomst met [appellante] betreffende de woning aan de [straatnaam 1] [huisnummer B] per 4 oktober 2012 beëindigd.
4.2.1. [appellante] heeft [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] bij exploot van 29 maart 2012 in kort geding gedagvaard en gevorderd zoals in r.o. 2.1 van dit arrest weergegeven. Kort weergegeven, vorderde [appellante] een verbod tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] om haar lastig te vallen en een bevel aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] om hun woning aan de [straatnaam 1] [huisnummer A] te [woonplaats] te verlaten, beide op straffe van een dwangsom.
4.2.2. De zaak is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 19 april 2012. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben in persoon verweer gevoerd en producties overgelegd.
Bij vonnis van 26 april 2012 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. Daartoe overwoog de voorzieningenrechter dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich hebben schuldig gemaakt aan de gestelde gedragingen, die door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] worden weersproken. Bovendien achtte de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aanwezig, nu de incidenten genoemd in een door [appellante] als productie 8 bij dagvaarding overgelegd stuk dateren uit augustus 2011.
4.3.1. [appellante] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Haar eerste grief houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich aan de gestelde gedragingen hebben schuldig gemaakt. In de tweede grief maakt [appellante] er bezwaar tegen dat de voorzieningenrechter zijn oordeel uitsluitend heeft onderbouwd met verwijzing naar de ontkenning door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] dat zij bij [appellante] naar binnen gluren, haar hebben bedreigd, of op haar ramen hebben geklopt.
4.3.2. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben er onder overlegging van een uittreksel van de GBA en een
e-mail van de Woonmaatschappij op gewezen dat [appellante] al sinds oktober 2012 elders woont, zodat zij geen belang meer heeft bij haar vorderingen. Zij blijven bij hun ontkenningen en wijzen op nieuwe incidenten na het vonnis, waarbij [geïntimeerde sub 2] en zijn zoon het slachtoffer waren.
4.4.1. Het hof overweegt het navolgende.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben bij memorie van antwoord stukken overgelegd ter onderbouwing van hun stelling dat [appellante] sinds begin oktober 2012 op een ander adres in [woonplaats] woont. [appellante] heeft op die stelling en die stukken in haar na de memorie van antwoord genomen akte niet meer gereageerd. Het hof neemt op grond daarvan als onweersproken aan dat [appellante] sinds oktober 2012 niet meer op dezelfde galerij als [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] woont.
4.4.2. Daaruit leidt het hof af dat [appellante] inmiddels geen belang meer heeft bij het door haar gevorderde bevel aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] om hun woning aan de [straatnaam 1] te verlaten. Het daarmee kennelijk beoogde doel, dat partijen niet meer vlak bij elkaar in de buurt zouden wonen, is immers door de verhuizing van [appellante] al bereikt. De vordering van [appellante] sub 2 is dus terecht door de voorzieningenrechter afgewezen.
4.4.3. Bij de eerste vordering, tot het geven van een verbod om - kort gezegd - [appellante] lastig te vallen, kan [appellante] ondanks de verhuizing in beginsel nog wel voldoende belang (in de zin van art. 3:303 BW) hebben. Naar het oordeel van het hof komt ook deze vordering echter om de navolgende redenen niet voor toewijzing in aanmerking.
Aannemelijk is dat partijen door de verhuizing van [appellante] (aanzienlijk) minder met elkaar zullen worden geconfronteerd en dat door [appellante] gestelde hinderingen met huisvuil, in de lift of op de galerij zich niet meer zullen kunnen voordoen. Als [appellante] meent dat dat toch nog het geval is, had zij haar spoedeisend belang bij het gevraagde verbod, ook in de nieuwe woonsituatie, nader moeten toelichten en onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan.
Bovendien is het hof van oordeel dat het gevraagde verbod veel te ruim en te weinig concreet is om te kunnen worden toegewezen.
Aan een beoordeling van de vraag of voldoende aannemelijk is dat de verweten gedragingen zich hebben voorgedaan, komt het hof dus niet toe.
4.4.4. De slotsom is dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellante] terecht heeft afgewezen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 26 april 2012, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] begroot op € 291,-- voor verschotten en € 1.341,-- voor salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, P.Th. Gründemann en
J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 mei 2013.