ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9822

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
20-003311-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Breda inzake diefstal, schuldheling en diefstal met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor diefstal, schuldheling en diefstal met braak, en kreeg een gevangenisstraf van 97 dagen opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij hij vrijspraak heeft bepleit voor de hem ten laste gelegde feiten. Het hof heeft het beroep op onrechtmatige staandehouding en aanhouding van de verdachte verworpen, en geoordeeld dat de staandehouding en aanhouding rechtmatig waren. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De bewezenverklaring omvatte diefstal van kledingstukken van V&D, schuldheling van een endoscoop, en diefstal van een navigatiesysteem uit een auto. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 97 dagen. Tevens is de teruggave van de in beslag genomen polo's aan V&D gelast en is een schroevendraaier verbeurd verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003311-12
Uitspraak : 8 mei 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
24 september 2012 in de strafzaak met parketnummer 02-800529-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1983,
volgens de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres te [woonplaats], [adres],
doch volgens eigen opgaaf ter terechtzitting in hoger beroep verblijvende in verslavingskliniek [naam] te [woonplaats], [adres],
waarbij:
- verdachte ter zake van
o diefstal,
o schuldheling en
o diefstal met braak
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 97 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de teruggave werd gelast van twee polo’s aan V&D te Breda.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte voor de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 97 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de teruggave zal gelasten van twee polo’s aan V&D;
- een mes en een schroevendraaier verbeurd zal verklaren.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal zal worden vrijgesproken van de hem onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2012 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee in elk geval een kledingstuk(ken) (merk Jack & Jones), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan V & D Warenhuis (gevestigd aan de Karrestraat 8-14), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 2 april 2012 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een endoscoop en/of een multimeter, in elk geval enig goed heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij/hij ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die/dat goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een (personen)auto (merk Ford type KA met kenteken [kenteken]) heeft weggenomen een navigatiesysteem (merk Tomtom), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 31 mei 2012 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kledingstukken, merk Jack & Jones, toebehorende aan V & D Warenhuis (gevestigd aan de Karrestraat 8-14);
2.
hij op 2 april 2012 te Breda een endoscoop voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op 05 mei 2012 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto, merk Ford type Ka met kenteken [kenteken], heeft weggenomen een navigatiesysteem (merk Tomtom), toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Partiële vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof schiet ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde het bewijs tekort voor een bewezenverklaring dat verdachte een multimeter voorhanden heeft gehad. Immers, het dossier spreekt enkel van een multi-detector, terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat een multimeter hetzelfde is als een multi-detector.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
B.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 1. ten laste gelegde, omdat de staandehouding en aanhouding van verdachte onrechtmatig waren, zodat de vondst van de polo’s van het bewijs moet worden uitgesloten en onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat:
- de staandehouding werd verricht door [verbalisant 1] terwijl hem geen feiten of omstandigheden bekend waren die tot de staandehouding aanleiding konden geven, zodat de staandehouding en de daaropvolgende aanhouding onrechtmatig waren;
- de door [verbalisant 2] geconstateerde feiten de conclusie van een redelijk vermoeden van schuld niet kunnen dragen, zodat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.2
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] houdt – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende in:
“[verdachte] staat bij politie en justitie geregistreerd als veelpleger ter zake diefstallen en is mij ambtshalve bekend.
Ik zag dat [verdachte] de winkel Gamestore E-plaza in liep. Ik zag dat [verdachte] in gesprek ging met de kassière en een plastic tas kreeg.
Ik zag dat [verdachte] de Karrestraat in liep en vervolgens de winkel V&D naar binnen liep. Ik zag dat [verdachte] direct middels de roltrappen naar de tweede verdieping ging. Aldaar zag ik dat [verdachte] naar de herenkleding liep en zag dat hij een blauw shirt en een wit shirt pakte. Ik zag dat [verdachte] deze polo’s meenam en samen met zijn plastic tas een pashokje in ging.
Ik zag dat [verdachte] na korte tijd uit de pashokjes kwam en terug liep naar de plek waar de blauwe en witte polo’s lagen. Ik zag dat [verdachte] de polo’s wisselde. Vervolgens zag ik [verdachte] met twee polo’s en zijn plastic tas naar de pashokjes lopen.
Na korte tijd kwam [verdachte] wederom uit de pashokjes. Ik zag dat hij wederom terug liep naar de plek waar de polo’s lagen en meerdere polo’s pakte.
Ik heb hierop collega’s [verbalisant 3] en [verbalisant 1] gebeld met het verzoek ieder buiten bij de verschillende uitgangen te wachten en [verdachte] aan te spreken zodra deze de winkel zou verlaten.
Na korte tijd kwam [verdachte] uit de pashokjes en liep wederom naar de plek waar de polo’s lagen. Ik had echter de indruk dat [verdachte] nu minder polo’s vast had. Ik zag dat [verdachte] vervolgens met de roltrappen naar beneden ging. Ik liep naar de plek waar de polo’s lagen. Ik pakte het bovenste blauwe shirt op en zag dat hier een prijskaartje uitviel, terwijl er nog een exact hetzelfde prijskaartje aan dit shirt bevestigd zat.
Hierop had ik sterk het vermoeden dat [verdachte] één of meerdere polo’s in zijn plastic tas had gestopt. Ik ben snel met de roltrappen naar beneden gelopen en zag dat [verdachte] zonder enig goed ter betaling aan te bieden de V&D verliet middels de uitgang op de begane grond. Ik zag dat collega [verbalisant 1] [verdachte] aansprak. Ik ben hierop naar [verdachte] gelopen en heb hem aangehouden ter zake winkeldiefstal.”
B.3
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] houdt – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende in:
“Ik hoorde politiemedewerker [verbalisant 3] portofonisch doorgeven dat hij [verdachte] zag lopen. Het is mij ambtshalve bekend dat [verdachte] een veelpleger is.
Ik hoorde [verbalisant 3] zeggen dat [verbalisant 2] zicht had op [verdachte]. Ik stond in de Karrestraat bij de ingang van de V&D. Ik zag dat [verdachte] met een gevulde plastic tas naar buiten kwam. Ik heb hem daarop staande gehouden. Ik zag dat politiemedewerker [verbalisant 2] er bij kwam staan. Wij hebben [verdachte] hierop aangehouden.
B.4
Op basis van de bevindingen zoals die blijken uit het onder B.2 weergegevene was er naar het oordeel van het hof jegens verdachte sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit ten tijde van de staande houding en de daarop gevolgde aanhouding.
Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de verbalisant bij wie het redelijk vermoeden is gerezen een collega vraagt hem te assisteren en tot staande houding van de verdachte over te gaan. Dit is niet anders wanneer [verbalisant 2] niet aan [verbalisant 1] zou hebben medegedeeld wat de reden was van zijn verzoek om verdachte staande te houden. De opvatting van de raadsman dat bij de verbalisant die feitelijk de verdachte staande houdt, het redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit moet zijn gerezen, vindt geen steun in het recht.
Mitsdien waren de staandehouding en aanhouding van verdachte rechtmatig.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
C.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het hem onder 2. ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat niet kan worden gesteld dat verdachte iets onder zich had waarvan hij op het moment van verkrijging wist c.q. redelijkerwijs moest vermoeden dat het van misdrijf afkomstig was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.2
De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat:
- verdachte op 2 april 2012 samen met [medeverdachte] naar een fietsenstalling gelegen in de buurt van de Praxis, gevestigd aan de Grenssteen 1 te Breda, liep;
- [medeverdachte] onder de fietsenstalling vandaan een aantal goederen heeft gepakt, waaronder naar later bleek de onderhavige endoscoop, en in de tas van verdachte heeft gedaan;
- [medeverdachte] en verdachte vervolgens wegfietsten.
C.3
Naar het oordeel van het hof is verdachte door, toen hij de endoscoop onder zich kreeg, niet direct een nader onderzoek in te stellen naar de aard en herkomst daarvan, ten tijde van het voorhanden krijgen van die endoscoop in ernstige mate tekortgeschoten in zijn onder de onder C.2 weergegeven omstandigheden op hem rustende onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat de verdachte met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
D.
Voor het overige vindt het door de verdediging aangevoerde naar het oordeel van het hof zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Schuldheling.
Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 97 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin feiten als de onder 1. en 3. bewezen verklaarde feiten in het algemeen schade teweeg brengen aan de eigenaars van de weggenomen goederen, dan wel diens verzekeraars, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijk delicten wordt veroorzaakt aan de gedupeerden;
- de omstandigheid dat feiten als het onder 2. bewezen verklaarde de diefstal(len) van waardevolle goederen als de onderhavige bevorderen, feiten waardoor aanzienlijke schade wordt veroorzaakt aan de eigenaars van de betreffende goederen dan wel betrokken verzekeraars.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
12 maart 2013, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het plegen van deze feiten reeds meermalen onherroepelijk ter zake van delicten door de strafrechter is veroordeeld;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof – met de rechtbank en de advocaat-generaal – oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in dit geval een passende reactie.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven schroevendraaier, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 3. ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven polo’s zullen worden teruggegeven aan de V&D te Breda, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 57, 63, 310, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1., 2. en 3. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
97 (zevenennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een rode schroevendraaier, merk Padre.
Gelast de teruggave aan V&D, Karrestraat 8-14, 4811 WT Breda van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: één blauwe en één witte polo, merk
Jack & Jones.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: één mes met een zwart handvat en zilveren lemmet.
Aldus gewezen door
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. A.M. Hol, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 8 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J. van der Kaaden en mr. A.M. Hol zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.