ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9650

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
20-004835-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

DNA-match bij gekwalificeerde diefstal na inbraak in juwelierszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak. De zaak betreft een inbraak in een juwelierszaak op 26 oktober 2007, waarbij een grote hoeveelheid sieraden werd gestolen. Tijdens het onderzoek naar de inbraak werd op een glasplaat van een vernielde vitrinekast een veegspoor van bloed aangetroffen. Dit bloedspoor werd onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit bleek dat het DNA-profiel van het bloed overeenkwam met dat van de verdachte, met een berekende frequentie van minder dan één op één miljard. Het hof oordeelde dat het aangetroffen bloedspoor een daderspoor was en dat er geen aannemelijke verklaring was voor de aanwezigheid van het bloed dat niet van de verdachte afkomstig zou zijn.

De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak, maar het hof verwierp deze argumenten. Het hof concludeerde dat de verdachte, gezien de omstandigheden en het bewijs, betrokken was bij de inbraak en dat de verweren van de verdediging niet konden slagen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, zonder aftrek van voorarrest, en moest een schadevergoeding van € 225,00 betalen aan de benadeelde partij, de eigenaresse van de juwelierszaak. Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor zover dat aan zijn oordeel was onderworpen en deed opnieuw recht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004835-11
Uitspraak : 14 februari 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 december 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-885026-11 tegen:
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI [plaats].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is:
- het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging ter zake het onder 2 ten laste gelegde;
- de verdachte ter zake van feit 1 - kort gezegd - diefstal in vereniging met braak, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de eerste rechter beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij [B].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De benadeelde partij [B]
De benadeelde partij [B] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 225,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Deze voeging duurt in hoger beroep derhalve van rechtswege voort. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van € 225,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat:
- verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit;
- voor het geval het hof toch tot bewezenverklaring mocht komen, de straf, in vergelijking met de door de rechtbank opgelegde straf, aanzienlijk dient te worden gematigd.
De verdediging heeft zich, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - worden vernietigd omdat de eerste rechter ten onrechte in het vonnis op pagina 4 heeft overwogen dat het DNA-profiel van verdachte op 3 januari 2008 is geregistreerd in de DNA-databank van het NFI terwijl uit het dossier blijkt dat op genoemde datum het DNA-profiel behorend bij het aangetroffen bloedspoor (zie hierna onder het kopje: Bewijs: de vastgestelde feiten en omstandigheden) werd geregistreerd in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 oktober 2007 te [plaats], tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel [B] gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden waaronder onder andere armbanden en/of oorbellen en/of ringen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming te weten door het forceren en/of vernielen en/of omhoogtrekken van een rolluik en/of het verbreken van de ruit van een toegangsdeur en/of het openbreken en/of inslaan van vitrines en/of kasten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijs: de vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 oktober 2007 tussen 23.40 uur en 23.55 uur heeft te [plaats] aan de [adres] een inbraak plaatsgevonden in een winkel in sieraden, [B], waarvan [A] eigenaresse is. Na de inbraak zag [A] dat het rolluik was vernield en omhoog was getrokken. De ruit van de toegangsdeur was uit de sponning geslagen. Diverse vitrines en kasten waren opengebroken of ingeslagen. Bij die inbraak is een hoeveelheid sieraden weggenomen, waaronder armbanden, oorbellen en ringen. De weggenomen goederen behoorden [A] in eigendom toe.
Op 27 oktober 2007 werd tijdens een onderzoek naar sporen door de politie op een glasplaat van een bij bovengenoemde inbraak vernielde vitrinekast een veegspoor van bloed aangetroffen. Dit spoor werd veiliggesteld, voorzien van DNA-zegel DKA861 en overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) voor onderzoek. Het bemonsterde bloedspoor heeft spoornummer PL2219/07-600543/010/002.
Uit een rapport met de daarbij gevoegde bijlage van het NFI blijkt dat het bloedspoor met het DNA-identiteitszegel DKA861#01 onder vermelding kenmerk PL2219/07-600543/010/002 (het hof: uit de stukken volgt dat het om het hiervoor genoemde spoor met DNA-zegel DKA861 gaat) een DNA-profiel oplevert en dat dit profiel een match oplevert met het volledig DNA-profiel van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA in het sporenmateriaal, is kleiner dan één op één miljard.
Getuige [C], die op de [adres] te [plaats] woont, recht tegenover [B], heeft op 26 oktober 2007 omstreeks 23.30 uur een hoop lawaai gehoord. Zij hoorde ook een alarm afgaan aan de voorzijde van haar woning. Zij zag dat het rolluik bij [B] omhoog stond. Zij zag een persoon op de straathoek staan die geheel in het zwart was gekleed en een zwarte bivakmuts over hoofd en gezicht droeg. Deze persoon ging vervolgens bij het rolhek van de juwelier staan. Zij zag een andere persoon onder het rolluik naar buiten komen. Degene die buiten stond, gaf de man die onder het rolluik vandaan kwam een hand en trok hem naar buiten. Daarna kwamen nog drie personen onder het rolluik naar buiten. De vier personen die naar buiten kwamen, droegen allen een tas bij zich. Alle vijf personen renden daarna weg.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat weliswaar vast staat dat de inbraak, waarop het onder 1 ten laste gelegde ziet, heeft plaatsgevonden maar dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar arresten van het gerechthof Leeuwarden (LJN: BQ6234) en het gerechtshof Amsterdam (LJN: BN6408). Volgens de verdediging zijn er aanwijzingen dat verdachte niets met deze inbraak te maken heeft gehad. Ten eerste verklaart getuige [D] dat volgens hem de daders Nederlands hebben gesproken terwijl verdachte de Nederlandse taal niet machtig is. Voorts blijkt uit ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging overgelegde stukken dat verdachte van februari 2007 tot en met maart 2008 bij een bedrijf in Polen werkzaam was en van maart 2007 tot en met maart 2008 in Polen woonde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat het aangetroffen bloedspoor zoals hiervoor genoemd een daderspoor is. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat, zoals blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen, dit bloed kort na de inbraak werd aangetroffen en dat het bloed - in de vorm van een veegspoor - zich bevond in het pand van [B] op een glasplaat van een bij de inbraak vernielde vitrinekast. Het dossier bevat ook geen enkele aanwijzing dat het bloedspoor daar op een andere manier is ontstaan dan door het optreden van één van de daders ten tijde van de inbraak.
De door het NFI berekende frequentie van het aangetroffen DNA-profiel is als gezegd kleiner dan één op één miljard. Het gaat hier dus om de maximale zeldzaamheidswaarde die uit NFI-onderzoek voortvloeit. Het resultaat van het DNA-onderzoek geeft dus in zeer hoge mate steun aan de stelling dat het celmateriaal van het bloedspoor afkomstig is van verdachte.
Een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van het bloed op de glasplaat, die zou kunnen leiden tot het oordeel dat het bloed niet van verdachte afkomstig is dan wel dat het bloed geen verband houdt met de inbraak, is door verdachte noch verdediging gegeven, noch anderszins aannemelijk geworden. Verdachte heeft er voor gekozen zich bij de politie juist op vragen met betrekking tot het aangetroffen DNA-spoor te beroepen op zijn zwijgrecht en ter terechtzitting bij de rechtbank noch ter terechtzitting bij het hof te verschijnen.
Het hof overweegt in dit verband nog dat de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde stukken aangaande verdachtes woon- en werksituatie gedurende (een deel van) de jaren 2007 en 2008 geenszins uitsluiten dat verdachte zich op de specifieke, ten laste gelegde datum in Nederland bevond. Verdachte heeft in ieder geval zelf verklaard dat hij tot ‘mogelijk 2008’ in Polen heeft gewoond en daarna naar Nederland is gegaan en dat hij daarvoor ook weleens in Nederland kwam (pagina’s 234 en 240). Ten slotte sluit ook de omstandigheid dat er door één of meerdere daders mogelijk Nederlands is gesproken, zoals naar voren komt in de verklaring van de getuige [D], niet uit dat verdachte één van de overige bij de inbraak betrokken daders is geweest.
Naar het oordeel van het hof is het daderspoor alsmede de overige uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, redengevend voor het bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak en zich tezamen met anderen daaraan schuldig heeft gemaakt.
De verweren van de verdediging worden in al hun onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 oktober 2007 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel [B] gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden waaronder armbanden en oorbellen en ringen, toebehorende aan [A], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten door het forceren en vernielen en omhoogtrekken van een rolluik en het verbreken van de ruit van een toegangsdeur en het openbreken of inslaan van vitrines en kasten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting dient naar het oordeel van het hof rekening te worden gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde feit in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gegeven dat feiten als het onderhavige doorgaans angst of ergernis, overlast en financiële schade voor benadeelden met zich meebrengen, hetgeen in casu zeker het geval zal zijn geweest gezien de grote ravage die door het bewezen verklaarde feit is aangericht en de grote waarde van de gestolen sieraden. Daarnaast houdt het hof rekening met de omstandigheid dat in dit geval een aantal omwonenden is geconfronteerd met de daders.
Het hof sluit voor de bepaling van de straf aan bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Anders dan de raadsman heeft betoogd zal het hof echter niet uitgaan van het oriëntatiepunt voor het delict inbraak in een bedrijfspand. Gelet namelijk op met name het georganiseerd verband waarin de inbraak is gepleegd en de ravage die is aangericht alsmede de aanzienlijke schade die daarvan het gevolg is geweest, zoekt het hof aansluiting bij het delict ramkraak, voor welk feit het oriëntatiepunt op 9 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gesteld.
Het hof ziet echter onvoldoende aanleiding om af te wijken van de door de eerste rechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf. Alles overziende zal het hof verdachte daarom veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Nu verdachte in onderhavige zaak niet in voorarrest heeft gezeten zal het hof, anders dan de eerste rechter, geen aftrek van voorarrest bevelen.
Vordering van de benadeelde partij [A]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [A] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente van het moment van het ontstaan van de schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven onder 1 is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [A]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A], een bedrag te betalen van € 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. J.F.M. Pols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 14 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.