ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9820

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
20-002731-12 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie in ontnemingsvordering wegens ne bis in idem beginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Middelburg. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die was ingesteld tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 2.375,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing van de politierechter, maar het hof heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de ontnemingsvordering.

Het hof heeft vastgesteld dat de ontnemingsvordering betrekking heeft op een bedrag dat op 7 september 2011 onder de veroordeelde in beslag was genomen. De politierechter had eerder in een vonnis van 23 november 2011 de veroordeelde schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. Het hof heeft geconcludeerd dat het geldbedrag door de politierechter verbeurd was verklaard en dat deze verbeurdverklaring onherroepelijk was geworden op het moment dat de ontnemingsvordering werd ingesteld.

Gelet op het ‘ne bis in idem’-beginsel, dat inhoudt dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit kan worden vervolgd, heeft het hof geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het openbaar ministerie alsnog niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering. Deze uitspraak benadrukt de belangrijke waarborg van het ne bis in idem-beginsel in het strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002731-12 OWV
Uitspraak : 8 mei 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Middelburg van 31 juli 2012 op de vordering ex artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 12-715479-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij aan veroordeelde de verplichting werd opgelegd tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 2.375,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen voornoemde beslissing hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede op het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof de beroepen beslissing zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de hoogte van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op het bedrag van € 2.375,00, en het door de veroordeelde te betalen bedrag op nihil zal stellen.
De verdediging heeft bepleit dat het onder veroordeelde in beslag genomen geldbedrag van
€ 2.375,25 niet als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt.
Beslissing waarvan beroep
De beslissing zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn ontnemingsvordering
i.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, welke op 21 juni 2012 bij de rechtbank Middelburg aanhangig is gemaakt, betrekking heeft op een op 7 september 2011 onder veroordeelde in beslag genomen bedrag groot € 2.375,25.
ii.
Het zich in het dossier bevindende - uitgewerkte - vonnis van 23 november 2011 van de politierechter in de rechtbank Middelburg in de strafzaak tegen veroordeelde onder parketnummer 12/715479-11 houdt in dat hij is veroordeeld ter zake van:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd in de periode van 1 juli 2011 tot en met 7 september 2011.
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd op 7 september 2011;
- witwassen op 7 september 2011.
Het houdt voorts in dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf en dat het onderhavige geldbedrag van € 2.375,25 is verbeurd verklaard op de grond dat het geld geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten is verkregen.
In het dossier bevindt zich voorts een “Akte rechtsmiddel” met betrekking tot voornoemde strafzaak. Deze akte houdt in dat op 28 november 2011 namens de veroordeelde hoger beroep is ingesteld tegen dit vonnis in de strafzaak. Het hoger beroep is vervolgens, blijkens de daarvan opgemaakte akte die zich eveneens in het dossier bevindt, op 26 april 2012 namens de verdachte weer ingetrokken. Niet is gebleken dat het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld in de strafzaak.
Hieruit volgt dat het vonnis van de politierechter op die laatstgenoemde datum onherroepelijk is geworden.
iii.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat het geldbedrag waarop de ontnemingsvordering ziet, door de politierechter verbeurd is verklaard als zijnde (grotendeels) verkregen door middel van de strafbare feiten en dat deze verbeurdverklaring ten tijde van het aanhangig maken van de ontnemingsvordering reeds onherroepelijk was. Tegen de achtergrond van het ‘ne bis in idem’-beginsel, zoals neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 14, zevende lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ziet het hof daarin aanleiding het openbaar ministerie alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie alsnog niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. A.M. Hol, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 8 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. J.J. van der Kaaden en A.M. Hol zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.