GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 25 april 2013
Zaaknummer: HV 200.117.857/01
Zaaknummer eerste aanleg: 83603 / FA RK 12-586
in de zaak in hoger beroep van:
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L. de Roode,
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Middelburg van 29 augustus 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2012, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en in plaats daarvan te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de kinderalimentatie van € 196,- per maand voor de hierna nader te noemen [zoon 2.] op nihil wordt gesteld vanaf december 2011, dan wel een andere datum, dan wel dat de kinderalimentatie wordt vastgesteld op een zodanig bedrag als dit hof juist acht.
2.2. Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 1 februari 2013, heeft de vrouw verzocht het beroep van de man af te wijzen, zo nodig onder aanvulling van gronden, nu in het kader van de schuldsanering van de man is gebleken dat bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening is gehouden met de alimentatieverplichting van de man, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. De Roode;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Berbée-van Koningsbruggen.
2.3.2. Het hof heeft de minderjarige [zoon 2.] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 27 februari 2013. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 augustus 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 28 februari 2013;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 28 februari 2013.
3.1. Partijen zijn op 17 juli 1992 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [X.] (hierna: zoon 1.]), op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
- [Y.] (hierna: [zoon 2.]), op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats].
[zoon 1.] heeft het hoofdverblijf bij de man. [zoon 2.] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 22 januari 1997 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, voor zover thans van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 16 mei 1997 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 14 november 1997 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, voor zover thans van belang, bepaald dat de man voor de verzorging en opvoeding van [zoon 1.] en [zoon 2.] aan de vrouw dient te betalen een bedrag van fl. 250,- per kind per maand.
Bij beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 7 februari 2007 heeft het hof, voor zover thans van belang, bovengenoemde beschikking van 14 november 1997 gewijzigd en de alimentatie voor [zoon 1.] en [zoon 2.] ten laste van de man met ingang van 1 mei 2006 bepaald op € 196,- per kind per maand.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man strekkende tot nihilstelling van de kinderalimentatie afgewezen en de proceskosten aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3. De man kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Wijziging van omstandigheden
3.4. Ingevolge artikel 1:401, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover hier van belang, kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
3.5. Niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de onderhoudsbijdrage rechtvaardigt.
3.6. De man heeft verzocht de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 2.] op nihil te stellen vanaf december 2011. De vrouw heeft tegen de door de man verzochte ingangsdatum geen verweer gevoerd.
3.7. Het hof stelt vast dat de man vanaf 15 december 2011 (tijdelijk) een bijstandsuitkering ontving en de man na die datum feitelijk geen bijdrage meer in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 2.] heeft voldaan. Gelet hierop zal het hof de ingangsdatum bepalen op 15 december 2011.
3.8. Niet in geschil is dat voor de behoefte van [zoon 2.] moet worden uitgegaan van de bij beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 7 februari 2007 vastgestelde behoefte, minus de toentertijd in aanmerking genomen oppaskosten. De behoefte van [zoon 2.] komt daarmee uit op € 174,- per maand, geïndexeerd per 15 december 2011 komt dit neer op € 190,71 per maand.
Draagkracht van de man en de vrouw en draagkrachtvergelijking
3.9. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 2.] te voldoen. Hij voert verder aan dat ook de vrouw een inkomen heeft en dat een draagkrachtvergelijking dient te worden gemaakt.
Periode 15 december 2011 tot 20 februari 2012
3.10. Niet in geschil is dat de man een eenmanszaak heeft gehad als glazenwasser, dat hij met dit bedrijf is gestopt en vanaf 15 december 2011 tot 20 februari 2012 een bijstandsuitkering ontving. Vanaf 20 februari 2012 werkt de man in loondienst.
3.11. De man voert aan dat de economische crisis en zijn medische beperkingen ertoe hebben geleid dat hij zijn bedrijfsactiviteiten als glazenwasser heeft moeten beëindigen.
3.12. De vrouw is van mening dat geen rekening dient te worden gehouden met de inkomensdaling van de man, nu sprake is van voor herstel vatbaar inkomensverlies dan wel van verwijtbaar inkomensverlies. De vrouw betwist dat de man zijn activiteiten als glazenwasser heeft moeten beëindigen vanwege medische beperkingen dan wel vanwege de economische crisis. Verder is niet gebleken dat de man een eventueel inkomensverlies niet kan compenseren. Bovendien had de man als glazenwasser een eigen wijk waarin hij exclusief bevoegd was om ramen te wassen. Een dergelijk recht wordt nimmer voor niets van de hand gedaan. Bij de inkomsten van de man moet dan ook rekening worden gehouden met het geld dat de man ontvangt dan wel heeft ontvangen van de glazenwasser die thans actief is in de voormalige wijk van de man. Indien de man zijn bedrijfsactiviteiten om niet heeft overgedragen dan is volgens de vrouw sprake van verwijtbaar inkomensverlies.
Verder betoogt de vrouw, dat de man in staat is om de geldende alimentatie te betalen, nu in het kader van de op hem van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening is gehouden met deze alimentatie.
3.13. De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat ook in de glazenwassersbranche de tijden zijn veranderd. Het inkomen dat de man thans in loondienst ontvangt verschilt niet veel van het inkomen dat de man de laatste jaren met zijn bedrijfsactiviteiten als glazenwasser genereerde. In zoverre kan dan ook niet van een inkomensdaling worden gesproken. De man heeft verder te kennen gegeven dat hij zijn glazenwasserswijk om niet heeft overgedragen aan zijn vader en zijn broer, als dank voor het feit dat zij zijn bedrijfsactiviteiten op zich hebben genomen - zonder daarvoor een vergoeding te vragen - op de momenten dat hij vanwege medische beperkingen niet in staat was dit te doen.
3.14. Het is het hof gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat de man vanwege medische beperkingen, veroorzaakt door meerdere ongevallen, niet langer in staat was zijn beroep als glazenwasser goed uit te oefenen, zodat de man zich genoodzaakt zag zijn bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Gezien het betoog van de man acht het hof het verder aannemelijk dat de man geen vergoeding heeft ontvangen van de glazenwasser(s) die thans actief is dan wel zijn in de voormalige wijk van de man.
Mede gezien de huidige economische situatie is de man erin geslaagd snel ander werk te vinden. Het hof ziet geen aanleiding om voor de periode van 15 december 2011 tot en met 20 februari 2012 wat de draagkracht van de man betreft niet uit te gaan van het feit dat de man een WWB-uitkering heeft ontvangen, hetgeen impliceert, dat de man in deze periode geen draagkracht had om een bedrag te betalen ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 2.].
Periode met ingang van 20 februari 2012
3.15. Het inkomen van de man over de periode van 20 februari 2012 tot en met 31 december 2012 bedroeg volgens de jaaropgave over 2012 in totaliteit € 15.076,- inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Geëxtrapoleerd naar een jaar komt dit neer op € 17.469,- inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
Voor zover tussen partijen verschil van mening bestaat over de pensioenpremie die de man afdraagt, overweegt het hof dat nu inmiddels een jaaropgave over 2012 beschikbaar is, het hof van deze jaaropgave is uitgegaan en op het in deze jaaropgave vermelde fiscale loon de pensioenpremie reeds in mindering is gebracht.
3.16. Dit inkomen van € 17.469,- is niet lager dan het inkomen dat de man de laatste jaren met zijn bedrijf genereerde. Voor zover de vrouw aanvoert dat de man naast de inkomsten uit zijn bedrijf ook nog onbelaste inkomsten had, is het het hof gelet op het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat dit weliswaar het geval was in een periode in het verleden, doch dat de man deze onbelaste inkomsten de laatste jaren niet meer had. Het hof constateert, dat er feitelijk geen sprake is van inkomstenverlies ten opzichte van de periode dat de man zijn glazenwassersbedrijf exploiteerde. Het hof ziet op dit moment geen aanleiding van een ander inkomen uit te gaan dan het feitelijk door de man verdiende loon. Voor zover de vrouw heeft aangevoerd dat de man als beveiliger aan het werk kan – en daarmee meer inkomen kan verdienen – nu hij zich in het verleden hiertoe heeft laten omscholen, overweegt het hof dat, wat er ook zij van de vraag of de man als beveiliger meer inkomen zou kunnen verdienen, de man ter zitting onbetwist naar voren heeft gebracht dat hij niet meer als beveiliger aan het werk komt nu hij een strafblad heeft vanwege rijden onder invloed.
3.17. Gelet op het bovenstaande zal het hof voor het jaarinkomen van de man uitgaan van € 17.469,- inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
3.18. Niet in geschil is dat de vrouw in 2012 als zelfstandige heeft gewerkt en vanaf 7 september 2012 twintig uur per week in loondienst werkt. Ter zitting heeft de vrouw naar voren gebracht dat zij haar werk als zelfstandige heeft afgebouwd en hier thans misschien nog € 50,- per maand mee verdient. Terzake van deze werkzaamheden ontbreekt een financiële onderbouwing. Uit de aangifte inkomstenbelasting van de vrouw blijkt, dat zij in 2012 een winst uit onderneming had van € 2.069,- loon van € 8.404,- en een WW-uitkering van € 10.791,-, totaal derhalve € 21.264,-. In haar draagkrachtberekening rekent de vrouw met een inkomen – uit loondienst – in 2013 van € 17.664,- per jaar.
3.19. Uit het hierboven vermelde blijkt, dat het inkomen van de vrouw in 2012 substantieel hoger was dan dat van de man. Het hof gaat ervan uit dat het inkomen van de vrouw ook in 2013 minimaal op hetzelfde niveau ligt als het inkomen van de man. De vrouw heeft daarnaast nog aanspraak op het kindgebonden budget. De vrouw heeft nog aangevoerd dat de man niet heeft aangetoond dat hij niet meer kan werken, doch het hof overweegt dat, wat hier ook van zij, ook de vrouw, die twintig uur per week werkt, niet heeft aangetoond dat zij niet meer zou kunnen werken.
Het is het hof verder niet gebleken dat de hoogte van de vaste lasten van de man en de vrouw substantieel verschillen zodat het hof ervan uitgaat dat de man en de vrouw beschikken over een vergelijkbare draagkracht. Het hof wijst erop dat zowel de man als de vrouw woonlasten hebben en ziektekosten. De man lost daarnaast – zo is ter zitting gebleken – maandelijks af op zijn schulden in het kader van schuldhulpverlening.
3.20. Nu de man de kosten voor [zoon 1.], die bij hem woont en met een onderbreking studerende is, draagt en de vrouw geen bijdrage voldoet in de kosten van levensonderhoud en studie van [zoon 1.] is het hof van oordeel, dat er in de gegeven omstandigheden geen aanleiding is om aan de man een bijdrage op te leggen in het levensonderhoud van [zoon 2.]. Aan een exacte draagkrachtvergelijking komt het hof derhalve niet toe.
3.21. Het betoog van de vrouw dat in het kader van de schuldhulpverlening van de man bij het vrij te laten bedrag rekening is gehouden met de alimentatieverplichting van de man maakt het bovenstaande niet anders.
3.22. Gezien het vorenstaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd, voor zover het inleidende verzoek van de man strekkende tot nihilstelling van de kinderalimentatie is afgewezen. Het hof zal de beschikking van het gerechtshof ’s Gravenhage van 7 februari 2007 wijzigen, in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 2.] met ingang van 15 december 2011 op nihil wordt gesteld. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Middelburg van 29 augustus 2012, voor zover het inleidende verzoek van de man strekkende tot nihilstelling van de kinderalimentatie is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 7 februari 2007, in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 2.], geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats], met ingang van 15 december 2011 op nihil wordt gesteld;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.C. van Dijkhuizen en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2013.