ECLI:NL:GHSHE:2013:CA1531

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
HD 200.080.407 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor gladde fietsbrug en waarschuwingsborden

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Sint-Oedenrode voor een valpartij van een fietser op een fietsbrug op 29 oktober 2008. De fietser, geïntimeerde, stelt dat zij ten val is gekomen door een glad wegdek en dat de gemeente onvoldoende maatregelen heeft genomen om dit gevaar te signaleren. De gemeente heeft echter betwist dat de fietser ten val is gekomen door een gladde brug en heeft bewijs opgedragen dat zij op 28 oktober 2008 waarschuwingsborden heeft geplaatst met de tekst 'Let op! Glad wegdek'. Het hof heeft in een tussenarrest van 20 maart 2012 beide partijen opgedragen bewijs te leveren. Tijdens de zittingen zijn getuigen gehoord van zowel de gemeente als de fietser. De getuigen van de gemeente hebben verklaard dat de waarschuwingsborden op de ochtend van 28 oktober 2008 zijn geplaatst, terwijl getuigen aan de zijde van de fietser hebben verklaard dat zij deze borden op de dag van de val niet hebben gezien.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gemeente in haar bewijsopdracht is geslaagd. De getuigenverklaringen van de medewerkers van de gemeente waren consistent en ondersteunden elkaar. Het hof oordeelde dat de waarschuwingsborden een afdoende maatregel waren om de fietser te beschermen tegen het gevaar van uitglijden. De vordering van de fietser werd afgewezen, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, waarbij de gemeente werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van adequate waarschuwingen en de verantwoordelijkheid van gemeenten om de veiligheid op openbare wegen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.080.407/01
arrest van 28 mei 2013
in de zaak van
de gemeente Sint-Oedenrode,
zetelend te Sint-Oedenrode,
appellante,
advocaat: mr. M.A. Bosman,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A.J. Delescen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 maart 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch onder nummer 194515/HA ZA 09-1318 gewezen vonnis van 27 oktober 2010.
6. Het tussenarrest van 20 maart 2012
Bij genoemd arrest is aan beide partijen bewijs opgedragen en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1.Ter zitting van 11 juni 2012 zijn aan de zijde van de gemeente twee getuigen gehoord en aan de zijde van [geintimeerde] vijf getuigen.
7.2.Ter zitting van 24 september 2012 is aan de zijde van elk van partijen nog één getuige gehoord. Partijen hebben allebei afgezien van contra-enquête.
7.3. Tenslotte hebben partijen uitspraak gevraagd.
Het hof merkt daarbij terzijde op dat de uitspraak onwenselijk lang op zich heeft laten wachten doordat administratief niet tijdig is opgemerkt dat de zaak al enige tijd voor uitspraak gereed was.
8. De verdere beoordeling
8.1.In het tussenarrest van 20 maart 2012 is aan [geintimeerde] te bewijzen opgedragen dat zij op 29 oktober 2008 om of omstreeks 07.45 uur op de fietsbrug ten val is gekomen. Deze bewijsopdracht is gegeven omdat de gemeente dit (in grief VII) uitdrukkelijk had betwist.
8.2.Aan de gemeente is opgedragen te bewijzen dat zij op 28 oktober 2008 de door haar bedoelde waarschuwingsborden (bij de fietsbrug) heeft geplaatst.
Daarbij overwoog het hof dat als deze borden, met de tekst “Let op! Glad wegdek” toen zijn geplaatst en er dus stonden toen [geintimeerde] daar – naar zij stelt – op 29 oktober 2008 ’s morgens vroeg langs kwam, de gemeente niet aansprakelijk is jegens [geintimeerde] aangezien het waarschuwingsbord als een afdoende maatregel met het oog op de bescherming tegen het gevaar van uitglijden op de fietsbrug kan worden aangemerkt.
Bewijsopdracht [geintimeerde]
8.3.1.Aan de zijde van [geintimeerde] zijn als getuigen gehoord [echtgenote van geintimeerde] (haar echtgenoot), [partijgetuige 1.], [partijgetuige 2.], [partijgetuige 3.] en [partijgetuige 4.] (allen collega’s van [geintimeerde], ook in 2008), en [geintimeerde] zelf.
De genoemde collega’s van [geintimeerde], net als [geintimeerde] werkzaam in het zorgcentrum Odendael in [vestigingsplaats], hebben zakelijk weergegeven allen bevestigd dat [geintimeerde] op woensdagochtend 29 oktober 2008 op de fietsbrug op weg naar haar werk ten val is gekomen. De echtgenoot van [geintimeerde] en [geintimeerde] zelf, als partijgetuige, hebben dat bevestigd.
8.3.2.Op grond van deze verklaringen neemt het hof als vaststaand aan dat [geintimeerde] op woensdagochtend 29 oktober 2008 ’s morgens omstreeks 07.45 uur op de fietsbrug is gevallen.
[geintimeerde] is derhalve in haar bewijsopdracht geslaagd. Daarmee wordt grief VII verworpen.
Bewijsopdracht gemeente
8.4.1.Aan de zijde van de gemeente zijn als getuigen gehoord: [teamleider openbare werken bij de gemeente], teamleider openbare werken bij de gemeente; [civiel technisch medewerker bij de gemeente], civiel technisch medewerker bij de gemeente; en [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente], assistent-bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente. Alle drie waren zij ook in 2008 in de genoemde functies werkzaam.
Voorafgaand aan het getuigenverhoor op 11 juni 2012 heeft de advocaat van de gemeente aan het hof en aan de wederpartij zeven werkbriefjes ten name van onder andere [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] en [civiel technisch medewerker bij de gemeente] toegezonden, waarop de door hen gewerkte uren in de week van 27 oktober 2008 t/m 2 november 2008 per activiteit zijn weergegeven.
8.4.2.De getuige [teamleider openbare werken bij de gemeente] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] op maandag en dinsdag (27 en 28 oktober 2008) had aangegeven dat het wegdek van de fietsbrug glad was. [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] was daar zelf op de fiets overheen gereden. [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] heeft op dinsdag 28 oktober 2008 collega’s gewaarschuwd om te gaan strooien op de brug en er een bord te plaatsen. [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] heeft die ochtend direct in eigen beheer op de werf die borden (“Let op! Glad brugdek”) geproduceerd en beplakt. Dat is op het werkbriefje van [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] te zien onder de rubriek “Meldingen/klachten” (0,75 uur op dinsdag). [civiel technisch medewerker bij de gemeente] heeft die borden op dinsdag 28 oktober 2008, naar de getuige schat tussen 08.00 uur en 08.30 uur, geplaatst.
De getuige [teamleider openbare werken bij de gemeente] verwijst naar het werkbriefje van [civiel technisch medewerker bij de gemeente] onder de vermelding: “Verharde wegen Meldingen/klachten 6 ½ uur “(op dinsdag): daarvan is naar hij schat een uur besteed aan het plaatsen van drie borden bij de fietsbrug.
8.4.3.De getuige [civiel technisch medewerker bij de gemeente] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij op dinsdag 28 oktober 2008 ’s morgens tussen 08.00 uur en 08.30 uur borden met het opschrift “Let op! Glad brugdek” bij de fietsbrug heeft geplaatst en met zout heeft nagestrooid. Dit staat op die dag op zijn werkbriefje vermeld onder het kopje “verharde wegen meldingen/klachten”. De 6 ½ uur die daar staan hebben ook betrekking op allerlei andere meldingen. Hij schat met het plaatsen van de drie borden bij de fietsbrug 15 tot 20 minuten bezig te zijn geweest. De melding over de fietsbrug kwam van zijn collega [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente], die iedere dag over die brug fietst. [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] heeft dinsdag die borden gemaakt. Hij is ervan overtuigd dat hij de borden op dinsdag 28 oktober 2008 heeft geplaatst, ook al staat in het Eindhovens Dagblad van 31 oktober 2008 dat de gemeente de borden op woensdag 29 oktober 2008 heeft geplaatst.
8.4.4.De getuige [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] heeft verklaard dat hij op dinsdag 28 oktober 2008 op de fietsbrug is gevallen. Die datum weet hij zo te noemen omdat hij ter voorbereiding op het verhoor heeft gelezen wat zijn collega’s daarover hebben verklaard. Hij is die dinsdag na aankomst op zijn werk direct naar de werf gegaan en heeft opdracht gegeven borden te plaatsen en te strooien. De borden hadden als tekst “Pas op, glad brugdek”. Hij heeft de borden die ochtend zelf op de computer gemaakt. De borden waren zwart met witte letters, reflecterend, 60 x 20 cm groot. Rond 08.30 uur die ochtend zijn de borden (drie stuks: één onder het bordje “centrum”, één aan een lantaarnpaal en voor één bord is een extra paal geplaatst.) geplaatst. Hij weet met zekerheid dat hij de borden op dinsdag heeft laten plaatsen omdat hij de dag voordat mevrouw [geintimeerde] viel, zelf op de brug was gevallen en er de dag erna nog meldingen van andere valpartijen zijn geweest waarbij één geval met ernstig letsel.
8.4.5.Twee van de aan de zijde van [geintimeerde] gehoorde getuigen hebben ook een verklaring afgelegd over het waarschuwingsbord.
De getuigen [partijgetuige 1.] en [partijgetuige 3.] hebben verklaard dat zij het waarschuwingsbordje pas hebben gezien nadat er oranje zeil over de brug heeft gezeten (de brug is enige tijd na de valpartij van [geintimeerde] in verband met renovatie met oranje plastic ingepakt geweest). [partijgetuige 1.] verklaart dat zij haast zeker weet dat dat bord er op woensdagochtend 29 oktober 2008 niet stond; het zou haar zijn opgevallen, omdat zij daar elke dag fietst.
Ook [geintimeerde] zelf heeft als getuige verklaard dat zij het bord op woensdagochtend 29 oktober 2008 niet heeft zien staan.
8.4.6.Het hof oordeelt als volgt.
De getuigen [teamleider openbare werken bij de gemeente], [civiel technisch medewerker bij de gemeente] en [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] hebben alle drie met stelligheid verklaard dat de waarschuwingsborden op dinsdag 28 oktober 2008, naar aanleiding van een melding van [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] die die dag zelf op de fietsbrug was gevallen, door [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] zijn vervaardigd en die dag rond 08.30 uur door [civiel technisch medewerker bij de gemeente] bij de fietsbrug zijn geplaatst. Weliswaar zegt [assistent -bedrijfsleider/werfbeheerder bij de gemeente] dat hij die datum ontleent aan de getuigenverklaringen van zijn collega’s, maar hij verklaart ook dat hij gevallen is op de dag vóórdat [geintimeerde] viel (“één geval met ernstig letsel”). Hun verklaringen worden in lichte mate ondersteund door de overgelegde werkbriefjes. De omstandigheid dat deze drie getuigen alle drie in dienst zijn van de gemeente is door het hof in aanmerking genomen, maar brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat geen of minder acht zou moeten worden geslagen op deze verklaringen,
temeer niet nu het drie getuigen betreft van wie de verklaringen geen tegenstrijdigheden bevatten. De verklaringen van [partijgetuige 1.], [partijgetuige 3.] en [geintimeerde] zelf dat zij de borden pas na de renovatie van de brug en niet op woensdag 29 oktober 2008 hebben gezien doen daar naar het oordeel van het hof onvoldoende aan af. Hoewel de borden, zoals het hof in het tussenarrest heeft overwogen, een duidelijke waarschuwing bevatten, zich dichtbij de brug bevonden en op ooghoogte waren geplaatst, zodat ze voor een normaal oplettende fietser goed waarneembaar waren, kan het voorkomen dat een fietser die dagelijks dezelfde route fietst, toch een dergelijk bord over het hoofd ziet omdat hij door de routine niet meer voldoende attent is op waarschuwingsborden op zijn route. Dat brengt echter niet mee dat het waarschuwingsbord niet kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen het gevaar van een gladde brug.
Het hof oordeelt mitsdien dat de gemeente is geslaagd in haar bewijsopdracht, zodat grief IX, voor zover daarin een beroep wordt gedaan op het tijdig geplaatst zijn van afdoende waarschuwingsborden, slaagt.
8.5.Daarmee behoeven de overige grieven van de gemeente geen behandeling meer. De vordering van [geintimeerde] kan noch op grond van art. 6:174 BW, noch op grond van art. 6:162 BW worden toegewezen. De gemeente heeft immers tijdig en afdoende gewaarschuwd voor (mogelijke) gladheid op de fietsbrug, waarmee de (mogelijke) onrechtmatigheid aan het laten voortbestaan van een (mogelijk) gevaarlijke situatie op de fietsbrug wordt weggenomen.
8.6.Dat brengt mee dat het vonnis, waarvan beroep, zal worden vernietigd en de vordering van [geintimeerde] alsnog zal worden afgewezen.
[geintimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
9. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 27 oktober 2010, onder rolnr. 194515/HA ZA 09-1318 tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geintimeerde] af;
veroordeelt [geintimeerde] in de kosten van deze procedure in beide instanties, aan de zijde van de gemeente gevallen en begroot op € 904,--voor salaris advocaat en € 262,-- voor verschotten in eerste aanleg en op € 1.788,--voor salaris advocaat en € 736,93 voor verschotten in hoger beroep;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M.A. de Groot-van Dijken en P.M. Huijbers-Koopman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 mei 2013.