GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
Registratienummer wraking: 181/03-2013
Datum beslissing: 24 april 2013
Beslissing op het verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak met zaaknummer HD 200.030.512/01 (de hoofdzaak) van
CARDIF SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. V. Kortenbach,
hierna te noemen: verzoekster,
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. Hoogendam,
hierna te noemen: [geintimeerde],
strekkende tot wraking van mrs. C.N.M. Antens, M.B. Beekhoven van den Boezem en L.R. van Harinxma thoe Slooten, raadsheren bij de afdeling civiel recht van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
1.1. In de hoofdzaak heeft de meervoudige kamer van het hof, samengesteld door mrs. Antens, Beekhoven van den Boezem en Van Harinxma thoe Slooten, op 18 januari 2013 een tussenarrest gewezen. Hierin gelast het hof een inlichtingencomparitie, waarop partij [geintimeerde] in persoon moet verschijnen teneinde vragen van het hof te beantwoorden; de comparitie dient tevens om te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen. Als raadsheer-commissaris is aangewezen mr. Van Harinxma thoe Slooten.
De comparitie heeft plaats gehad op 25 maart 2013.
1.2. Het wrakingsverzoek is door mr. Kortenbach namens partij Cardif Schadeverzekeringen N.V. mondeling gedaan tijdens de comparitiezitting van 25 maart 2013. Het wrakingsverzoek is blijkens het proces-verbaal van comparitie van partijen gericht tegen de kamer die het arrest van 18 januari 2013 heeft gewezen en/of de raadsheer-commissaris.
1.3. Het wrakingsverzoek is nader toegelicht bij brief van verzoekster aan de wrakingskamer d.d. 2 april 2013.
1.4. Mrs. Antens, Beekhoven van den Boezem en Van Harinxma thoe Slooten hebben niet in de wraking berust.
Zij hebben op 4 april 2013 een gezamenlijke schriftelijke reactie op het verzoek aan het hof toegezonden. Deze reactie is op voorhand aan verzoekster en aan mr. Hoogendam toegezon-den.
1.5. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting van 10 april 2013 behandeld. Mrs. Antens, Beekhoven van den Boezem en Van Harinxma thoe Slooten, die hebben laten weten geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord, zijn ter zitting niet verschenen. Namens verzoekster is mr. Kortenbach ter zitting verschenen en gehoord. Mr. Kortenbach heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht aan de hand van pleitnotities. Voorts is verschenen de heer M.A. Donker, bedrijfsjurist van verzoekster. Mr. Hoogendam, advocaat van [geintimeerde] is als toehoorder bij de zitting aanwezig geweest.
1.6. Mr. Kortenbach heeft desverzocht aan de wrakingskamer overgelegd zijn akte met producties in de hoofdzaak d.d. 17 augustus 2012, genomen ter rolzitting van 21 augustus 2012.
1.7. Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer op 24 april 2013 (of zoveel eerder als mogelijk is) in het openbaar uitspraak zal doen.
2 Het verzoek tot wraking
Verzoekster legt blijkens haar brief van 2 april 2013 aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag.
Bij tussenarrest van 18 oktober 2011 heeft het hof [geintimeerde] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [geintimeerde] geen getuigen voorgedragen – ook niet zichzelf als partijgetuige – maar volstaan met het bij akte van 24 juli 2012 in het geding brengen van enkele schriftelijke verklaringen.
Bij tussenarrest van 8 januari 2013 heeft het hof een inlichtingencomparitie gelast teneinde (onder meer) van [geintimeerde] inlichtingen te verkrijgen met betrekking tot het probandum zoals geformuleerd in het arrest van 18 oktober 2011.
Hierdoor geeft het hof in strijd met behoorlijk procesrecht en in strijd met het beginsel van partijautonomie aan [geintimeerde] een tweede bewijskans. De rechter behoort echter aan partijen over te laten bewijs aan te dragen en dient zich te beperken tot een beoordeling van dat bewijs. Door het arrest van 8 januari 2013 wekt het hof de schijn van partijdigheid.
3.1. Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat het verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2. Uit de van de zijde van verzoekster bij brief d.d. 2 april 2013 en ter terechtzitting van de wrakingskamer d.d. 10 april 2013 verstrekte toelichting op het wrakingsverzoek volgt dat zij door de inhoud van het tussenarrest van 8 januari 2013 met de door haar gewraakte handelwijze van de kamer bekend is geworden.
3.3. Uit de verklaringen van verzoekster ter zitting van de wrakingskamer d.d. 10 april 2013 is gebleken dat verzoekster van de inhoud van het tussenarrest van 8 januari 2013 kennis heeft genomen kort nadat het was gewezen.
3.4. De feiten en omstandigheden waarop het onderhavige wrakingsverzoek is gegrond waren derhalve eveneens korte tijd na 8 januari 2013 bij verzoekster bekend.
3.5. Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek echter eerst tijdens de comparitiezitting van 25 maart 2013 gedaan, derhalve ongeveer twee en een halve maand nadat zij bekend werd met de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond.
3.6. Weliswaar moet aan partijen een zekere tijd worden gegund om de strekking en de implicaties van een tussenbeslissing te bestuderen, maar dan moet wel vervolgens meteen een wrakingsverzoek worden ingediend. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Het verzoek kan hiermee naar het oordeel van de wrakingskamer niet als tijdig in de zin van artikel 37 lid 1 Rv worden aangemerkt.
3.7. De verklaring die verzoekster ter zitting van 10 april 2013 desgevraagd heeft gegeven, houdt in dat zij eerst in het kader van hoor en wederhoor aan de kamer c.q. de raadsheer-commissaris een deugdelijke verklaring heeft willen vragen voor de beslissingen in het tus-senarrest van 18 januari 2013.
Deze verklaring rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet de ontijdige in-diening van het wrakingsverzoek.
De feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond, berusten immers vol-ledig op de in het tussenarrest van 18 januari 2013 gegeven motivering en beslissing. Met die motivering en beslissing kunnen en moeten partijen het doen. Aan de beslissing van een par-tij om vervolgens al dan niet een wrakingsverzoek te doen, gaat niet een procedure vooraf waarin het hoor en wederhoor beginsel geldt.
Bovendien had het verzoekster duidelijk moeten zijn dat de raadsheer-commissaris op de comparitie van 25 maart 2013, in antwoord op de door verzoekster gevraagde “deugdelijke verklaring”, slechts kon verwijzen naar het tussenarrest van 18 januari 2013 gewezen door de meervoudige kamer van het hof.
3.8. Door onnodig te wachten met het indienen van een wrakingsverzoek heeft verzoekster zowel de wederpartij in de hoofdzaak als het hof belast met een zinloze comparitie op 25 maart 2013. De wettelijke eis dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, strekt mede ter voorkoming van overbodige proceshandelingen.
3.9. Gezien het voorgaande zal de wrakingskamer verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar wrakingsverzoek.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde toezending van deze beslissing aan:
? verzoekster,
? de advocaat van geïntimeerde in de hoofdzaak;
? de raadsheren mrs. Antens, Beekhoven van den Boezem en Van Harinxma thoe Slooten.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.A.M. Claassens, N.J.M. van Etten en J. Swinkels, in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2013.