GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.118.589/01
Labutech Deursystemen V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
verder te noemen: Labutech,
advocaat: mr. A.Th.J.M. de Vocht te Bergeijk,
1. [X.],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [geintimeerde sub 1.],
advocaat: mr. G.V. van Campen te 's-Hertogenbosch,
2. [Y.],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [geintimeeerde sub 2.],
in eerste aanleg en in hoger beroep niet verschenen,
geïntimeerden,
op het bij de exploot van dagvaarding van 3 december 2012 resp. 29 november 2012 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in kort geding gewezen vonnis van 13 november 2012 tussen Labutech als eiseres en [geintimeerde sub 1.], [geintimeeerde sub 2.] en Logicx Berging B.V (hierna: Logicx). als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 254857/KG ZA 12-766)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven met acht producties heeft Labutech zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot nietig-, althans vervallenverklaring van het op 13 oktober 2012 door [geintimeerde sub 1.] op de auto merk Toyota, type Auris, kenteken [kenteken 1.], gelegde executoriaal beslag, met nevenvorderingen met betrekking tot de proceskosten.
2.2. Labutech heeft een akte genomen en daarbij één productie overgelegd.
2.3. Bij memorie van antwoord met één productie heeft [geintimeerde sub 1.] de grieven bestreden en heeft hij gereageerd op de akte.
2.4.Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. Het hof doet uitspraak op het griffiedossier.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.[geintimeerde sub 1.] en [geintimeeerde sub 2.] zijn gewezen echtgenoten (de echtscheiding is ingeschreven op 7 februari 2011). De vennoten van Labutech zijn [vader van geïntimeerde sub 2.] en [moeder van geïntimeerde sub 2.] (de vader en moeder van [geintimeerde sub 2.]), niet [geintimeerde sub 2.]. [geintimeerde sub 2.] is werkzaam op dat bedrijf.
4.1.2.Bij eindvonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 juli 2012, met verwijzing naar het tussenvonnis van 4 april 2012, is de verdeling van de tussen [geintimeerde sub 1.] en [geintimeeerde sub 2.] bestaande huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, de hierna te noemen auto aan [geintimeeerde sub 2.] toebedeeld en is [geintimeeerde sub 2.] veroordeeld om aan [geintimeerde sub 1.] € 101.900,70 vermeerderd met wettelijke rente te betalen.
4.1.3.Op 13 oktober 2012 heeft deurwaarder E.A.C. Lesterhuis (hierna: Lesterhuis) op verzoek van [geintimeerde sub 1.] ten laste van [geintimeeerde sub 2.] verhaalsbeslag gelegd op een Toyota Auris met kenteken: [kenteken 1.] (hierna: de auto). Eveneens op 13 oktober 2012 heeft Lesterhuis de auto in bewaring gegeven aan Logicx en heeft hij aan [geintimeeerde sub 2.] aangezegd dat de openbare verkoop van de auto op 16 november 2012 zal plaatsvinden.
Het proces-verbaal houdt onder meer in dat het beslag is gelegd ten laste van [geintimeeerde sub 2.], wonende te [woonplaats] aan het adres [woonadres geintimeerde sub 2.] maar dat de deurwaarder zich voor de beslaglegging heeft begeven naar het adres [perceel] te [woonplaats], waar hij [geintimeeerde sub 2.] heeft aangetroffen en het beslag is gelegd. Laatstgenoemd adres is blijkens de inleidende dagvaarding het adres van Labutech, eerstgenoemd adres het woonadres van [geintimeeerde sub 2.].
Het proces-verbaal houdt ten slotte in: waarna ik ben overgegaan tot het leggen van executoriaal beslag op na te melden roerende zaak van geëxecuteerde. Het proces-verbaal vermeldt niet hoe de deurwaarder weet dat de auto van [geintimeeerde sub 2.] is. Evenmin vermeldt het exploot dat het kentekenbewijs van de auto door de deurwaarder is ingezien of meegenomen.
Bij e-mail aan de advocaat van Labutech van 11 januari 2013 schrijft de deurwaarder:
Naar aanleiding van uw vraag zoals gesteld in uw brief dd 9 januari jl. deel ik u mede dat de sleutels van de auto ten tijde van het beslag wel degelijk in de macht van mevrouw [geintimeeerde sub 2.] waren. Zij heeft hiermee de auto geopend om er enkele papieren uit te halen om aan te tonen dat de auto niet op haar naam stond.
In de brief van 9 januari 2013 wordt aan de orde gesteld dat Labutech zich op het standpunt stelt dat de sleutels in een lade van de kast op het kantoor van Labutech lagen. Daarover relateert de deurwaarder niet. Dat [geintimeeerde sub 2.] op enig moment de autosleutels in handen had, om de auto te openen voor het beschreven doel, is aannemelijk.
4.1.4.Nadat de vorderingen van Labutech bij vonnis waarvan beroep van 13 november 2012 waren afgewezen, is de openbare verkoop doorgezet.
4.1.5.De auto is op 3 oktober 2009 van [Auto XIV] Auto XIV B.V. (hierna: [Auto IXV B.V.]) gekocht met inruil van een Citroën met kenteken [kenteken 3.], een auto van [geintimeeerde sub 2.] (niet Labutech) en bijbetaling van een bedrag van € 15.900,00.
Als productie 3 bij de brief aan de rechtbank van de advocaat van [geintimeerde sub 1.] van 9 november 2012 is overgelegd een orderbevestiging van [Auto XIV] Auto XIV B.V.van 3 oktober 2009, gericht aan ‘Mevrouw [geintimeeerde sub 2.]’, vermeldende ‘Hierbij overeengekomen uw opdracht tot levering van onderstaande auto: Toyota Auris’. Uit de orderbevestiging blijkt niet of mevrouw [geintimeeerde sub 2.] voor zichzelf of namens Labutech optrad. De orderbevestiging is alleen ondertekend door de verkoper, niet de koper. Wel vermeldt het stuk, met pen bijgeschreven, het kenteken [kenteken 2.]. Het lijkt erop of onder deze vermelding meer was bijgeschreven, maar dat is weggeplakt. Partijen hebben hierover geen debat gevoerd.
De verkoper heeft schriftelijk bevestigd dat ‘Meneer [geintimeeerde sub 2.]’ zijn contactpersoon is geweest (prod. 9 bij mvg).
Als productie 1 bij de inleidende dagvaarding is overgelegd de verkoopfactuur (zonder logo van [Auto IXV B.V.]). Deze is gericht aan Labutech deursystemen, [vestigingsadres A. Labutech deursystemen], [postcode] [vestigingsplaats]. Zij vermeldt: ‘Aan u verkocht en geleverd’. Er wordt niet gerefereerd aan de ordebevestiging.
Op 4 januari 2010 is ten laste van de bankrekening van Labutech Deursystemen v.o.f., [vestigingsadres Labutech deursystemen v.o.f.], [postcode] [vestigingsplaats], het bedrag van € 15.900,- overgemaakt.
Het kenteken van de auto, afgegeven op 2 januari 2010, staat ten name van Labutech Deursystemen, [vestigingsadres B. Labutech deursystemen], [postcode] [vestigingsplaats].
De verzekering is gesteld op naam van Firma Labutech, [vestigingsadres Labutech deursystemen v.o.f.], [postcode] [vestigingsplaats].
4.1.6.Labutech heeft in eerste aanleg onder meer nietig-, althans vervallenverklaring, althans opheffing van het beslag gevorderd alsmede om de executie te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom. Zij voerde daartoe twee gronden aan: zij beriep zich enerzijds op haar eigendomsrecht, althans bezit, en anderzijds op het verzuim van de deurwaarder artikel 461d Rv (derdenbeslag) toe te passen.
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Daartegen keren zich de grieven.
4.2.Het spoedeisend belang en het belang in hoger beroep
4.2.1.Het spoedeisend belang – dat overigens niet is weersproken – volgt uit het doel van de actie, namelijk om de openbare verkoop te voorkomen.
4.2.2.De auto is inmiddels openbaar verkocht. Labutech houdt evenwel belang bij het hoger beroep in verband de proceskosten waarin zij is veroordeeld (HR 22 september 2006, NJ 2007/188).
4.2.3.Het door Labutech gestelde belang bij vernietiging van het vonnis omdat dit gevolg heeft voor de rechtmatigheid van de executoriale verkoop en voor de aansprakelijkheid van [geintimeerde sub 1.] als executant gaat echter niet op. Het miskent artikel 257 Rv (de beslissingen bij voorraad brengen geen nadeel toe aan de zaak ten principale). Met vernietiging van het vonnis staat derhalve de onrechtmatigheid van de executie nog niet vast.
4.2.4.Daarbij komt dat een kort geding strekt tot het treffen van een voorziening. Dat zou hier kunnen zijn het bevel om het beslag op te heffen of de executie te staken totdat in een bodemprocedure is beslist. De kortgedingrechter kan evenwel geen declaratoire beslissing geven. De vordering tot nietig- of vervallenverklaring kan mitsdien niet worden toegewezen. De vordering tot opheffing van het beslag kan wel worden toegewezen, maar alleen als voorlopige voorziening (niet als declaratoir). Bij die voorziening heeft Labutech thans geen belang meer. Labutech vordert dat ook niet meer in hoger beroep.
4.2.5.De vordering onder A van het petitum van de memorie van grieven kan niet worden toegewezen.
4.3.1.Naar het hof uit de grieven begrijpt doet Labutech niet langer een beroep op schending van deze bepaling. Tegen de betreffende overweging in het vonnis, luidende:
Uit het op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van Lesterhuis van 13 oktober 2012 blijkt dat de auto door hem onder [geintimeeerde sub 2.] in beslag is genomen. Geenszins was sprake van beslag onder een derde waarop art. 461d Rv betrekking heeft. Het beslag is dan ook niet vervallen op grond van art. 461d Rv.
is immers geen grief gericht. De stelligheid van deze overweging en beslissing bevreemdt het hof wel. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de auto onder [geintimeeerde sub 2.] in beslag is genomen. Het vermeldt alleen dat de deurwaarder met [geintimeeerde sub 2.] (in persoon) heeft gesproken, niet bijvoorbeeld dat zij de auto, de sleutels of de kentekenpapieren heeft afgegeven of anderszins heeft gelegitimeerd als eigenaresse of bezitster.
Uit de verklaring van de deurwaarder van januari 2013 blijkt juist dat [geintimeeerde sub 2.] zich op het standpunt stelde dat de auto niet van haar was, zodat ook niet onder haar beslag zou kunnen worden gelegd. Uit het proces-verbaal blijkt wel dat de auto ten tijde van de beslaglegging op het terrein van Labutech stond, wat nu juist een aanwijzing zou kunnen zijn voor toepassing van artikel 461d Rv.
Het hof merkt nog wel op dat Labutech, bij haar beroep op haar eigendomsrecht, wel betwist dat de auto onder [geintimeeerde sub 2.] in beslag is genomen, namelijk door zich te beroepen op haar bezit (grief 3 onder l. en aan het slot).
4.4.1.Kern van het betoog van Labutech is haar beroep op de eigendom van de auto.
Het hof stelt voorop dat het niet aan de kortgedingrechter is om vast te stellen wie eigenaar van de auto is: Labutech of [geintimeeerde sub 2.]. Dat is voorbehouden aan de bodemrechter. Waar het op aankomt, is het antwoord op de vraag of het gepretendeerde recht van Labutech voorshands zodanig sterk geacht moet worden, dus dat haar belang bij afgelasting van de openbare verkoop zwaarder weegt dan het belang van [geintimeerde sub 1.] bij voortzetting, dat plaats is voor het geven van een voorlopige voorziening.
De maatstaf die kennelijk door de voorzieningenrechter is aangelegd – rov. 4.5: Labutech heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto haar eigendom is, zodat er geen grond is om de executie van de auto te schorsen – is te streng, want betrekt niet in de beoordeling de mate waarin het eigendom van [geintimeeerde sub 2.] aannemelijk is.
4.4.2.In grief 1 komt Labutech op tegen de vaststelling onder de feiten (rov. 2.3) dat [geintimeeerde sub 2.] de auto heeft gekocht van [Auto IXV B.V.]. Deze grief is gegrond. Deze vaststelling volgt enerzijds niet uit de gestelde feiten en anderzijds wordt voorbij gegaan aan de stelling dat [geintimeeerde sub 2.] mogelijk handelde als vertegenwoordigster van Labutech. Het hof overweegt als volgt.
Er is een orderbevestiging ten name van [geintimeeerde sub 2.], maar deze is door haar noch privé, noch als vertegenwoordigster, ondertekend. Wel is er een factuur, van latere datum die door [Auto XIV] Auto XIV B.V.ten name is gesteld van Labutech en welke vermeldt dat aan haar, Labutech, is verkocht en geleverd. Daarbij komt dat de verkoper van [Auto XIV] Auto XIV B.V.heeft verklaard dat ‘Meneer [geintimeeerde sub 2.]’ zijn contactpersoon is geweest.
Uit deze stukken valt dus niet met zekerheid af te leiden wie de verbintenisscheppende overeenkomst met [Auto XIV] Auto XIV B.V.is aangegaan, althans ten aanzien van de koop van de auto (de inruilauto is van [geintimeeerde sub 2.]), maar de stelling van Labutech, dat de auto aan haar is verkocht, is bepaald niet onhoudbaar.
Bij de vaststaande feiten mocht derhalve niet worden uitgegaan van een koop van de auto door [geintimeeerde sub 2.].
4.4.3.In grief 3 wordt opgekomen tegen de volgende passage uit rov. 4.3 van het vonnis waarvan beroep:
Op grond van art. 3:109 en 119 BW wordt [geintimeeerde sub 2.] vermoed eigenaar van de auto te zijn. [geintimeerde sub 1.] heeft de stelling van Labutech Deursystemen dat de auto destijds door [Auto XIV] Auto XIV B.V.aan haar is geleverd, gemotiveerd betwist. In dit kort geding is niet aannemelijk geworden dat [geintimeeerde sub 2.] geen eigenaar is van de auto. Dat Labutech Deursystemen het bedrag van € 15.900,00 aan [Auto XIV] Auto XIV B.V.heeft betaald, de auto op haar naam staat en de auto door haar is verzekerd, bewijst het eigendom van de auto niet.
Artikel 3:109 BW bepaalt dat wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden. Zoals hiervoor is overwogen stond de auto ten tijde van de beslaglegging op het terrein van Labutech, niet ten huize van [geintimeeerde sub 2.]. Voorshands valt dan niet uit te sluiten dat Labutech op dat moment houdster was.
Dat [geintimeeerde sub 2.] ten tijde van de beslaglegging op enig moment de sleutels van de auto onder zich had, wijst in casu niet op bezit van haar. Zij had deze sleutels immers niet om daarmee het bezit van de auto te legitimeren, maar juist voor het tegenovergestelde, namelijk om aan de hand van de autopapieren te laten zien dat Labutech eigenaresse was (en zij dus hooguit houdster kon zijn). Van enige andere bezitsdaad van [geintimeeerde sub 2.] is het hof niet kunnen blijken en worden door [geintimeerde sub 1.] en de deurwaarder niet genoemd. Uit het feit dat [geintimeeerde sub 2.] weleens in deze auto heeft gereden kan het bezit niet worden afgeleid.
4.4.4.Op zichzelf genomen is de overweging van de voorzieningenrechter, inhoudende dat het gegeven dat Labutech de aankoopsom (minus inruil) van € 15.900,00 aan [Auto XIV] Auto XIV B.V.heeft betaald, dat het kenteken van de auto op haar naam staat en dat de auto door haar is verzekerd, het eigendom van de auto niet bewijst, juist. Dit bewijs is ook niet aan de orde (zie hiervoor rov. 4.4.1). De genoemde omstandigheden vormen wel aanwijzingen voor de eigendom van Labutech en bovendien een bezitsverschaffing aan Labutech. Daar kon niet zonder meer aan voorbij worden gegaan. Deze aanwijzingen dienen te worden afgezet tegen de aanwijzingen die pleiten voor het eigendom van [geintimeeerde sub 2.] (inruil van haar auto).
Uit de gang van zaken bij de aankoop kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [geintimeeerde sub 2.] eigenaresse is. Het standpunt van Labutech is sterker. [geintimeerde sub 1.] betoog steunt enkel op de orderbevestiging, maar die is niet door [geintimeeerde sub 2.] ondertekend, noch vermeldt die de hoedanigheid van haar.
Daarbij komen nog de overige omstandigheden, zoals de betaling van de motorrijtuigen-belasting door Labutech, het opnemen van de auto op de balans van het bedrijf en de schriftelijke verklaring van de medewerkers van het bedrijf. Ook daaraan kan niet voorbij worden gegaan.
4.4.5.De conclusie is dat grief 3 slaagt.
4.4.6.In grief 4 wordt opgekomen tegen rov. 4.4 van het vonnis waarvan beroep waarin de voorzieningenrechter een argument put uit hetgeen werd overwogen in rov. 4.10 van het tussen [geintimeerde sub 1.] en [geintimeeerde sub 2.] gewezen (tussen)vonnis van 4 april 2012 waar wordt overwogen: Nu door de man onbetwist is gesteld dat de auto aan de vrouw is geleverd valt de auto in de gemeenschap.
Labutech heeft deze overweging gemotiveerd betwist aan de hand van een schriftelijke verklaring van de advocaat van [geintimeeerde sub 2.] en de onbetwist gebleven stelling dat hoger beroep is ingesteld.
Maar zelfs als deze overweging juist zou zijn, dan nog staat die niet aan het beroep van Labutech op haar eigendomsrecht in de weg. Labutech was immers niet betrokken in die procedure.
Daarbij komt dat [geintimeerde sub 1.] de gang van zaken bij de aflevering niet met een verklaring van de verkoper heeft onderbouwd, dit terwijl Labutech zich beroept op de verklaring van de verkoper dat Meneer [geintimeeerde sub 2.] zijn contactpersoon was. Het lijkt daarom voorshands aannemelijk dat beoogd is de auto te leveren aan de onderneming van Meneer [geintimeeerde sub 2.], Labutech, zoals ook uit de factuur blijkt. De datum van de factuur is tevens de betaaldatum en de datum van aflevering.
4.4.7.Het beroep van [geintimeerde sub 1.] op de eigendom van [geintimeeerde sub 2.] is gegrond op genoemde passages in de vonnissen en het proces-verbaal van de deurwaarder. Deze stukken leveren vanwege hetgeen hiervoor werd overwogen weinig bewijs van die eigendom. Naar het oordeel van het hof is op grond van het vorenstaande het beroep van [geintimeerde sub 1.] op het bestaan van een eigendomsrecht van de auto te zwak tegenover het beroep van Labutech op het eigendomsrecht van de auto gegrond op de feitelijke gedragingen die hiervoor in overweging zijn genomen. Dat brengt mee dat de voorzieningenrechter in ieder geval de executie had behoren op te schorten totdat in een bodemgeschil zou zijn beslist. Of opheffing van het beslag en teruggave van de auto aan Labutech had moeten worden gelast kan in het midden blijven.
4.5.De grieven 2, 5 en 6 behoeven geen bespreking.
4.6.Grief 7, de proceskosten, is gegrond. De vordering van Labutech had behoren te worden toegewezen met veroordeling van [geintimeerde sub 1.], als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van de eerste aanleg. De vordering tot terugbetaling door [geintimeerde sub 1.] aan Labutech van de door hem op 20 november 2011 (het hof leest: 2012) betaalde proceskosten vermeerderd met wettelijke rente is toewijsbaar (HR 19 mei 2000, LJN AA5863 en NJ 2000/603).
[geintimeerde sub 1.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verstaat dat op de vorderingen tot nietig- dan wel vervallenverklaring niet kan of hoeft te worden beslist;
veroordeelt [geintimeerde sub 1.] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Labutech worden begroot op € 267,- en € 79,27 aan verschotten (griffierecht resp. dagvaardingskosten) en op € 816,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 666,- en € 79,27 en € 76,17 (griffierecht resp. dagvaardingskosten) aan verschotten en op € 894,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
veroordeelt [geintimeerde sub 1.] om aan Labutech € 889,- te betalen te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 december 2012 tot de dag der voldoening;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J.M. Brandenburg en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 april 2013.