GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.113.718/01
arrest van 23 april 2013 (bij vervroeging)
[Tenten] Tenten B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. W.M.J. Saes te Roermond,
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.H.R. Bruls te Baexem,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 september 2012 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Roermond gewezen vonnissen van 18 juli 2011 en 25 juli 2012 (herstelvonnis) tussen appellante – [Tenten] Tenten B.V. – als gedaagde en geïntimeerde – [geintimeerde] – als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 111988/HA ZA 11-586)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij voormeld exploot met producties heeft [Tenten] Tenten B.V. drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing alsnog van de vorderingen van [geintimeerde] en veroordeling van [geintimeerde] om aan [Tenten] Tenten B.V. te retourneren de door Rabobank Roermond op 7 september 2012 aan [geintimeerde] verstrekte bankgarantie.
2.2. Bij memorie van antwoord met producties heeft [geintimeerde] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben hun zaak ter zitting van 26 maart 2013 doen bepleiten aan de hand van pleitnotities.
2.4. Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof arrest zal wijzen op de door [Tenten] Tenten B.V. ten behoeve van het pleidooi overgelegde kopie-gedingstukken.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1.In overweging 2. van het bestreden vonnis van 18 juli 2011 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
4.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) In of omstreeks 1996 hebben [geintimeerde] en zijn toenmalige echtgenote [ex-echtgenote van geintimeerde] (hierna: [ex-echtgenote van geintimeerde]) de door hen in vof-verband gedreven onderneming ingebracht in de vennootschap [Beheer] Beheer B.V. (hierna: [geintimeerde] Beheer). Ter voorkoming van heffing van inkomstenbelasting over de stakingswinst en de vrijval van de fiscale oudedagsreserve hebben [geintimeerde] en [ex-echtgenote van geintimeerde] bij [Beheer] Beheer B.V.een lijfrente bedongen.
(ii) [geintimeerde] en [ex-echtgenote van geintimeerde] hebben op 29 juli 1996 met [Beheer] Beheer B.V.een lijfrente-overeenkomst gesloten (prod. 1 bij inleidende dagvaarding). Bij deze overeenkomst heeft [Beheer] Beheer B.V.zich jegens [geintimeerde] verplicht uit te keren een ouderdomsrente ingaande direct en eindigende bij diens overlijden. Het ging hier om een lijfrenteverplichting tegen storting van een koopsom van f 248.953,00. De door [Beheer] Beheer B.V.aan [geintimeerde] maandelijks bij vooruitbetaling te betalen lijfrente bedraagt € 726,00. [Beheer] Beheer B.V.heeft zich bij deze overeenkomst jegens [ex-echtgenote van geintimeerde] verplicht uit te keren een ouderdomsrente ingaande op de 65e verjaardag van [ex-echtgenote van geintimeerde] en eindigende bij haar overlijden. Het ging hier om een lijfrenteverplichting tegen storting van een koopsom van f 156.443,00.
(iii) In de lijfrenteovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
7.a. De gerechtigde(n) (..) zijn te allen tijde bevoegd van de vennootschap te vorderen, dat door de vennootschap zekerheid gesteld wordt ten genoege van de gerechtigde(n) voor de verplichting tot betaling van de genoemde periodieke uitkering.
7.b. De rente-genieter/genietster/genieters zullen van de vennootschap kunnen verlangen een som in contanten, groot genoeg om daarmede bij een solide Nederlandse verzekeringsmaatschappij – ter keuze van de betreffende rente-genieter/genietster/genieters – aan te kopen eenzelfde lijfrente als waartoe de eisende partij op dat ogenblik krachtens deze akte gerechtigd was of zal worden in de volgende gevallen:
(..)
(b) wanneer de vennootschap na daartoe bij aangetekend schrijven te zijn aangemaand, gedurende tien dagen nalatig blijft aan een verschenen lijfrente-termijn te voldoen, zal de vorenbedoelde opeising van de som in contanten na het verstrijken van de gemelde termijn van tien dagen terstond zonder enige verdere waarschuwing of ingebrekestelling kunnen geschieden. Het bovenstaande laat onverlet de mogelijkheid van de genieter/ genietster/ genieters in de plaats van het vorenstaande nakoming dezer overeenkomst met vergoeding van kosten, schade en interessen te vragen.”
(iv) Het huwelijk tussen [geintimeerde] en [ex-echtgenote van geintimeerde] is op 2 april 1998 geëindigd door inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand. In het kader van de verdeling/verrekening van het huwelijkse vermogen zijn de aandelen in [Beheer] Beheer B.V.toegescheiden aan [ex-echtgenote van geintimeerde].
(v) In mei 2009 heeft [dochter van geintimeerde en ex-echtgenote van geintimeerde] (dochter van [geintimeerde] en [ex-echtgenote van geintimeerde]) ter verzekering van een vordering op [geintimeerde] conservatoir beslag doen leggen onder [Beheer] Beheer B.V.op (onder meer) de ouderdomsrente die [Beheer] Beheer B.V.op grond van de lijfrenteovereenkomst van 29 juli 1996 aan [geintimeerde] was verschuldigd.
(vi) [Beheer] Beheer B.V.heeft toen de maandelijkse lijfrenten over de periode juli 2009 tot en met augustus 2010, die (grotendeels) door het derdenbeslag waren getroffen, niet aan [geintimeerde] betaald.
(vii) Mr. Saes heeft bij brief van 8 juli 2010 (prod. 3 bij appeldagvaarding) aan [Beheer] Beheer B.V.medegedeeld dat [geintimeerde] het aan [dochter van geintimeerde en ex-echtgenote van geintimeerde] verschuldigde bedrag inmiddels had betaald, dat het conservatoir derdenbeslag als opgeheven diende te worden beschouwd en dat voornoemde achterstallige lijfrente-termijnen aan [geintimeerde] dienden te worden betaald.
(viii) [Beheer] Beheer B.V.heeft in augustus 2010 betaling van de te verschijnen lijfrente-termijnen hervat. De reeds verschenen lijfrente-termijnen over de periode juli 2009 tot en met augustus 2010, in totaal een bedrag van € 10.164,00, heeft [Beheer] Beheer B.V.ondanks sommaties (destijds) niet aan [geintimeerde] betaald.
(ix) Op 24 augustus 2010 is [Beheer] Beheer B.V.gefuseerd met [Tenten] Tenten B.V.. De lijfrente-verplichtingen van [Beheer] Beheer B.V.jegens [geintimeerde] en [ex-echtgenote van geintimeerde] zijn als gevolg van de fusie overgegaan op [Tenten] Tenten B.V.. [ex-echtgenote van geintimeerde] is enig aandeelhouder en directeur van [Tenten] Tenten B.V..
(x) Bij brief van 1 februari 2011 (prod. 6 bij inleidende dagvaarding) heeft de toenmalige gemachtigde van [geintimeerde], mr. K.E.M.A.M. Bouwens, [Tenten] Tenten B.V. opnieuw gesommeerd tot betaling van de achterstallige hoofdsom van € 10.164,00, vermeerderd met rente en incassokosten. Daarnaast heeft zij [Tenten] Tenten B.V. op grond van artikel 7.a. van de overeenkomst van 29 juli 1996 verzocht om zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie voor de verplichting tot betaling van de periodieke uitkeringen.
(xi) Blijkens een offerte van REAAL N.V. van 27 mei 2011 (prod. 8 bij inleidende dagvaarding), die zij op verzoek van [geintimeerde] heeft gemaakt, bedroeg de koopsom voor een lijfrenteverzekering voor [geintimeerde], met als ingangsdatum 1 juni 2011 en uitgaande van een levenslange maandelijkse uitkering van € 726,00, € 132.760,76.
(xii) [Tenten] Tenten B.V. heeft geen gevolg gegeven aan de sommatie van 1 februari 2011.
4.3.Op grond van bovenomschreven feiten heeft [geintimeerde] [Tenten] Tenten B.V. in rechte betrokken en veroordeling van [Tenten] Tenten B.V. gevorderd tot betaling van de achterstallige lijfrente-termijnen ten bedrage van € 10.164,00, te vermeerderen met rente, tot het stellen van een onherroepelijke bankgarantie van € 132.760,76 binnen twee weken na betekening van het vonnis en tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.4.De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 18 juli 2011 (verbeterd bij vonnis van 25 juli 2012) de vorderingen van [geintimeerde] tot betaling van voormeld bedrag van € 10.164,00 en tot het stellen van een bankgarantie ten bedrage van € 132.760,76 toegewezen, met veroordeling van [Tenten] Tenten B.V. in de proceskosten. De door [geintimeerde] gevorderde buitengerechtelijke kosten en de vordering tot vergoeding van alle feitelijk gemaakte kosten in rechte heeft de rechtbank afgewezen.
4.5.[Tenten] Tenten B.V. heeft na betekening van de vonnissen van 18 juli 2011 en 25 juli 2012 de hoofdsom van € 10.164,00 aan [geintimeerde] betaald. Op 7 september 2012 heeft Rabobank Roermond tot zekerheid voor de verplichting van [Tenten] Tenten B.V. tot betaling van de maandelijkse lijfrente-uitkeringen aan [geintimeerde] een bankgarantie verstrekt voor een maximumbedrag van € 30.000,00 (prod. 15 bij memorie van antwoord). Op 19 november 2012 heeft Rabobank Roermond - tegen inlevering van de op 7 september 2012 verstrekte bankgarantie - ter zake de verplichting van [Tenten] Tenten B.V. tot betaling van de maandelijkse lijfrente-uitkeringen aan [geintimeerde] een bankgarantie verstrekt voor een maximumbedrag van € 132.760,76 (prod. 16 bij memorie van antwoord).
4.6.[Tenten] Tenten B.V. heeft bij gelegenheid van het pleidooi het hof verzocht haar vordering in de appeldagvaarding strekkende (onder meer) tot veroordeling van [geintimeerde] tot het retourneren van de door Rabobank Roermond op 7 september 2012 aan [geintimeerde] verstrekte bankgarantie aldus te lezen dat [geintimeerde] wordt veroordeeld tot het retourneren van de bankgarantie van 19 november 2012 die (na het uitbrengen van de appeldagvaarding) ter uitvoering van de bestreden vonnissen door Rabobank Roermond aan [geintimeerde] is verstrekt. [geintimeerde] heeft tegen deze vordering geen bezwaren aangevoerd.
Naar het oordeel van het hof gaat het hier niet om een eisvermeerdering als bedoeld in artikel 130 Rv, doch om een sequeel van de vordering tot vernietiging van de bestreden vonnissen, waaraan [Tenten] Tenten B.V. ter uitvoering van deze vonnissen heeft voldaan. Deze wijziging is aldus toelaatbaar.
4.7. [geintimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de door hem in eerste aanleg gevorderde buitengerechtelijke kosten en de in rechte gemaakte kosten. Nu [geintimeerde] tegen de vonnissen van de rechtbank geen (incidenteel) appel heeft ingesteld, zal hof aan deze bezwaren van [geintimeerde] voorbijgaan. Voor zover deze stellingen van [geintimeerde] al als een incidentele grief zouden moeten worden begrepen, faalt deze. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over dit deel van de vordering van [geintimeerde] nu [geintimeerde] ook in hoger beroep nalaat deze vorderingen te onderbouwen.
4.8.De vraag die partijen verdeeld houdt is of, zoals [geintimeerde] stelt, [geintimeerde] op grond van het bepaalde in artikel 7.a. van de lijfrenteovereenkomst van 29 juli 1996 te allen tijde bevoegd is van [Tenten] Tenten B.V. te vorderen dat zij zekerheid stelt voor de verplichting tot betaling van de periodieke (maandelijkse) lijfrente-termijnen of, zoals [Tenten] Tenten B.V. stelt, [geintimeerde] deze zekerheid slechts kan verlangen indien er gegronde vrees bestaat dat [Tenten] Tenten B.V. tekort zal schieten in de nakoming van deze op haar rustende verplichting. Partijen verschillen voorts van mening over de aard en de omvang van de door [Tenten] Tenten B.V. te verstrekken zekerheid.
Met de grieven I en II zijn deze vragen aan het hof ter beantwoording voorgelegd. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.9.Vooropgesteld dient te worden dat de betekenis van een omstreden bepaling in een schriftelijke overeenkomst in beginsel moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het concrete geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.10.Nu [geintimeerde] zich erop beroept dat hij op grond van het bepaalde in artikel 7.a. van de lijfrenteovereenkomst bevoegd is zekerheidsstelling te vorderen, rust op hem de stelplicht en bewijslast ter zake de betekenis van artikel 7.a.
4.11.Vaststaat dat de overeenkomst niet door één van partijen of beide partijen is opgesteld. [Tenten] Tenten B.V. heeft bij gelegenheid van het pleidooi verklaard dat de accountant een standaardovereenkomst ter tekening aan partijen heeft voorgelegd, dat de inhoud van de overeenkomst verder niet met partijen is besproken en dat [ex-echtgenote van geintimeerde] en [geintimeerde] blind hebben getekend. [geintimeerde] heeft ten pleidooie verklaard dat hij niet meer weet of de overeenkomst door de accountant of de notaris is opgesteld en dat de accountant de inhoud van de te sluiten overeenkomst met partijen heeft besproken voordat de overeenkomst ter tekening aan [ex-echtgenote van geintimeerde] en [geintimeerde] werd voorgelegd. [geintimeerde] kan zich niet meer herinneren wat de accountant destijds met partijen heeft besproken.
4.12.Tussen partijen is niet in geschil dat [ex-echtgenote van geintimeerde] en [geintimeerde] in verband met de inbreng van de door hen in vof-verband gedreven onderneming in [Beheer] Beheer B.V.inkomstenbelasting zouden zijn verschuldigd over de stakingswinst en de vrijval van de fiscale oudedagsreserve, dat [ex-echtgenote van geintimeerde] en [geintimeerde] als tegenprestatie voor de overdracht van de onderneming bij [Beheer] Beheer B.V.een aftrekbare lijfrente hebben bedongen ter hoogte van het bedrag van de stakingswinst en de vrijval van de fiscale oudedagsreserve, waardoor zij op het moment van de inbreng over deze bedragen geen inkomstenbelasting waren verschuldigd, en dat [ex-echtgenote van geintimeerde] en [geintimeerde] daartoe met [Beheer] Beheer B.V.op 29 juli 1996 een lijfrenteovereenkomst hebben gesloten. Blijkens deze overeenkomst heeft [Beheer] Beheer B.V.zich jegens [geintimeerde] verplicht om per direct maandelijks een lijfrente te betalen.
De omstandigheid dat de achtergrond van het sluiten van de lijfrenteovereenkomst was gelegen in fiscale overwegingen, en, naar [Tenten] Tenten B.V. aanvoert, niet zo zeer om te voorzien in een oudedagsvoorziening, betekent evenwel niet dat artikel 7.a. van de overeenkomst op de door [Tenten] Tenten B.V. voorgestane wijze moet worden uitgelegd. Integendeel, de omstandigheid dat de betrokken partijen de overeenkomst, zoals [Tenten] Tenten B.V. stelt, blind hebben getekend en de inhoud van de overeenkomst, in het bijzonder artikel 7.a. van de overeenkomst, juist niet met [ex-echtgenote van geintimeerde] en [geintimeerde] is besproken, betekent veeleer dat artikel 7.a. naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd.
4.13.Toepassing van deze maatstaf brengt mede dat de door [geintimeerde] gestelde (taalkundige) uitleg van artikel 7.a. van de overeenkomst voor juist moet worden gehouden. De bewoordingen van artikel 7.a. van de overeenkomst: “de gerechtigde(n) (..) zijn te allen tijde bevoegd van de vennootschap te vorderen, dat door de vennootschap zekerheid gesteld wordt ten genoege van de gerechtigde(n) voor de verplichting tot betaling van de genoemde periodieke uitkering” zijn taalkundig gezien volstrekt duidelijk en bij gebreke van nadere aanknopingspunten niet voor meerderlei uitleg vatbaar.
Nu [Tenten] Tenten B.V. haar betwisting van de door [geintimeerde] gestelde uitleg van artikel 7.a. van de overeenkomst enkel erop baseert dat partijen de overeenkomst om fiscale redenen zijn aangegaan, is het hof van oordeel dat [Tenten] Tenten B.V. de door [geintimeerde] gestelde inhoud van artikel 7.a., die het hof juist voorkomt, onvoldoende heeft weersproken.
De conclusie luidt aldus dat [geintimeerde] op grond van het bepaalde in artikel 7.a. van de lijfrenteovereenkomst van [Tenten] Tenten B.V. zekerheid kan vorderen voor de verplichting tot betaling van de lijfrente-termijnen.
4.14.Het hof stelt vast dat partijen in de lijfrenteovereenkomst niet hebben geregeld en dat ook anderszins niet is gebleken van de aard en de omvang van de door [Tenten] Tenten B.V. op grond van artikel 7.a. te stellen zekerheid voor de betaling van de aan [geintimeerde] toekomende lijfrente-termijnen. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de overeenkomst van 29 juli 1996 op dit punt een leemte laat, die moet worden aangevuld.
Een overeenkomst heeft immers niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
4.15.Naar het oordeel van het hof dienen bij de vraag op welke wijze de overeenkomst moet worden aangevuld de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen.
Vaststaat dat bij de inbreng van de door [geintimeerde] en [ex-echtgenote van geintimeerde] in vof-verband gedreven onderneming in [geintimeerde] Beheer, als tegenprestatie voor de inbreng van de onderneming door hen van [Beheer] Beheer B.V.een lijfrente is bedongen ter hoogte van de stakingswinst en de vrijval van de fiscale oudedagsreserve. Deze lijfrentevoorziening is door [geintimeerde] B.V. niet afgestort bij een verzekeraar, maar [Beheer] Beheer B.V.zelf heeft zich bij deze lijfrenteovereenkomst verplicht om aan [geintimeerde] (per direct) en aan [ex-echtgenote van geintimeerde] (met ingang van haar 65e verjaardag) maandelijks lijfrente-termijnen uit te keren. Voor deze constructie is, zoals [Tenten] Tenten B.V. stelt (par. 4.5. appeldagvaarding) en [geintimeerde] niet betwist, niet alleen gekozen vanwege de daaraan verbonden fiscale voordelen, maar tevens om, met het oog op de continuïteit, het vermogen in [Beheer] Beheer B.V.te houden: het werkkapitaal van [Beheer] Beheer B.V.bleef hierdoor op peil en de groei en de continuïteit van de vennootschap werden daarmee gewaarborgd.
4.16.Naar het oordeel van het hof is de door [geintimeerde] verlangde zekerheid in de vorm van een bankgarantie ter grootte van de contante waarde van de lijfrenteverplichting per 1 juni 2011 van € 132.760,76 (volgens de offerte REAAL N.V.) niet in overeenstemming met het uitgangspunt dat in verband met de continuïteit van [Beheer] Beheer B.V.de gelden in die onderneming zouden blijven. [geintimeerde] heeft immers niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat door het verstrekken van een bankgarantie van een dergelijke omvang [Tenten] Tenten B.V. wordt beperkt in haar bedrijfsvoering, omdat haar kredietruimte hierdoor niet ten volle kan worden benut en het stellen van zekerheid tot een dergelijke omvang aldus beslag legt op de liquide middelen van de onderneming. Daarbij komt dat het stellen van een bankgarantie ter hoogte van de contante waarde van de lijfrenteverplichting [Tenten] Tenten B.V. niet ontslaat van de op haar rustende verplichting maandelijks aan [geintimeerde] lijfrente-uitkeringen te betalen van € 726,00 (tot aan het moment van diens overlijden).
Voorts moet in aanmerking worden genomen dat de offerte van REAAL N.V. waarbij de contante waarde van de lijfrenteverplichting is vastgesteld op een bedrag van € 132.760,76, is gebaseerd op de situatie per 1 juni 2011, terwijl [Tenten] Tenten B.V. na 1 juni 2011 maandelijks lijfrente-uitkeringen aan [geintimeerde] is blijven betalen. Naar mag worden aangenomen zal de contante waarde van de lijfrenteverplichting thans aanmerkelijk lager zijn dan op 1 juni 2011 en in de toekomst bovendien verder afnemen. Een gelijkblijvende bankgarantie of een bankgarantie van een omvang gelijk aan de contante waarde van de lijfrenteverplichting op 1 juni 2011 doet geen recht aan de situatie dat het bedrag van de contante waarde van de lijfrenteverplichting steeds verder zal afnemen.
De zekerheid die [geintimeerde] op grond van artikel 7.a. van de overeenkomst kan vorderen is bovendien slechts een zekerheid voor de voldoening van de maandelijks te verschijnen termijnen, een waarborg, zoals die ook bijvoorbeeld bij huurovereenkomsten wordt gesteld en te doen gebruikelijk is. Dit betekent dat niet een zekerheid kan worden verlangd gelijk aan de contante waarde van de lijfrenteverplichting zoals bedoeld in artikel 7.b. van de lijfrenteovereenkomst.
Tot slot merkt het hof op dat indien zich onverhoopt de noodzaak zou voordoen dat [geintimeerde] de (nog nader vast te stellen) zekerheid zou inroepen en die zekerheid ontoereikend zou zijn voor de reeds verschenen termijnen of (een deel van de) nog te verschijnen termijnen, hij in beginsel op grond van artikel 7.a. van de overeenkomst telkens opnieuw (aanvullende) zekerheid kan vorderen. [geintimeerde] heeft in het geval [Tenten] Tenten B.V. na schriftelijke sommatie nalatig blijft aan een verschenen lijfrente-termijn te voldoen bovendien het recht om op de voet van artikel 7.b. sub b van de lijfrenteovereenkomst de afkoopsom van de lijfrenteverplichting op dat moment van [Tenten] Tenten B.V. op te eisen.
4.17.Gelet op het vorenstaande zullen partijen zich bij akte mogen zich uitlaten over de aard en (reële) omvang van een door [Tenten] Tenten B.V. aan [geintimeerde] te verstrekken zekerheid die recht doet aan de hiervoor in 4.15. en 4.16. genoemde uitgangspunten.
verwijst de zaak naar de rol van 21 mei 2013 voor akte aan de zijde van [Tenten] Tenten B.V. met de hiervoor in 4.17. vermelde doeleinden, waarna [geintimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, C.W.T. Vriezen en J.C.J. van Craaikamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 april 2013.