ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9555

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
20-003138-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door ophanging met een stroomkabel en diefstal in vereniging

In deze zaak gaat het om een poging tot moord en diefstal in vereniging, gepleegd op 17 september 2010 te Oosterhout. De verdachte, samen met mededaders, heeft het slachtoffer [A] mishandeld en geprobeerd te doden door hem met een stroomkabel op te hangen. De verdachte en zijn mededaders beschuldigden [A] ervan een hennepkwekerij te hebben 'geript'. Na een reeks van geweld, waarbij [A] werd geslagen met een lat en een stok, werd hij gedwongen op een stapel tuinstoelen te staan. De stroomkabel werd om zijn nek gedaan en de stoelen werden onder hem vandaan getrapt, waardoor hij aan de kabel kwam te hangen. Het hof oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [A]. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die [A] had geleden door de mishandeling en poging tot moord.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003138-11
Uitspraak : 7 mei 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 21 juli 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-811537-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van poging tot moord (feit 1) alsmede diefstal in vereniging en medeplegen van mishandeling (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Voorts werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Aan de verdachte is onder 2 - kort gezegd - ten laste gelegd:
- afpersing in vereniging (van een autosleutel, een mobiele telefoon en een sleutel van een loods) en/of
- diefstal in vereniging met (bedreiging met) geweld (van een auto) en/of
- medeplegen van mishandeling.
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van de genoemde afpersing. Het hof beschouwt de onder 2 ten laste gelegde afpersing als een cumulatief ten laste gelegd feit. Daarom zal het hof de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van bedoelde afpersing.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen ten aanzien van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde en van de onder 2 ten laste gelegde diefstal. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof zich niet kan verenigen met de (promis)bewijsmotivering van de rechtbank. Daartoe overweegt het hof dat onderdelen van het bewezen verklaarde niet kunnen volgen uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en voorts sommige door de rechtbank in de bewijsmotivering vastgestelde feiten niet kunnen volgen uit de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen waaraan de rechtbank die feiten stelt te hebben ontleend.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 juli 2011 en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2010 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [A] een (stroom)kabel om zijn nek/hals heeft geknoopt/gedaan en/of vervolgens die [A] op een aantal opgestapelde (tuin)stoelen heeft laten plaatsnemen en/of vervolgens die (stroom)kabel heeft bevestigd/opgehangen/gespannen aan/over een ijzeren frame/geleider (behorende bij een roldeur) en/of vervolgens de opgestapelde (tuin)stoelen volledig onder die [A] vandaan heeft geschoven en/of getrapt, tengevolge waarvan die [A] (los van de grond) aan die (stroom)kabel is komen te hangen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 september 2010 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (BMW), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [A]
- meermalen met kracht met een houten lat en/of bezemsteel tegen zijn lichaam en/of hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen met kracht tegen zijn lichaam en/of hoofd hebben geschopt en/of
- een (stroom)kabel om zijn nek/hals heeft/hebben geknoopt/gedaan en/of vervolgens die [A] op een aantal opgestapelde (tuin)stoelen heeft/hebben laten plaatsnemen en/of vervolgens die (stroom)kabel heeft/hebben bevestigd/opgehangen/gespannen aan/over een ijzeren frame/geleider (behorende bij een roldeur) en/of vervolgens de opgestapelde (tuin)stoelen volledig onder die [A] vandaan heeft/hebben geschoven en/of getrapt, tengevolge waarvan die [A] (los van de grond) aan die (stroom)kabel is komen te hangen;
en/of
hij op of omstreeks 17 september 2010 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft mishandeld [A] door deze [A] te slaan met een lat en/of met een stok en/of met de vuisten, tengevolge waarvan voornoemde [A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De vermelde pagina’s verwijzen naar de paginanummering van het dossier van de Regiopolitie Midden en West Brabant, Districtsrecherche Oosterhout, nr. 2010186435, sluitingsdatum 13 december 2010 (het voorblad vermeldt sluitingsdatum 8 december 2010), met bijlagen, bestaande uit doorgenummerde pagina’s 1-710.
1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisanten [V1] en [V2] (pag. 37):
Op vrijdag 17 september 2010 omstreeks 14:45 uur hoorden wij van de baliemedewerkster van het zogenaamde 24-uursbureau van politie van het district Oosterhout dat zich daar een man had gemeld die slachtoffer was van een zware mishandeling. Wij hebben ons begeven naar de balie van het politiebureau en troffen daar de aangever aan. Deze aangever gaf ons op te zijn genaamd [A]. Wij zagen dat de aangever meerdere verwondingen had in zijn gelaat, waaronder blauwe plekken en striemen in de hals en in het gelaat en vermoedelijk snijwonden, althans zichtbare bebloede verwondingen, in het gelaat. Ook zei aangever ons dat hij veel pijn had aan zijn linkerelleboog. Ik zag dat zijn linkerelleboog een open wond had.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als aangifte van [A] (pag. 42-52):
Plaats delict : [adres], Oosterhout (Nb), binnen de gemeente Oosterhout
HKS object : bedrijfspand
Pleegdatum/tijd : vrijdag 17 september 2010 tussen 10.00 uur en 12.00 uur
V: Wat heb je gehuurd?
A: De loods [loods] [nr] te Oosterhout. De straatnaam heet de [adres] geloof ik.
V: Op wiens naam?
A: Mijn naam, zij zouden de rest doen.
V: Wie zijn zij?
A: Die jongens.
V: Hoe ben je met hen in contact gekomen?
A: Eén jongen zat in de broodjes in de [straat] in Breda. Hij had hier een shoarmazaak.
V: Hoe heet die jongen?
A: Ik noemde hem “maatje”.
Ik vroeg toen een keer aan die jongen of een hennepkwekerij niet iets voor mij zou zijn. We zouden het samen doen. Ik zou het op mijn naam nemen en hij zou voor de financiën zorgen.
V: Hoeveel personen heb jij gezien, los van dit incident, in verband met de kwekerij?
A: De jongen van de shoarmazaak en zijn neefje.
V: Hoe laat was je bij de kwekerij, de loods?
A: Om een uur of 10.
V: Wat zag je precies toen je binnenkwam?
A: Het stonk naar rook, naar brand.
V: Wat zag je?
A: Een grote zwarte bende, alles was afgefikt, boven dan. Beneden was een open ruimte en boven stonden de planten. Toen heb ik die jongen gebeld.
V: Je vertelde dat er toen drie mannen binnenkwamen. Had je die mannen eerder gezien?
A: Zijn neefje wel, maar dat kleine mannetje niet.
V: Maar dan is er nog één?
A: De vierde, die kwam later, maar die heeft niets gedaan.
V: Begrijp ik dan goed dat die andere, die jongen van die broodjeszaak was?
A: Ja.
V: Wat voor nationaliteit hebben ze eigenlijk?
A: Turkse jongens.
V: Wat vertelde je toen je die jongen belde?
A: Dat er brand was, en dat hij zo snel mogelijk naar de loods moest komen. Hij zei dat hij eraan kwam.
V: Ze kwamen binnen en toen?
A: De kleine ging naar boven en de andere twee bleven beneden.
V: Waar bleef jij op dat moment?
A: Beneden bij die twee Turkse mannen.
V: Wat deed die Turkse jongen boven?
A: Controleren bij de planten.
V: Hoe deed hij dat ?
A: Een stuk potgrond met een plant naar beneden brengen.
V: En toen?
A: Die Turkse man had de plant boven al uit de pot gehaald en had de plant vast en liet duidelijk zien aan mij en aan die andere jongens die erbij waren dat de plant geknipt was.
De ene pakte een stok en de andere pakte een stroomkabel. En die kleine die naar beneden kwam met die plant gaf mij klappen. Meestal gaf hij mij de klappen met de platte hand. Een andere gaf mij een klap met de lat c.q. stok.
V: Wie is diegene met de lat?
A: Dat is diegene van de broodjeszaak.
V: Wie had die stroomkabel vast?
A: Dat was het neefje van die man van de broodjeszaak.
V: Wat toen?
A: Dat neefje heeft die kabel weggegooid en heeft een bezemsteel gepakt. Ik kreeg toen klappen overal op mijn lichaam. Meestal waren het schoppen op mijn lichaam en de klappen aan de zijkant van mijn hoofd.
V: Sloegen en schopten die gasten jou allemaal?
A: Ja. Ik viel om en ik dacht dat ik bijna bewusteloos werd.
V: Wat gebeurde er op het moment toen die vierde Turkse man binnen was?
A: Eén van die jongens zei tegen die andere jongens dan hangen we hem maar op.
V: Welke Turkse jongen zei: “Dan hangen we hem maar op”?
A: Die neef of die met de broodjeszaak.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Ik moest op een stapel tuinstoeltjes staan en toen hebben ze er een trapje bijgezet. Dat kleintje, die derde Turkse jongen, die man ken ik niet, hij pakte de stroomkabel en die heeft de stroomkabel aan het ijzer opgehangen waar de deur mee open gaat. Ik bedoel, je kent van die roldeuren, die moeten in het frame vallen en gaan zo open en dicht. Die roldeuren zitten dan in een geleider. Over de bovenkant van het ijzeren frame, de geleider, werd een stroomkabel gegooid.
V: Er werd dus een kabel over het ijzeren frame gegooid en bovenin vastgemaakt. Wat gebeurde er toen?
A: Dat kleintje had de kabel al om mijn nek gedaan voordat ik op de stoel moest staan. Dus toen de kabel boven vastgemaakt werd, had ik de kabel al om mijn nek.
V: Wat deed jij op dat moment?
A: Zeggen dat ik het echt niet heb gedaan. Dat ik die wiet echt niet kwijt heb gemaakt.
V: En toen?
A: Toen hebben ze de stoel een beetje eronderuit getrokken.
V: Wie hebben die stoel een beetje onderuit getrokken?
A: Die van die broodjeszaak.
V: En toen?
A: Ik stond op mijn tenen op de stoelen en daarna werden de stoelen onder mij uit getrapt.
V: Wie trapte die stoelen onder jou vandaan?
A: Die jongen van de broodjeszaak.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Ik hing toen aan de stroomkabel en toen knakte die gelukkig.
V: Hoelang heb jij daar gehangen aan die stroomkabel?
A: 2 à 3 à 4 seconden.
V: Toen jullie het pand verlieten, wat zeiden die mannen toen tegen jou?
A: De kleinste, ik bedoel de derde persoon, zei tegen mij: “Binnen 24 uur moet ik mijn geld hebben”.
A: Toen stapten ze in de auto en reden ze weg.
V: In welke auto stapten ze?
A: Ze stapten in hun eigen auto, dat was een kleine zwarte auto en een grijze BMW 3 serie.
Die Turk van de broodjeszaak reed weg in mijn auto. Ik heb een BMW, zwart van kleur.
V: Waar kwam die draad vandaan, waarmee ze je ophingen?
A: Dat was een stuk van een elektriciteitskabel, die lag in de loods.
V: Wat voor kleur had die kabel?
A: Wit
V: Nog één vraag over die draad, hoe zat de draad om je nek?
A: Eerst geknoopt, toen om mijn nek, en toen door die lus gehaald, ze hadden een strop gemaakt.
3. Een proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 19 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisanten [V3] en [V4] (pag. 95 en 106):
Inbeslagneming
Locatie: [adres], Oosterhout
Datum: 17 september 2010
Object: Kabel
Merk/type: Onbekend elektr. kabel
Kleur: Wit
SIN: AACS1994NL
Bijzonderheden: Met knopen, ongeveer halverwege loods
17/09/2010
4. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 18 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [A] (pag. 63-64):
V: Kun je nog eens in eigen woorden vertellen hoe dat ophangen ging vanaf het opstapje?
A: Hij maakte een lus, van een stroomkabel. Met hij bedoel ik dan die derde man. Die dikke deed toen vier tuinstoeltjes die daar stonden op elkaar. Ik bedoel dan die eerste man. Ik moest van die dikke op die stoel gaan staan. Hij schoof er zelf een trapje bij om die kabel over die rails te gooien. Ik bedoel dan die derde man.
V: Waarom schoof hij het trapje erbij?
A: Anders kon hij er niet bij. Ik stond al op die stoel.
V: Wie heeft die kabel vastgemaakt?
A: Die derde man.
V: Hoe kwam het dat jij op die stoel ging?
A: Ik kreeg zo veel klappen, dat ik dacht dat het beter was mee te werken. Ik dacht dat ik er anders geweest zou zijn. Ze hadden al een aantal keren gezegd dat ze me kapot gingen maken. Ik kon nergens heen, want de tussendeur was dicht, op slot. Ik kreeg van drie man slaag en kreeg een strop om mijn nek, dus ik dacht dat het klaar was. Ik probeerde het zo lang mogelijk uit te stellen.
V: Je vertelde dat die stoeltjes weg getrapt werden.
A: Weg geschoven. Eerst werd het zo ver geschoven dat ik op mijn tenen kwam te staan. Toen bleven ze vragen wat ik wist, maar ik zei dat ik niets wist. Daarna trapten ze hem helemaal weg waardoor ik daar kwam te hangen.
V: Wie heeft het stoeltje weg getrapt?
A: De eerste persoon, die man van de broodjeszaak.
Die eerste man van de broodjeszaak is met mijn auto weg gereden.
V: Hoe kwam hij aan jouw autosleutel?
A: Die moest ik afgeven.
V: Waar moest je de sleutel afgeven?
A: Binnen.
V: Op welke moment wat dit?
A: Toen hij me die klap met die stok op mijn hoofd gaf. Toen viel mijn sleutel uit mijn zak.
V: Wie stapte er in jouw auto?
A: Die eerste persoon. Die andere twee stapten in de auto’s die zij bij zich hadden.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 oktober 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [A] (pag. 69-76):
V: Wie heeft wat op welk moment gedaan? We beginnen met dader 1. We duiden die aan met de man van de shoarmazaak, die je zelf “maatje” noemt.
G: Die heeft mij geslagen. Met gebalde vuist, meestal op mijn borst. Ik denk dat hij 4 of 5 keer heeft geslagen. Hij heeft mij vervolgens geslagen met een pan-lat (in de bouw noemen ze dat zo). Het is een houten lat van 4 à 5 cm breed en 1 cm dik. De houten lat was ongeveer
2 meter lang. Hij, dader 1, heeft met die houten lat twee keer op mijn achterhoofd geslagen.
De stompen op mijn borst, met gebalde vuist, deden pijn. Van de twee klappen met de houten lat voelde ik hevige pijn op de achterkant en zijkant van mijn hoofd. Ik ben daarbij zijwaarts op de grond gevallen.
V: We gaan het over dader 2 hebben. We hebben het dan over de man die u als neef bestempelt. Wat heeft dader 2 gedaan?
G: Hij heeft mij met een houten bezemsteel geslagen.
V: Waar heeft hij u geslagen?
G: Hij heeft mij overal geslagen. Op mijn armen en (boven)benen.
V: Heeft u pijn gehad van de klappen?
G: Ja ik voelde pijn. Ik heb er ook blauwe plekken aan overgehouden.
V: Hoe vaak bent u geslagen?
G: Ik denk een stuk of vijf à zes keer.
V: We gaan naar dader 3. Dit is de man die tegelijk met dader 1 en 2 binnen is gekomen. Wat heeft dader 3 bij u gedaan?
G: Hij heeft mij vastgehouden. Hij hield mij vast bij mijn keel. Hij drukte mij tegen de muur aan. Hij sloeg mij ook. Hij drukte mij met zijn linkerhand tegen de muur. Hij sloeg mij, met zijn rechterhand, met platte hand tegen de linkerkant van mijn gezicht. Ik denk dat hij
mij 6 à 7 keer heeft geslagen met platte hand. Hij heeft mij ook een paar keer met gebalde vuist geslagen. Hij sloeg tegen mijn kaak aan. Ik voelde dat door een van die klappen mijn
kin/kaak/hals open sprong. Ik voelde aan mijn kin/kaak. Ik zag dat er bloed aan mijn hand zat.
V: Heeft dader 3 nog meer bij u gedaan?
G: Jazeker, hij heeft ook die strop om mijn nek gedaan. Hij heeft de lus/strop gemaakt. Hij heeft dit aan het uiteinde van de witte elektriciteitskabel gemaakt. Hij heeft vervolgens het uiteinde van de kabel door de lus gehaald. Je hebt dan een strop. Ik moest ondertussen daarheen lopen en op de stapel tuinstoelen gaan staan. Dader 3 heeft vervolgens een trapje gepakt en die naast mij neergezet. Hij heeft het uiteinde van de kabel door of over de biels van de garageroldeur gehaald. De kabel stond al zo strak dat ik niet meer om kon kijken. Ik stond op dat moment ook al op mijn tenen.
V: Hoe zagen de stoeltjes er uit?
G: Het waren van die witte plastic stoeltjes. Die je kunt stapelen. Het waren vier stoeltjes op elkaar geloof ik.
V: Waar bevonden dader 1 en 2 zich op het moment dat u op de tuinstoelen stond en dader 3 op de trap naast u?
G: Dader 1 en 2 stonden recht voor mij. Dader 1 en 2 keken ook naar mij.
G: Ik stond op de stoelen. Ze hebben de stoelen steeds verschoven waardoor het voor mij steeds lastiger werd om te blijven staan.
V: Wie verschuift de stoelen op het moment dat u op de stoelen staat?
G: De man van de shoarmazaak, dader 1, verschoof de stoelen. Daardoor werd het steeds moeilijker om te blijven staan.
V: De stoelen, waar stonden die oorspronkelijk?
G: De stoelen stonden bij binnenkomst rechts in de hoek.
V: Waar stond de trap?
G: Die stond tegen de houten wand aan.
V: Wie heeft de ladder gepakt?
G: Dat heeft dader 3 gedaan.
V: Toen u hing, wat heeft u toen gedaan?
G: Ik heb me toen aan de kabel opgetrokken in de hoop dat hij zou breken. Dat gebeurde gelukkig. Ik kwam op de grond terecht.
V: Hoe zijn de daders aan uw sleutels gekomen?
G: Die moest ik afgeven. Nadat ik geslagen was met de houten lat ben ik op de grond gevallen. Daarbij vielen mijn sleutels uit mijn broekzak. Toen ik mijn sleutels terug wilde stoppen in mijn broekzak moest ik ze afgeven.
V: Aan wie heeft u uw sleutels afgegeven?
G: Ik heb ze aan dader 2 afgegeven. Ik heb de autosleutels af moeten geven.
G: Dader 2 rijdt in een Mercedes A-klasse. Hij is zwart van kleur.
6. Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris bij de rechtbank Breda d.d. 18 april 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van de [A]:
Op 17 september (het hof begrijpt: 2010) ben ik in de loods geweest. Ik heb [K] gebeld. Dat zou rond 09.50 uur geweest zijn.
Toen ik op een gegeven moment een klap op mijn achterhoofd kreeg, viel ik. Mijn autosleutels heb ik moeten afgeven. Ze zeiden dat mijn auto nu van hen was.
In eerste instantie kwamen er drie personen bij de loods en later kwam er een vierde bij.
7. Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de raadsheer-commissaris bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 24 september 2012, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van de [A]:
U vraagt mij wie het geweest is die het koord heeft bevestigd. Het was niet de persoon die het laatste was binnengekomen en het was ook niet [K]. De ‘neef’ van [K] was het ook niet, dus dan blijft er één persoon over. Ik moest op een stoel gaan staan, toen de strop al om mijn nek zat. De strop was om mijn nek gedaan door dezelfde persoon als die het koord aan de rails ging bevestigen. Het koord werd om de rails gedaan en strak aangetrokken. Toen
moest ik zeggen dat ik degene was die de hennep mee had genomen. Ik heb gezegd dat ik het niet heb gedaan, want dat was ook niet zo. Ik moest zeggen dat ik het had gedaan, maar ik bleef volhouden dat ik het niet heb gedaan. Op het moment dat de strop om mijn nek zat, heb ik geprobeerd om mijn handen er tussen te steken. Ik ben op mijn tenen gaan staan en ik heb geprobeerd om met mijn vingers een beetje ruimte te maken. Hij zat zo strak, ik kon hem niet afdoen. De strop zat niet onder mijn kin, maar echt in mijn hals. U vraagt mij hoe lang ik op de stoel heb gestaan voordat hij onderuit werd geschopt. Ik weet dat ik een poosje op de stoel heb gestaan en er dingen tegen mij zijn gezegd.
8. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisanten [V5] en [V6] (pag. 539):
Op 21 september 2010 hoorden wij als getuige dhr. [A]. Tijdens het verhoor werd de getuige foto 1 getoond. De persoon op deze foto betreft [K], geboren op [1978]. De getuige gaf aan deze persoon voor 100 procent te herkennen als de eigenaar van de broodjeszaak en als één van de daders van het geweldsincident op vrijdag 17 september 2010.
9. Een proces-verbaal simultane fotobewijsconfrontatie (met getuige) d.d. 27 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisant [V7] (pag. 397-399):
Op 23 september 2010 heb ik, naar aanleiding van een plaatsgevonden misdrijf op vrijdag 21 september 2010 op [adres] te Oosterhout, een simultane fotobewijsconfrontatie gehouden, waarbij de getuige [A] middels een fototoonbord werd geconfronteerd met een set van 12 personen, waaronder een foto van de verdachte [O], geboren te [plaats] op [1971].
Ik plaatste de foto van de verdachte, [O], op het fototoonbord op plaats nummer 7.
Na afloop verklaarde de getuige aan mij dat de door hem aangewezen persoon op foto 7, degene is geweest die het kleinste was maar ook de oudste van de drie Turken, dat dit de persoon is geweest die hem heeft geslagen met zijn hand, vuist en elleboog. Hij vertelde ook dat dit de persoon is geweest die de getuige heeft verteld dat hij op een stoel moest gaan staan en dat deze persoon hem de strop om heeft gedaan.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 oktober 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [K] (pag. 621):
V: Wat voor zaak heb je gehad?
A: Döner Kebab zaak, met snacks en zo.
V: Waar?
A: [straat] in Breda.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 oktober 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [K] (pag. 617):
Op vrijdag 17 september 2010 werd ik gebeld door [A] die mij vertelde dat hij problemen had in het café: “Er is brand, kom mij helpen.” Met het café bedoelde [A] het wiethok op De [adres] in Oosterhout. Ik heb tegen [A] gezegd: “Is goed. Ik kom eraan.” Daarop ben ik naar het garagebedrijf [bedrijf] gegaan. De eigenaar van de garage heet [O]. Ik mag altijd de auto van [O] lenen, een grijze BMW. [O] is met mij meegegaan. Onderweg in de auto heb ik mijn neef gebeld en hem gevraagd om samen met zijn broer te komen naar [adres] in Oosterhout.
Aangekomen bij de [adres] in Oosterhout ben ik het pand nummer [nr] binnengegaan.
Mijn neven zijn genaamd [verdachte] en [T] (het hof leest: [T]) [achternaam verdachte], dat zijn broers van elkaar.
12. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 oktober 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [K] (pag. 636-639):
V: Welke neef belde je?
A: [verdachte].
Ik zei of hij samen met zijn broer met spoed naar de [adres] kon komen in Oosterhout. Hij zei: “Het is goed, ik kom eraan.”
Hij kwam niet veel later bij het pand aan dan ik.
V: Als je moet schatten, hoe lang zat daartussen?
A: 1 à 1,5 à 2 minuten. Want toen wij daar aangereden kwamen, kwam hij daar ook aangereden. [verdachte] kwam in een Mercedes, een zwart autootje.
Ik ben weer naar buiten gegaan. Daarop zijn we in de auto’s gestapt en weggereden.
V: Wie is in welke auto gestapt?
A: [O] in zijn BMW, [T] (het hof leest: [T]) in de Mitsubishi, [verdachte] in de Mercedes en ik in de BMW van [A]. Toen zijn we met z’n allen weggereden.
V: Welke kant zijn jullie met de auto’s opgereden?
A: Ik ben voorlangs gereden.
V: En de anderen?
A: Achter mij aan.
13. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [O] (pag. 479-482):
Ik ben met [K] naar Oosterhout gereden. Dat was in mijn auto, een grijze BMW. [K] zei dat er brand was.
V: Wat voor pand was het?
A: Het was op een industrieterrein.
V: Wat gebeurde er bij het pand?
A: Wij gingen naar binnen.
Ik ben de trap opgelopen en weer naar beneden gekomen.
V: Wie waren erbij?
A: Ik was met [K], [verdachte] en zijn broer [T] (het hof leest: [T]) [achternaam verdachte].
[T] (het hof leest: [T]) heeft een grijze Mitsubishi.
14. Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de raadsheer-commissaris bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 19 juni 2012, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van de getuige [O]:
Van een elektriciteitskabel was een strop gemaakt. Die was om de nek van de heer [A] bevestigd. De heer [A] stond op een stoel. Het andere uiteinde van de elektriciteitskabel heb ik over een rail gegooid.
Ik heb de strop om de nek van de heer [A] gedaan. U vraagt mij of dit zich heeft afgespeeld nadat er klappen waren gevallen. Ja, dat is het geval geweest.
U vraagt mij hoe de heer [A] op de stoel terecht kwam. Eén van ons zei dat hij op de stoel moest gaan staan. U vraagt mij wat er met de kabel is gebeurd toen de heer [A] op de stoel stond. Deze had hij om zijn nek. Hij stond op de stoel, toen heb ik de kabel over de deurrail gegooid. [K] heeft toen gezegd: “Geef me mijn geld, anders gaan we je ophangen.”
15. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisant [V5] (pag. 176-178):
Op maandag 4 oktober 2010 werden door mij camerabeelden bekeken rondom de plaats delict (hierna PD), zijnde [adres] te Oosterhout. Ik heb de beelden bekeken rondom het tijdstip van het incident, van 09:40 uur tot 11:04 uur. Hierop is het volgende te zien:
09:47 uur:
De zwarte BMW van de aangever rijdt over de doorgaande weg, [adres], en slaat rechtsaf de inrit van het pandenblok op. Deze BWM rijdt naar de PD (nummer [nr]) en parkeert voor de ingang.
10:17 uur:
Een grijze personenauto - vermoedelijk een BMW - rijdt over de doorgaande weg, [adres], en slaat rechtsaf de inrit van het pandenblok op. Deze auto rijdt naar de PD (nummer [nr]) en parkeert voor de ingang.
10:18 uur:
Een zwarte kleine personenauto - vermoedelijk een Mercedes A-klasse - slaat linksaf de inrit van het pandenblok op.
10:44 uur:
Een grijze personenauto rijdt over de doorgaande weg, [adres], en slaat rechtsaf de inrit van het pandenblok op. Deze auto rijdt naar de PD (nummer [nr]) en parkeert voor de ingang, naast de eerder geparkeerde grijze personenauto. Een persoon stapt uit.
11:03 tot 11:06 uur:
Een persoon komt aan de achterzijde de hoek om lopen bij de PD. De lichten van de BMW van de aangever knipperen en deze persoon loopt naar de achterzijde van de BMW, opent de achterklep, sluit deze weer en loopt naar de bestuurderszijde. Daar stapt de persoon in en rijdt in de BMW van de aangever de hoek om bij de PD. De twee grijze personenauto’s die voor de PD geparkeerd staan rijden achter elkaar de hoek om bij de PD aan de achterzijde het pandenblok.
11:05 uur:
De eerder vernoemde kleine zwarte personenauto (10:18u) rijdt langs de zwarte BMW van de aangever af en slaat bij de PD rechtsaf de hoek om.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Ophanging
De raadsman heeft - mede onder verwijzing naar de verklaring van de medeverdachte [O] bij de raadsheer-commissaris d.d. 19 juni 2012 en het door het NFI verrichte onderzoek - betoogd dat er van een ophanging geen sprake is geweest omdat de elektriciteitskabel niet aan de geleider van de roldeur is bevestigd en de kabel niet ten tijde van de door de aangever beschreven ophanging is gebroken.
Het hof ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de door aangever [A] beschreven ophanging. Dat de kabel aan de geleider bevestigd is geweest, volgt reeds uit het gegeven dat aangever - voordat de kabel brak - gedurende enkele seconden aan de kabel heeft gehangen nadat de op elkaar gestapelde tuinstoelen onder hem vandaan werden getrapt. Daarbij past de constatering (pag. 14 van het NFI-rapport d.d. 15 januari 2013) dat de in de loods aangetroffen elektriciteitskabel [AACS1994NL] uit twee delen bestond en dat beide delen aan één uiteinde de kenmerken van een overbelastingsbreuk vertoonden.
Opmerking verdient voorts dat - anders dan de raadsman heeft gesteld - het NFI niet heeft gerapporteerd dat de striemen in de hals van aangever niet kunnen zijn veroorzaakt door verhanging. In zoverre mist het verweer feitelijke grondslag.
Opzet op de dood
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van aangever heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten het oogmerk hadden om aangever van het leven te beroven. Naar het oordeel van het hof bestond er bij de verdachte wel voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
Het hof stelt dienaangaande voorop dat volgens bestendige jurisprudentie voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van aangever - aanwezig is indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In hoger beroep is door het NFI materiaal- en geneeskundig onderzoek verricht naar aanleiding van het ten laste gelegde. Dit heeft geresulteerd in twee deskundigenrapporten.
De rapportage van ing. F.W.N. van Rijswijk, NFI-deskundige brand-technisch, technisch en materiaalkundig onderzoek, d.d. 15 januari 2013 houdt onder meer het volgende in (pag. 6 en 12):
“4.1 Kenmerken elektriciteitskabel [AACS1994NL]
De elektriciteitskabel [AACS1994NL] zoals ontvangen op het NFI bestond uit twee delen (…). Eén van de kabeldelen bevatte een knoop waardoor er een glijdende lus ontstond. (…)
De diameter van beide kabeldelen, gemeten over de witte buitenmantel, bedroeg circa 8 mm. (…)
4.1.1 Kabeldeel met knoop
Van het kabeldeel met de knoop liep er een deel van circa 1 m lengte door de lus die door de knoop werd gevormd. Aan het uiteinde van het lange deel was over circa 14 cm geen witte mantel aanwezig. Uit de mantel staken drie aders: een bruine, een blauwe en een groen-geel gestreepte (…).
(…)
5.3 Sterkte van elektriciteitskabel [AACS1994NL]
De aders in de elektriciteitskabel [AACS1994NL] waren opgebouwd uit 24 koperdraden met een diameter van circa 0,26 mm à 0,27 mm zoals gemeten werd aan een zijde die niet op trek was belast. De koperdoorsnede per ader is daarmee 1,27 mm² tot 1,37 mm². De koperdoorsnede van elektriciteitskabel [AACS1994NL] is vergelijkbaar met die van de geteste referentie elektriciteitskabels. De treksterkte van elektriciteitskabel [AACS1994NL] zal daarom in beginsel overeenkomen met die van de geteste referentie elektriciteitskabels en in de grootte orde van 1100 N à 1200 N liggen, zoals gemeten werd onder testcondities. Dit is vergelijkbaar met een gewicht in de grootte orde van 110 kg à 120 kg.
De elektriciteitskabel [AACS1994NL] zal uiteindelijk ook kunnen breken bij een belasting van minder dan de maximale treksterkte. De tijd totdat breuk optreedt zal dan aanzienlijk langer worden naarmate de werkelijke belasting verder onder de maximale treksterkte ligt. In het geval van een met elektriciteitskabel [AACS1994NL] vergelijkbaar elektriciteitskabel was dat meer dan 10 minuten bij een belasting van circa 100 kg.
Beschadigingen van de mantel zoals waargenomen op de delen van elektriciteitskabel [AACS1994NL] hebben slechts een geringe invloed op de maximale treksterkte. (…)”
De rapportage van H.J.N.M. van Venrooij, NFI-deskundige forensische geneeskunde en forensisch arts KNMG, d.d. 18 januari 2013 (het voorblad vermeldt rapportdatum 17 januari 2013) houdt onder meer het volgende in (pag. 8):
“Op basis van de resultaten van materiaalkundig onderzoek van de elektriciteitskabel (AACS1994NL), onderzoek van klinische informatie, dossier- en literatuuronderzoek luidt de conclusie dat de kans op een dodelijke afloop van een verhanging aan een (drie-aderige) elektriciteitskabel zoals zou zijn gebruikt bij [A] als zeer aanzienlijk kan worden gekwalificeerd indien uitgegaan wordt van een gelijkmatige belasting van de kabel en van een lichaamsgewicht van betrokkene tot circa 100 kg. Tevens kan gesteld worden dat ook bij een lichaamsgewicht van meer dan 100 kg de kans op een dodelijke afloop als aanzienlijk kan worden gekwalificeerd onder dezelfde uitgangspunten als vermeld. Daarbij dient opgemerkt te worden dat naarmate het lichaamsgewicht groter zou zijn de duur van verhanging korter zou worden, en daarmee de kans op een dodelijke afloop geringer.
Voor het mechanisme van een dergelijke dodelijke afloop als beschreven wordt uitgegaan van een directe causale relatie tussen verhanging aan de kabel, daardoor samendrukken van de halsslagaders met onderbreking van de zuurstofvoorziening van het brein en het vervolgens op basis daarvan ontstaan van onomkeerbare en uiteindelijk fatale hersenbeschadiging.
Daarnaast blijft, ongeacht het feit dat informatie betreffende het lichaamsgewicht van [A] ten tijde van het incident niet beschikbaar is, de mogelijkheid bestaan van een na enkele seconden optredende fatale hartstilstand op basis van prikkeling van de receptoren in de halsslagaders door een verhanging zoals betrokkene zou hebben ondergaan.”
Het hof is mede op grond van de hiervoor weergegeven inhoud van de deskundigenrapporten van oordeel dat de kans dat de ophanging met de elektriciteitskabel, gelet op de aard van die gedraging en de uit de bewijsmiddelen blijkende omstandigheden waaronder deze is verricht, de dood van aangever tot gevolg zou hebben naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De raadsman heeft betoogd dat de elektriciteitskabel nooit het vallende lichaam van aangever had kunnen dragen, zodat hij nooit had kunnen komen te overlijden. Daarbij is aangevoerd dat de invloed van de schokbelasting op de breeksterkte en de tijd tot de breuk van de kabel niet is onderzocht. In dit verband heeft de raadsman gesteld dat er geen sprake is geweest van “een behoorlijke kans op de dood van aangever”.
Met de schokbelasting doelt de raadsman kennelijk op de belasting van de elektriciteitskabel tengevolge van het feit dat aangever aan de kabel kwam te hangen doordat de tuinstoelen onder hem vandaan werden getrapt.
In aanmerking genomen:
- de kenmerken van de elektriciteitskabel (bestaande uit drie aders, elk bestaande uit 24 koperdraden en omgeven met een isolatie van PVC, met daaromheen een mantel van eveneens PVC, waarvan de diameter circa 8 mm bedraagt),
- de treksterkte van de kabel (een gewicht in de orde van grootte van 110 kg à 120 kg bij een gelijkmatige belasting),
- de tijd totdat een breuk van de kabel optreedt (meer dan 10 minuten bij een gelijkmatige belasting van circa 100 kg) en
- de door aangever beschreven wijze van ophanging (het steeds verder wegschuiven van de tuinstoelen waardoor hij op zijn tenen kwam te staan en de kabel zo strak stond dat aangever niet meer om kon kijken, waaruit het hof afleidt dat er slechts van een beperkte schokbelasting sprake is geweest),
staat de omstandigheid dat aangever aan de kabel kwam te hangen doordat de tuinstoelen (uiteindelijk) onder hem vandaan werden getrapt, naar het oordeel van het hof niet in de weg aan de vaststelling dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever.
Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel gaat het hof ervan uit dat de verdachte, als weldenkend mens, zich van deze kans bewust is geweest. Uit de aard en uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging leidt het hof af dat de verdachte die kans ook heeft aanvaard. Contra-indicaties voor die aanvaarding zijn naar het oordeel van het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Voorbedachte raad
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er op enig moment door de verdachte of [K] is gezegd: “Dan hangen we hem maar op.” Vervolgens is de elektriciteitskabel gepakt, is daarvan een strop gemaakt en is die om de nek van aangever gedaan. Er zijn tuinstoelen gepakt en die zijn op elkaar gestapeld. Aangever moest vervolgens op die tuinstoelen gaan staan. Er is een trap gepakt en naast de tuinstoelen geplaatst. Een uiteinde van de elektriciteitskabel is over de geleider van de roldeur gegooid. [O] is op de trap gaan staan en heeft de kabel aan de geleider bevestigd en strak aangetrokken. Aangever moest zeggen dat hij degene was die de hennep had meegenomen. Aangever bleef volhouden dat hij dat niet had gedaan. Hij heeft ook nog geprobeerd met zijn vingers ruimte te maken tussen zijn hals en de strop. De tuinstoelen werden steeds verder weggeschoven waardoor aangever op zijn tenen kwam te staan. Uiteindelijk zijn de stoelen onder hem vandaan getrapt.
Uit deze gang van zaken - er zijn bewust diverse handelingen verricht voordat uiteindelijk tot de daadwerkelijke ophanging is overgegaan - en het daarmee gemoeide tijdsverloop blijkt dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit tot ophanging en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof is niet gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad.
Medeplegen
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte behoudens ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling niet als medepleger kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op verzoek van [K] naar de loods is gegaan. De verdachte is tegelijk met [K] en [O] de loods binnengegaan. De reden voor de komst naar de loods was dat aangever [K] had gebeld met de mededeling dat er brand was in de in loods ingerichte hennepkwekerij. Aangever heeft verklaard dat hij, los van het ten laste gelegde incident, zowel [K] als de verdachte heeft gezien in verband met die kwekerij. [O] heeft boven in de loods de hennepplanten gecontroleerd, terwijl [K] en de verdachte beneden bij aangever bleven. Omdat aangever ervan werd verdacht de planten te hebben geknipt, werd hij mishandeld. Aan die mishandeling hebben zowel [K], [O] als de verdachte een actieve bijdrage geleverd. Omdat aangever bleef ontkennen dat hij de planten had geknipt, werd het besluit genomen om hem op te hangen. Ook bij die ophanging, die in feite een vervolg was van de daaraan voorafgegane mishandeling, is de verdachte nauw betrokken geweest. Op de vraag waarom aangever op de tuinstoelen ging staan, heeft hij verklaard: “Ik kreeg zo veel klappen, dat ik dacht dat het beter was mee te werken. Ik dacht dat ik er anders geweest zou zijn. Ze hadden al een aantal keren gezegd dat ze me kapot gingen maken. Ik kon nergens heen, want de tussendeur was dicht, op slot. Ik kreeg van drie man slaag en kreeg een strop om mijn nek, dus ik dacht dat het klaar was. Ik probeerde het zo lang mogelijk uit te stellen.” [K] en de verdachte stonden ten tijde van de ophanging recht voor aangever. Door zijn aanwezigheid bij de ophanging en zijn deelname aan de voorafgegane mishandeling heeft de verdachte verzet van aangever tegen de ophanging voorkomen. Aangever heeft voorts zijn autosleutel moeten afgeven aan de verdachte. De verdachte heeft samen met [K] en [O] de loods verlaten. Op dat moment heeft [O] aangever nog toegevoegd: “Binnen 24 uur moet ik mijn geld hebben”. Vervolgens zijn de [K], [O] en de verdachte weggereden, waarbij [K] - met gebruikmaking van de aan de verdachte afgegeven autosleutel - de auto van aangever meenam.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zowel bij de mishandeling (feit 2) als bij de ophanging (feit 1) en de diefstal van de auto (feit 2) zo nauw en bewust met [K] en [O] heeft samengewerkt dat hij telkens als medepleger kan worden aangemerkt.
Diefstal van de auto
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van de auto acht het hof - evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman - niet bewezen dat het geweld werd gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken of het bezit van de auto te verzekeren. In zoverre zal de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 september 2010 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [A] een stroomkabel om zijn nek/hals heeft gedaan en vervolgens die [A] op een aantal opgestapelde tuinstoelen heeft laten plaatsnemen en vervolgens die stroomkabel heeft bevestigd aan een ijzeren frame/geleider behorende bij een roldeur en vervolgens de opgestapelde tuinstoelen volledig onder die [A] vandaan heeft getrapt, tengevolge waarvan die [A] los van de grond aan die stroomkabel is komen te hangen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 17 september 2010 te Oosterhout tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (BMW), toebehorende aan [A];
en
hij op 17 september 2010 te Oosterhout tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft mishandeld [A] door deze [A] te slaan met een lat en met een stok en met de vuisten, tengevolge waarvan voornoemde [A] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat er sprake was van een ondeugdelijke poging omdat de gebruikte elektriciteitskabel een ondeugdelijk middel was om aangever door middel van ophanging van het leven te beroven.
Het hof verwerpt dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder het kopje “Opzet op de dood” is overwogen ten aanzien van aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Op grond van hetgeen aldaar is overwogen, is het hof van oordeel dat er geen sprake is geweest van een (absoluut) ondeugdelijk middel en derhalve evenmin van een (absoluut) ondeugdelijke poging.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
medeplegen van poging tot moord;
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte overeenkomstig de eis van de officier van justitie veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren.
De advocaat-generaal heeft oplegging van een gevangenisstraf van zeven jaren gevorderd.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat een gevangenisstraf van twee jaren passend is ter zake van het bewezen verklaarde.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met twee mededaders schuldig gemaakt aan een mishandeling waarbij het slachtoffer is geslagen met vuisten, een lat en een stok van een bezem. Dit feit werd gepleegd omdat zij het slachtoffer ervan verdachten dat hij een hennepkwekerij had “geript”. Toen het slachtoffer dit bleef ontkennen, is besloten om hem op te hangen. Aan dat voornemen is uitvoering gegeven door een strop te maken van een elektriciteitskabel, die om de nek van het slachtoffer te doen en hem te dwingen plaats te nemen op opgestapelde tuinstoelen. De stoelen werden steeds verder onder hem vandaan geschoven. Ook toen is het slachtoffer nog gedwongen te zeggen dat hij de hennep had meegenomen. Uiteindelijk zijn de stoelen onder hem vandaan getrapt. Het is niet aan de verdachte te danken dat de kabel na enkele seconden brak. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Ten slotte hebben de verdachte en zijn mededaders de auto van het slachtoffer gestolen.
Het hof rekent de verdachte aan dat hij uit financiële motieven, verband houdend met de illegale teelt van hennep, zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Het slachtoffer heeft hierdoor voor zijn leven gevreesd. De ophanging aan een elektriciteitskabel moet een bijzonder beangstigende ervaring voor hem zijn geweest. Blijkens de bijlagen bij het formulier waarmee hij zich als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd, is het slachtoffer tengevolge van het bewezen verklaarde doorverwezen naar een psycholoog, waar hij behandeling heeft ondergaan voor onder meer angstklachten en slaapproblemen.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met de door de raadsman bepleite strafoplegging. Een gevangenisstraf van twee jaren brengt de ernst van het bewezen verklaarde geenszins voldoende tot uitdrukking.
Het hof zal de advocaat-generaal echter ook niet volgen in haar strafeis. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen het gegeven dat de verdachte in verhouding tot zijn twee mededaders een beperkter aandeel heeft gehad in de ophanging, de omstandigheid dat het slachtoffer relatief gezien beperkt fysiek letsel aan het bewezen verklaarde heeft overgehouden, het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2013 niet eerder onherroepelijk werd veroordeeld, alsmede de aan de beide mededaders onherroepelijk opgelegde straffen.
Het hof acht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren passend en geboden.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2.270,-- (bestaande uit EUR 20,-- aan materiële schade en EUR 2.250 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, met verwijzing van de verdachte in de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van EUR 238,--.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van EUR 2.508,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag. De wettelijke rente is niet toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van de oorspronkelijke vordering. De vordering duurt van rechtswege voort voor zover zij in eerste aanleg is toegewezen. In hoger beroep is zij daarom aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde behoudens de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 2.270,-- (bestaande uit EUR 20,-- aan materiële schade en EUR 2.250 aan immateriële schade). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering toewijsbaar is. De verdachte zal voorts worden verwezen in de kosten van rechtsbijstand ad EUR 238,--.
De verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot het schadebedrag van EUR 2.270,--. Anders dan de rechtbank heeft gedaan, betrekt het hof de kosten van rechtsbijstand niet bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu zij niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het bewezen verklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 63, 289 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde afpersing in vereniging (van een autosleutel, een mobiele telefoon en een sleutel van een loods).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.270,00 (tweeduizend tweehonderdzeventig euro), bestaande uit € 20,00 (twintig euro) aan materiële schade en € 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 238,00 (tweehonderdachtendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A], een bedrag te betalen van € 2.270,00 (tweeduizend tweehonderdzeventig euro), bestaande uit € 20,00 (twintig euro) aan materiële schade en € 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover een of meer mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. J.H.M. Westenbroek en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 7 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.B.A.P.M. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.