ECLI:NL:GHSHE:2013:CA0780

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
HD 200.105.364
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derdenbeslag en de rechtsverhouding tussen vader en zoon in alimentatiekwesties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot derdenbeslag. De appellant, [appellant], is de zoon van [appellant’s vader], die in een echtscheiding verwikkeld was met [geintimeerde]. De zaak draait om de vraag of er sprake was van een lening of een schenking van [appellant’s vader] aan [appellant]. De alimentatieverplichtingen van [appellant’s vader] voor zijn kinderen, die voortvloeien uit de echtscheiding, spelen een cruciale rol in deze kwestie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant’s vader] zijn alimentatieverplichtingen niet nakwam, wat leidde tot een vordering van [geintimeerde] en het leggen van derdenbeslag op de gelden van [appellant].

De appellant heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarin hij betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn verklaring over de rechtsverhouding met zijn vader niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van [appellant] ondeugdelijk zijn, omdat er geen bewijs is geleverd dat er op het moment van het beslag geen lening bestond. De aangifte schenkbelasting die door [appellant] is overgelegd, werd door het hof als onvoldoende bewijs beschouwd voor de stelling dat er sprake was van een schenking.

Het hof concludeert dat de grieven van [appellant] falen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in geschillen over alimentatie en de rechtsverhouding tussen ouders en kinderen, vooral in het kader van financiële verplichtingen en schenkingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.105.364/01
arrest van 7 mei 2013
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M. van Vliet,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Geuze,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 april 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank
’s-Hertogenbosch, sector Kanton, locatie ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 12 januari 2012 in twee gevoegde zaken tussen appellant - [appellant] - als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie en geïntimeerde - [geintimeerde] - als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, respectievelijk [appellant] als gedaagde en [geintimeerde] als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 772543/HA ZA 11-6858 en 782650/HA ZA 11-8713)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
Het gaat om twee zaken. De eerste, zaaknr. 772543/HA ZA 11-6858, verder te noemen: zaak I, is door [geintimeerde] aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 juli 2011; daarin heeft [appellant] een eis in reconventie ingesteld. De tweede, zaaknummer 782650/HA ZA 11-8713, verder te noemen zaak II, is door [geintimeerde] aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 september 2011; daarin heeft [appellant] enkel een conclusie van antwoord genomen. Bij het beroepen vonnis zijn beide zaken gevoegd.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van een productie drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog afwijzing van de vorderingen van [geintimeerde].
Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven bestreden.
Partijen hebben hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden. Alleen door de advocaat van [geintimeerde] zijn pleitnotities overgelegd, welke bij de stukken zijn gevoegd.
Partijen hebben uitspraak gevraagd. Met toestemming van partijen zal het hof uitspraak doen op het dossier zoals dat ten behoeve van het pleidooi was ingezonden.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1.In overweging 2 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.2. [appellant] is een zoon van [appellant’s vader]. [appellant’s vader] is gehuwd geweest met [geintimeerde]. Dat huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 december 2009 in het register van de burgerlijke stand op 8 december 2009. Uit het huwelijk tussen [appellant’s vader] en [geintimeerde] zijn twee kinderen geboren, in 1997 en 1999. In de beschikking van 4 december 2009 is [appellant’s vader] veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van deze kinderen van € 275,00 per kind per maand.
4.1.3.[appellant’s vader] heeft een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch om de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2010 op nihil te stellen. De mondelinge behandeling van het verzoek vond plaats op 16 november 2010. Uit de beschikking blijkt dat [appellant’s vader] heeft gesteld dat hij zijn zoon € 80.000,00 voor zijn bedrijf heeft geleend. Hij stelde dat de zoon met dat bedrag ondermeer schulden heeft betaald. De rechtbank heeft in een beschikking van 8 december 2010 overwogen dat [appellant’s vader] geld heeft uitgeleend terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat hem een verplichting was opgelegd een bijdrage van € 275,00 per kind per maand te betalen, reden waarom [appellant’s vader] andere prioriteiten had moeten stellen. De rechtbank heeft de bijdrage nader bepaald op nihil uitsluitend met ingang van 25 augustus 2010 tot 1 januari 2012.
4.1.4.[geintimeerde] is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij dit hof. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2011. Uit de beschikking van het hof van 5 juli 2011 blijkt dat [appellant’s vader] heeft gesteld dat hij een bedrag van € 81.000,00 aan zijn zoon heeft geschonken. Dat bedrag had hij, zo stelde hij, in eerste instantie aan zijn zoon geleend. De zoon is en was niet in staat het geleende bedrag terug te betalen. Om ervoor te zorgen dat de zoon niet failliet zou gaan door de hoge schuldenlast is het bedrag door [appellant’s vader] aan de zoon geschonken. Uit de beschikking blijkt verder dat [appellant’s vader] bankoverschrijvingen in het geding heeft gebracht waaruit zou moeten blijken dat hij tot een totaal van € 81.000,00 aan de zoon heeft betaald. Het hof overwoog dat uit de stukken geenszins kan worden opgemaakt dat [appellant’s vader] dat bedrag aan de zoon heeft geschonken. Een aangifte Schenkbelasting achtte het hof ter onderbouwing van voornoemde schenking onvoldoende. Het hof heeft bij beschikking van 5 juli 2011 de beschikking van de rechtbank van 8 december 2010 vernietigd en het inleidend verzoek van [appellant’s vader] alsnog afgewezen.
4.1.5.Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector Kanton, locatie Eindhoven, van 14 april 2011 is [appellant’s vader] veroordeeld om aan [geintimeerde] € 2.275,87 te betalen, vermeerderd met proceskosten. Niet is gesteld of gebleken dat van dit vonnis hoger beroep is ingesteld.
4.1.6.Door [geintimeerde] is een stuk overgelegd met de tekst:
OVEREENKOMST GELDLENING
Hierbij verklaren [appellant’s vader] geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] en [appellant’s zoon] geboren op [geboortedatum]1980 te [geboorteplaats], in hun hoedanigheid als vader en zoon, het volgende te zijn overeengekomen.
Vader leent zoon een bedrag van maximaal tachtig duizend euro ten behoeve van zijn zaak.
Aldus opgemaakt te [plaatsnaam, 1 februari 2010
[appellant’s vader] [appellant]
Onder elk van deze namen staat een handtekening.
Zaak I
4.2.1.Op 11 november 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch op verzoek van [geintimeerde] verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag onder een derde.
Op 17 november 2010 is ten verzoeke van [geintimeerde], ten laste van [appellant’s vader], onder [appellant] conservatoir (derden-)beslag gelegd.
Op 19 november 2010 zijn het verzoekschrift met de daarop gestelde beschikking en het beslagexploit overbetekend aan [appellant’s vader].
4.2.2.[appellant] heeft in een formulier als bedoeld in artikel 475 lid 2 Rv. gedateerd 1 december 2010 als derde beslagen gemeld dat er tussen hem en [appellant’s vader] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [appellant’s vader] op het tijdstip van het beslag nog iets van hem had te vorderen of nog te vorderen kan krijgen.
4.2.3.De advocaat van [geintimeerde] heeft per brief van 3 januari 2011 aan [appellant] geschreven dat boven weergegeven derdenverklaring in strijd is met de overeenkomst van geldlening, waarbij de advocaat wees op de overeenkomst van geldlening weergegeven in 4.1.6. Bij brief van 11 januari 2011 schreef [appellant] aan deze advocaat onder meer dat zijn vader hem op 16 november 2010 een geldbedrag heeft geschonken, hetgeen zou blijken uit een bijgevoegd bewijs van de belastingdienst. Bijgevoegd was een aangifte Schenkbelasting. Op 17 januari 2011 heeft de advocaat van [geintimeerde] aan [appellant’s vader] bericht dat [geintimeerde] hem had gemachtigd de schenking algeheel te vernietigen, omdat deze rechtshandeling aangemerkt kan worden als paulianeuze handeling. Op diezelfde datum heeft de advocaat van [geintimeerde] [appellant] daarvan op de hoogte gesteld. Op 21 januari 2011 schreef [appellant] aan de advocaat van [geintimeerde] dat hij de verklaring derden beslag naar waarheid had ingevuld en dat zijn vader hem op 16 november 2010 € 81.000,00 had geschonken en hem heeft ontslagen van de verplichting het geleende bedrag terug te betalen. Bij brief van 25 januari 2011 heeft de advocaat van [geintimeerde] [appellant] nogmaals van de vernietiging van de schenking op de hoogte gesteld. Bij brief van dezelfde datum heeft de advocaat van [geintimeerde] [appellant’s vader] verzocht te bevestigen dat hij de vernietiging accepteerde.
4.2.4.Bij exploot van 27 april 2011 heeft [geintimeerde] het vonnis van 14 april 2011, genoemd in 4.1.5, aan [appellant’s vader] betekend, hem tot betaling aangemaand en hem aangezegd dat het vonnis bij gebreke van betaling zou worden geëxecuteerd. Bij exploot van 11 mei 2011 is het vonnis van 14 april 2011 aan [appellant] betekend.
4.2.5.Bij dagvaarding van 13 juli 2011 heeft [geintimeerde] gevorderd - kort weergegeven -
1) dat de rechtbank zou vaststellen dat haar uit hoofde van het gelegde derdenbeslag € 2.275,87 toekwam, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2010,
2) [appellant] te bevelen een schriftelijke en door hem ondertekende gerechtelijke verklaring af te leggen van hetgeen hij van [appellant’s vader] onder zich heeft,
3) [appellant] te veroordelen aan [geintimeerde] te betalen een bedrag van € 2.275,87 vermeerderd met de wettelijke rente,
4) met vaststelling van een dwangsom voor het sub 2) gevorderde,
5) [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.6.Nadat [appellant] een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie had genomen heeft de kantonrechter in conventie in het vonnis waarvan beroep overwogen dat de verklaring van [appellant] niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en hem veroordeeld tot betaling van € 2.275,87 met de wettelijke rente vanaf 1 september 2010 en hem veroordeeld in de kosten van het geding. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen. In reconventie is [geintimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 715,85 met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2011 en is [geintimeerde] veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
Zaak II
4.3.1.[geintimeerde] heeft op 5 juli 2011 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder [appellant] ten laste van [appellant’s vader]. Het beslagexploot is niet overgelegd. Zij heeft gesteld dat [appellant’s vader] tot en met augustus 2010 aan zijn alimentatieverplichting heeft voldaan en sindsdien geen alimentatie voor de kinderen meer heeft betaald. Zijn achterstand bedroeg volgens [geintimeerde] € 6.228,68 per juli 2011. [geintimeerde] heeft ook in deze procedure betwist dat [appellant’s vader] een bedrag aan [appellant] heeft geschonken en, voor het geval toch van een schenking zou moeten worden uitgegaan, een beroep gedaan op vernietiging van de schenking.
4.3.2.[appellant] heeft in een formulier als bedoeld in artikel 475 lid 2 Rv. gedateerd 1 augustus 2011 als derde beslagene gemeld dat er tussen hem en [appellant’s vader] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [appellant’s vader] op het tijdstip van het beslag nog iets van hem had te vorderen of nog te vorderen kan krijgen.
4.3.3.Bij dagvaarding van 14 september 2011 heeft [geintimeerde] gevorderd - kort weergegeven -
1) dat deze zaak gevoegd zou worden met zaak I,
2) vast te stellen dat uit hoofde van het onder [appellant] gelegde derdenbeslag aan haar toekomt een bedrag van € 6.228,68 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2010,
3) [appellant] te bevelen een schriftelijke en door hem ondertekende gerechtelijke verklaring af te leggen van hetgeen hij van [appellant’s vader] onder zich heeft,
4) [appellant] te veroordelen aan [geintimeerde] te betalen een bedrag van € 6.228,68 met wettelijke rente vanaf 1 september 2010,
5) met vaststelling van een dwangsom voor het sub 3) gevorderde,
6) [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
4.3.4.Nadat [appellant] een conclusie van antwoord had genomen heeft de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep overwogen dat de verklaring van [appellant] niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en hem veroordeeld tot betaling van € 6.228,68, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2010, [appellant] veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Zaken I en II
4.4.1. De grieven zijn alle drie gericht tegen het oordeel van de kantonrechter omtrent de door [appellant] afgelegde gerechtelijke verklaringen. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ten onrechte gesteld dat die verklaringen niet aan de eisen van artikel 467 a lid 2 Rv juncto artikel 467 b Rv voldoen en onvoldoende met redenen omkleed zijn. Hij stelt dat hij zijn verklaring dat hij niet in een rechtsverhouding tot [appellant’s vader] staat niet met méér redenen omkleed had kunnen geven, omdat er geen stukken zijn/waren waaruit blijkt dat er geen rechtsverhouding bestond. De kantonrechter heeft volgens hem ten onrechte het formulier aangifte Schenkbelasting daartoe niet voldoende geacht. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter hem ten onrechte veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar.
4.4.2.Het hof stelt vast dat geen grief is gericht tegen de overweging van de kantonrechter in 4.2, waarin de kantonrechter overweegt dat de stelling van [appellant] dat er geen sprake is van vorderingen van [geintimeerde] op [appellant’s vader] in het licht van de rechterlijke uitspraken van 14 april 2011 en 5 juli 2011 feitelijk onjuist is, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan en evenmin tegen de overweging in 4.7 dat, uitgaand van het oordeel van de kantonrechter dat de verklaringen van [appellant] ondeugdelijk zijn, de vorderingen tot betaling van respectievelijk € 2.275,87 en € 6.228,68 zullen worden toegewezen. Het hof begrijpt daaruit dat [appellant] niet langer weerspreekt dat vorderingen tot die bedragen van [geintimeerde] op [appellant’s vader] vaststaan.Ook het hof gaat daarom daarvan uit.
4.5.[appellant] heeft bij zijn memorie van grieven een aan hem opgelegde aanslag Schenkbelasting van 22 februari 2011 overgelegd. Uit die aanslag blijkt van een schenking van [appellant’s vader] aan hem op 16 november 2010 van € 81.000, aldus [appellant].
4.6.Bij gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] verklaard dat hij zich niet heeft bemoeid met de administratie van zijn installatiebedrijf. Die administratie werd aanvankelijk gevoerd door zijn vriendin, later door zijn vader. Als hem een stuk ter tekening werd voorgelegd ondertekende hij dat zonder het stuk te lezen. Hij gooide papieren steeds weg. Hij heeft zich ook niet bezig gehouden met het invullen van de derdenverklaringen, dat deed zijn vader. Hij heeft deze verklaringen wel ondertekend. Weliswaar heeft hij de in 4.1.6 genoemde overeenkomst van geldlening ondertekend, maar hij dacht dat zijn vader een financiële injectie aan het bedrijf gaf. Er is eigenlijk nooit over gesproken. Er is ook niet met zoveel woorden op enig moment tussen zijn vader en hem besproken dat het geen lening maar een schenking was. Hij kon daarom geen datum aangeven voor de omzetting van de lening in een schenking.
4.7.1.Het hof overweegt het volgende. Beoordeeld moet worden of sprake was van een lening van [appellant’s vader] aan [appellant] of van een schenking, en als van een schenking sprake is, wanneer die heeft plaatsgevonden.
4.7.2.Vaststaat dat er een overeenkomst van geldlening is overgelegd, ondertekend door [appellant’s vader] en [appellant], welke overeenkomst is gedateerd op 1 februari 2010.
Het hof gaat er daarom van uit dat op die datum een geldlening is tot stand gekomen, ook al weet [appellant] kennelijk niet precies wat hij ondertekende. Voorts staat vast dat op 16 november 2010 de mondelinge behandeling van het verzoek van [appellant’s vader] tot verlaging van alimentatie is behandeld en dat [appellant’s vader] op dat moment tegenover de rechtbank heeft verklaard dat sprake was van een lening.
4.7.3.In de aangifte Schenkbelasting is uitsluitend de naam van [appellant] genoemd en daarin is niet genoemd wie zou hebben geschonken en er is geen bedrag van de schenking opgenomen. Als datum is ingevuld 16 november 2010. In de in hoger beroep overgelegde aanslag Schenkbelasting ten laste van [appellant] worden genoemd de schenker, [appellant’s vader], en het bedrag, € 81.000,--. Als datum wordt ook hier 16 november 2010 genoemd. De aanslag dateert van 22 februari 2011.
4.7.4.Het hof merkt op dat de belastingdienst passief is ten aanzien van de juistheid van de aangifte en de daarbij gedane opgave. De aangifte moet worden gedaan voor 1 maart van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de schenking wordt gedaan. Dat een systematische controle op de juistheid van de datum van de aangifte plaats vindt is gesteld noch gebleken en op geen van de ten processe overgelegde stukken komt een aantekening voor waaruit blijkt wanneer die aangifte door de belastingdienst is ontvangen. Dat betekent dat aan de overgelegde stukken betreffende de aangifte en de aanslag Schenkbelasting geen bewijs kan worden ontleend voor de stelling dat op 16 november 2010 een schenking door [appellant’s vader] aan [appellant] heeft plaatsgevonden.
4.7.5.In het licht daarvan is het hof evenals de kantonrechter van oordeel dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er op het moment van het conservatoire beslag, op 17 november 2010, geen sprake was van een lening maar van een schenking. De aangifte Schenkbelasting is onvoldoende om de overeenkomst van geldlening van 10 februari 2010 en de verklaring van [appellant’s vader] tegenover de rechtbank op 16 november 2010 te weerleggen. Dat betekent dat de door [appellant] op 1 december 2010 afgelegde derdenverklaring ondeugdelijk is, zoals de kantonrechter terecht heeft geoordeeld.
4.7.6.Gelet op de verklaring van [appellant] bij het pleidooi, inhoudend dat niet expliciet op enig moment tussen hem en zijn vader is besproken dat het geen lening maar een schenking was, is er geen aanwijzing voor een datum waarop [appellant’s vader] het aanvankelijk geleende bedrag aan [appellant] zou hebben geschonken. Indien er desalniettemin van zou moeten worden uitgegaan dat tussen vader en zoon vaststaat dat op de datum van de aanslag Schenkbelasting, op 22 februari 2011, sprake was van een schenking, geldt het volgende. [geintimeerde] heeft op 17 januari 2011 aan [appellant’s vader] bericht dat zij deze schenking vernietigde met een beroep op artikel 3:45 BW. [appellant] heeft niet weersproken dat hij van die vernietiging in kennis is gesteld. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant’s vader] zich tegen de ingeroepen vernietiging heeft verzet. Wel heeft [appellant] gesteld dat hij niet wist dat zijn vader een alimentatieachterstand had en dat [appellant’s vader] dat ook niet kon weten. Of [appellant] van de alimentatieachterstand op de hoogte was doet echter niet terzake, nu het hier gaat om een schenking, dus een rechtshandeling om niet, zodat wetenschap van benadeling bij [appellant] niet vereist is. Dat [appellant’s vader] niet wist dat hij alimentatie verschuldigd was verwerpt het hof. In elk geval behoorde [appellant’s vader] dat te weten, nu onweersproken is dat hij na augustus 2010 geen alimentatie heeft voldaan, terwijl zijn verzoek tot nihilstelling uiteindelijk door het hof is afgewezen. Dat betekent dat ervan wordt uitgegaan dat [geintimeerde] de schenking, indien die al heeft plaatsgevonden, terecht heeft vernietigd, zodat [geintimeerde] daarvan geen nadeel kan ondervinden.
4.7.7.Dit leidt tot de conclusie dat ook de verklaring van 1 augustus 2011 ondeugdelijk is, omdat in elk geval ten opzichte van [geintimeerde] gold dat sprake was van een lening van [appellant’s vader] aan [appellant]. Gesteld noch gebleken is dat daarop is afgelost, zodat [appellant] wel degelijk een bedrag aan [appellant’s vader] verschuldigd was.
4.8. De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis in de gevoegde zaken waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geintimeerde] begroot op € 291,-- voor verschotten en € 1.896,-- aan salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, P.M. Huijbers-Koopman en B.E.L.J.C. Verbunt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 mei 2013.