ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9557

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
20-004282-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord na beoordeling van bewijs en aanwezigheid verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren voor poging tot moord, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het zich heeft gebaseerd op de verklaringen van de betrokkenen en het beschikbare bewijs. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade beroven van het leven van een ander, door deze met een stroomkabel op te hangen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wel aanwezig was bij de ophanging, maar niet als medepleger kan worden aangemerkt. De verklaringen van de getuigen en de verdachte zelf gaven onvoldoende bewijs dat de verdachte actief heeft bijgedragen aan de uitvoering van het misdrijf. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als medepleger aan te merken, en heeft daarom de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. Het hof heeft ook geen beslissing genomen over het beslag, omdat het reeds teruggegeven was aan de verdachte. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. A.B.A.P.M. Ficq als voorzitter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004282-11
Uitspraak : 7 mei 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 8 november 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-811521-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van afpersing en/of diefstal met geweld in vereniging en/of medeplegen van mishandeling (feit 2) en ter zake van medeplegen van poging tot moord (feit 1) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Voorts werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en werd de teruggave van in beslag genomen schoenen aan de verdachte gelast.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en niet te zijn gericht tegen de vrijspraak van hetgeen onder 2 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen ten aanzien van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voorts is verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof niet komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 september 2010 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [A] een (stroom)kabel om zijn nek/hals heeft geknoopt/gedaan en/of vervolgens die [A] op een aantal opgestapelde (tuin)stoelen heeft laten plaatsnemen en/of vervolgens die (stroom)kabel heeft bevestigd/opgehangen/gespannen aan/over een ijzeren frame/geleider (behorende bij een roldeur) en/of vervolgens de opgestapelde (tuin)stoelen volledig onder die [A] vandaan heeft geschoven en/of getrapt, tengevolge waarvan die [A] (los van de grond) aan die (stroom)kabel is komen te hangen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
De raadsman heeft betoogd dat niet vaststaat dat de verdachte reeds in de loods aanwezig is geweest toen de ophanging van aangever plaatsvond. Voor het geval het hof verdachtes aanwezigheid bij de ophanging wel bewezen acht, kan de verdachte niet als medepleger van die ophanging worden aangemerkt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte weldegelijk aanwezig is geweest bij de ophanging van aangever in de loods. Het hof ziet namelijk geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van aangever, inhoudende dat de verdachte later dan zijn drie medeverdachten ([K], [O] en [H]) in de loods is aangekomen maar vóórdat de aangever werd opgehangen. In zoverre faalt het verweer.
Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte als medepleger van de ophanging kan worden aangemerkt.
Het hof leidt uit de van de omgeving van de loods gemaakte camerabeelden (proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2010, pag. 176-178) af dat [K] en [O] op 17 september 2010 om 10:17 uur samen bij de loods arriveerden. Vrijwel direct daarna, om 10:18 uur, arriveerde [H] bij de loods. Blijkens de verklaringen van aangever gingen zij drieën samen de loods binnen. Later die ochtend, om 10:44 uur, arriveerde de verdachte (in de verhoren van aangever aangeduid als dader 4) bij de loods. Omstreeks 11:03 à 11:06 uur verlieten [K], [O], [H] en de verdachte de loods.
De advocaat-generaal acht het medeplegen door de verdachte bewezen mede op grond van door de verdachte gemaakte gebaren en een (mogelijk door hem) gedane uitlating.
Het hof is echter van oordeel dat hetgeen aangever heeft verklaard over door de verdachte gemaakte gebaren niet kan bijdragen aan het bewijs van het medeplegen, nu de betekenis die aan die gebaren moet worden toegekend onvoldoende is komen vast te staan.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat aangever heeft verklaard dat ofwel [K] ofwel de verdachte heeft gezegd: “ophangen, ophangen”. Dit leidt de advocaat-generaal af uit de verklaring van aangever op pagina 62 van het dossier.
Het hof overweegt dat de betreffende verklaring d.d. 18 september 2010 (pag. 62-63), voor zover hier relevant, luidt:
V: Dus als ik het goed begrijp, was de vierde man de man die opdrachten gaf.
A: Opdracht geven niet. Er werd wel gezegd: “ophangen, ophangen”. Die vierde man heeft verder niets gedaan of gezegd.
V: Van wie kwam het idee om jou op te hangen?
A: Ik denk van die tweede persoon, die neef. (…) Het kan ook die eerste geweest zijn.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat uit deze verklaring niet met stelligheid kan worden afgeleid dat de verdachte (mogelijk) heeft gesproken over “ophangen”. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat aangever tevens het volgende heeft verklaard:
- in zijn aangifte d.d. 17 september 2010 (pag. 49):
V: Wat zei die Turk tegen jou die binnenkwam? Ik bedoel dan de vierde Turkse man.
A: Die heeft helemaal niets gezegd, niets tegen mij en niets tegen die jongens.
- in zijn verklaring d.d. 4 oktober 2010 (pag. 71-72):
V: Wat heeft dader 4 gedaan?
A: Hij heeft niets gedaan. Hij heeft mij niet geslagen of wat dan ook.
V: Wat heeft dader 4 gezien?
A: Hij kwam later binnen. Ik weet niet wat hij heeft [gezien] van de klappen. Ik weet wel zeker dat hij de verhanging heeft gezien.
V: Heeft dader 4 nog iets gezegd?
A: Nee
(…)
V: Wie komt met het idee om jou op te hangen?
A: Het werd door iemand gezegd. Ik weet niet door wie precies. Dader 1, 2 en 3 hebben het zeker gezegd. Dader 4 heeft daar niets over gezegd.
Op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen van aangever stelt het hof vast dat de verdachte wel bij de ophanging aanwezig is geweest, maar geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en evenmin zijn medeverdachten daartoe heeft aangezet. Evenmin is naar het oordeel van het hof gebleken dat de verdachte anderszins een strafrechtelijk relevante bijdrage aan de ophanging heeft geleverd.
Anders dan de rechtbank acht het hof onvoldoende bewijs aanwezig om de verdachte als medepleger te kunnen aanmerken. Hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen komt in de kern erop neer dat de verdachte bij de planning en uitvoering van de ophanging aanwezig is geweest en niet heeft ingegrepen of zich daarvan heeft gedistantieerd, hoewel daartoe voor hem de gelegenheid heeft bestaan. Daaruit kan naar het oordeel van het hof echter niet volgen dat de verdachte zo bewust en nauw met zijn medeverdachten heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen, in aanmerking genomen dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegd delict, alsmede het louter instemmen met dat delict, op zichzelf beschouwd en ook in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn.
Het voorgaande wordt niet anders door de eveneens door de rechtbank in haar overwegingen betrokken omstandigheid dat de verdachte door zijn medeverdachten is gebeld om ter plaatse te komen - waarbij het hof in aanmerking neemt dat niet vaststaat wat in het betreffende telefoongesprek is besproken - en dat de verdachte samen met de medeverdachten uit de loods is vertrokken. Ook die omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht om een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen dragen.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Vordering van de benadeelde partij
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [A] niet in zijn vordering tot schadevergoeding worden ontvangen.
Beslag
Het hof zal geen beslissing nemen ten aanzien van het beslag, nu het op de beslaglijst vermelde schoeisel blijkens dossierpagina’s 707-708 reeds is teruggegeven aan [naam].
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [A] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het bevel tot gevangenneming d.d. 11 januari 2011.
Aldus gewezen door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. J.H.M. Westenbroek en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 7 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.B.A.P.M. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.