Parketnummer : 20-001264-12
Uitspraak : 4 april 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 maart 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-840541-10 tegen:
[verdachte],
[geboorteplaats en datum] 1948,
[adresgegevens]
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte:
- vrijgesproken ter zake van – kort gezegd – met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd (feit 1) en met iemand die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998 (feit 2) en
- veroordeeld ter zake van het meermalen met iemand die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 10 januari 2002 (feit 2) en het meermalen met iemand die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 18 januari 2007 tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts werd de vordering van de [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 1.402,86, te vermeerderen met de wettelijke rente toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en werd de [benadeelde partij 1] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk niet te zijn gericht tegen de vrijspraak van hetgeen aan de verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en tegen de vrijspraak van hetgeen aan de verdachte onder feit 2 is tenlastegelegd, voor zover dit betrekking heeft op de periode van
1 januari 1996 tot en met 31 december 1998.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen met aanvulling van de gronden.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit en dientengevolge niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen. Subsidiair is verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en de vordering van de [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk te verklaren, met referte ten aanzien van de vordering van de [benadeelde partij 2].
Hoewel het hof zich voor het merendeel kan verenigen met het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient dit te worden vernietigd omdat:
- blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep het Ouwe Land, waar een deel van de handelingen is gepleegd, zich niet in Esch zoals bewezenverklaard, maar in Helvoirt bevindt;
- de bewezenverklaring tevens de dag behelst waarop de beide slachtoffers 16 jaar werden.
Het hof komt om die reden tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter.
Aan verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 10 januari 2002 te Esch, gemeente Haaren, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer/benadeelde partij 1] (geboren [datum] 1986), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het betasten van en/of trekken aan/aftrekken van de (al dan niet ontblote) penis van die [slachtoffer/benadeelde partij 1] en/of het betasten van de (al dan niet ontblote) billen en/of anus en/of ballen van die [slachtoffer/benadeelde partij 1] en/of het kussen van die [slachtoffer/benadeelde partij 1] en/of zich doen laten aftrekken door die [slachtoffer/benadeelde partij 1];
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 18 januari 2007 te Esch, gemeente Haaren, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer/benadeelde partij 2] (geboren 18 januari 1992), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het slaan tegen en/of betasten van de billen van die [slachtoffer/benadeelde partij 2] en/of het betasten van en/of trekken aan/aftrekken van de (al dan niet ontblote) penis van die [slachtoffer/benadeelde partij 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 1999 tot 10 januari 2002 in de gemeente Haaren, met [slachtoffer/benadeelde partij 1] (geboren 10 januari 1986), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van en trekken aan de penis van die [slachtoffer/benadeelde partij 1] en het betasten van de billen van die [slachtoffer/benadeelde partij 1] en het zich doen laten aftrekken door die [slachtoffer/benadeelde partij 1];
3.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2005 tot 18 januari 2007 in de gemeente Haaren, met [slachtoffer/benadeelde partij 2] (geboren [datum] 1992), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het slaan tegen en betasten van de billen van die [slachtoffer/benadeelde partij 2] en het betasten van en trekken aan/aftrekken van de penis van die [slachtoffer/benadeelde partij 2].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van beide aangevers ([slachtoffer/benadeelde partij 1] en [slachtoffer/benadeelde partij 2]) onbetrouwbaar zijn en derhalve niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Kort samengevat is gesteld dat hun verklaringen niet alleen onduidelijkheden, innerlijke tegenstrijdigheden, op diverse punten essentiële inconsistenties en op een aantal punten kennelijke leugenachtigheden bevatten, maar bovenal dat beide aangevers belang hebben gehad bij het doen van een (valse) aangifte tegen verdachte.
De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer/benadeelde partij 1].
De rechtbank acht om de hiernavolgende redenen de verklaring betrouwbaar.
De verklaring van [slachtoffer/benadeelde partij 1] over het seksuele misbruik is gedetailleerd en bevat bovendien authentieke details over de handelingen die plaatsvonden. Hij verklaart ook geloofwaardig over de periode waarin het seksuele misbruik plaatsvond. Een verifieerbare gebeurtenis is de ziekte van zijn vader. Uit de verklaring van zijn moeder [naam moeder] blijkt dat dit in 1999 was. [slachtoffer/benadeelde partij 1] was toen ongeveer dertien jaar oud. De rechtbank gaat er vanuit dat het seksueel misbruik begon in 1999. Verder koppelt [slachtoffer/benadeelde partij 1] de periode van het misbruik aan de dag waarop hij met [getuige 1] verkering kreeg. Zowel [getuige 1]als [slachtoffer/benadeelde partij 1] verklaren dat zij een relatie met elkaar kregen toen [slachtoffer/benadeelde partij 1] zestien was. [slachtoffer/benadeelde partij 1] verklaart dat hij zeker weet dat het misbruik daarvoor plaatsvond.
Dat [slachtoffer/benadeelde partij 1] en verdachte destijds een bijzondere band hadden verklaart niet alleen [slachtoffer/benadeelde partij 1], maar ook zijn moeder. Zij verklaart dat [slachtoffer/benadeelde partij 1] aan verdachte heeft gevraagd of hij zijn vader wilde zijn op het moment dat zijn eigen vader zou komen te overlijden. Ook kreeg [slachtoffer/benadeelde partij 1] vaak cadeautjes. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer/benadeelde partij 1] zag als een van de vele jongens die op het bedrijf kwamen en dat hij nauwelijks contact met hem had voor zijn zestiende verjaardag acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Tenslotte draagt aan de geloofwaardigheid van de aangifte van [slachtoffer/benadeelde partij 1] nog bij dat hij oprecht over komt in zijn emoties. Hij verklaart genuanceerd over zijn gevoelens. Hij zegt dat hij niet goed wist hoe hij zich moest voelen over het seksuele contact. De vele complimenten die hij kreeg van verdachte voelden in eerste instantie goed. Echter toen verdachte naast de complimenten ook fysieke toenadering zocht en een seksuele relatie met [slachtoffer/benadeelde partij 1] kreeg, vond hij dit verwarrend. [slachtoffer/benadeelde partij 1] verklaart hierover dat als verdachte bij hem seksuele handelingen verrichtte hij dit vervelend vond maar dat de aandacht hem ook troost gaf.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer/benadeelde partij 2].
De rechtbank hecht ook geloof aan de verklaring van [slachtoffer/benadeelde partij 2] zoals afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaring van [slachtoffer/benadeelde partij 2] onbetrouwbaar te achten vanwege het enkele feit dat aangever pas verklaart dat hij seksueel is misbruikt nadat [slachtoffer/benadeelde partij 1] over zijn seksuele misbruik heeft verteld. [slachtoffer/benadeelde partij 2] vertelt dat hij zich schaamde en dat hij het niet eerder durfde te vertellen aan zijn ouders en zijn vriendin. Na confrontatie met een mogelijke valsheid van zijn aangifte verklaart hij dat hij zich nooit door [slachtoffer/benadeelde partij 1] zou laten dwingen een valse aangifte te doen en hij betreurt het dat de [familie van verdachte] denkt dat hij onwaarheid spreekt.
Ook [slachtoffer/benadeelde partij 2] verklaart gedetailleerd en noemt authentieke details zoals de oude handdoek waarmee verdachte het sperma van aangever heeft verwijderd. Tenslotte maakt de omstandigheid dat hij niet overdrijft en ook bij doorvragen blijft bij zijn verklaring dat hij twee keer door verdachte is afgetrokken, zijn verklaring geloofwaardig.
De rechtbank acht derhalve zowel de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij 1] als [slachtoffer/benadeelde partij 2] betrouwbaar en geloofwaardig en bezigt deze tot het bewijs.
Voorts heeft de rechtbank het navolgende overwogen.
Voldoende bewijs?
Hoewel de rechtbank op de hierboven vermelde gronden tot het oordeel is geraakt dat zowel de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij 1] als die van [slachtoffer/benadeelde partij 2] geloofwaardig en betrouwbaar zijn, constateert zij tegelijkertijd dat het directe wettig bewijs dat verdachte bij [slachtoffer/benadeelde partij 1] onderscheidenlijk [slachtoffer/benadeelde partij 2] ontuchtige handelingen heeft gepleegd slechts valt te ontlenen aan hun respectievelijke verklaringen. De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting niettemin voldoende bewijs heeft bijgebracht om daarop een bewezenverklaring te kunnen stoelen. Art. 342, tweede lid, Sv verbiedt de rechter immers het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan aan te nemen op uitsluitend de verklaring van één getuige.
De rechtbank stelt voorop dat van schending van art. 342, tweede lid, Sv geen sprake is indien de door [slachtoffer/benadeelde partij 1] onderscheidenlijk [slachtoffer/benadeelde partij 2] gereleveerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan, maar voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal dat daarmee niet in een te ver verwijderd verband staat.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
De verklaringen van de aangevers komen op essentiële punten overeen. Allebei de aangevers verklaren dat verdachte toen zij 12 – 13 jaar waren fysieke toenadering zocht door schouderklopjes te geven en de billen van aangevers aan te raken. Zij waren beide kwetsbare jongens, die dol waren op paarden. Zij waren om hun hobby te kunnen blijven uitoefenen mede afhankelijk van verdachte. Beide jongens deden klusjes voor verdachte en kwamen geregeld bij hem thuis. Bij beide zocht verdachte de eerste keer verdergaand seksueel contact op het Ouwe Land en verder vond het seksueel contact plaats in de woonkamer. Ook de seksuele handelingen die verdachte met hen pleegde en de wijze waarop de handelingen werden gepleegd vertonen grote gelijkenis.
De rechtbank is gelet op deze overeenkomsten van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij 1] voldoende steun – in de hiervoor bedoelde zin – vinden in de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij 2] en dat de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij 2] voldoende steun vinden in de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij 1], zodat beide verklaringen over en weer als steunbewijs kunnen worden gebruikt.
Bovendien wordt de aangifte van [slachtoffer/benadeelde partij 1] ondersteund door de verklaring van zijn moeder wat betreft de bijzondere band tussen [slachtoffer/benadeelde partij 1] en verdachte en de verklaring van [getuige 1]over de reactie van verdachte op hun relatie.
De verklaring van [slachtoffer/benadeelde partij 2] vindt behalve in de aangifte van [slachtoffer/benadeelde partij 1] steun in de verklaring van [getuige 1] over de wijze waarop verdachte met [slachtoffer/benadeelde partij 2] omging. Ook de verklaring van zijn vader [naam vader] dat [broer verdachte], in het gesprek over mogelijk seksueel misbruik van zijn zoon door verdachte, tegen hem heeft gezegd dat verdachte heeft gezegd dat hij [slachtoffer/benadeelde partij 2] geaaid en gestreeld heeft, levert naar het oordeel van de rechtbank steunbewijs op voor [slachtoffer/benadeelde partij 2] verklaring.
De rechtbank is de hierboven weergegeven vooropstelling indachtig van oordeel dat voor de betrouwbaar geachte verklaringen van zowel [slachtoffer/benadeelde partij 1] als [slachtoffer/benadeelde partij 2] aldus voldoende steunbewijs voorhanden is.
Het hof kan zich geheel in deze overwegingen van de rechtbank vinden en maakt die tot de zijne.
De stellingen van de raadsman over – kort samengevat – kennelijke leugenachtigheden in de verklaringen van aangevers worden weersproken door de bewijsmiddelen, een en ander ook bezien in samenhang en (tijds)verband.
Het hof verwerpt derhalve de verweren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot andere oordelen dan hiervoor gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep omtrent de straf het volgende overwogen:
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met twee jongens die destijds de leeftijd van zestien jaar nog niet hadden bereikt. De ontuchtige handelingen bestonden onder meer uit het betasten van het lichaam en het zogeheten aftrekken. Bovendien heeft verdachte deze handelingen meerdere keren verricht, bij [slachtoffer/benadeelde partij 2] tweemaal en in het geval van [slachtoffer/benadeelde partij 1] nog vaker. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van twee jonge jongens die een grote passie hadden voor paardrijden en voor het uitoefenen van hun hobby mede afhankelijk waren van verdachte. Door de handelingen van verdachte is de lichamelijke integriteit van de beide jongens in ernstige mate aangetast. Seksueel misbruik is voor slachtoffers van dergelijke delicten zeer traumatiserend en gaat niet zelden gepaard met langdurige klachten op emotioneel en seksueel gebied. Verdachte heeft door zijn handelen de gevoelens en belangen van de slachtoffers volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele behoefte. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
(…)
Ten voordele van verdachte geldt tevens dat er sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de aangiftes en het onderzoek ter terechtzitting, waardoor verdachte lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd.
Het hof kan zich in deze motivering geheel vinden en maakt die tot de zijne.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor de duur als door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd. Daarbij heeft het hof, even als de rechtbank, ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten soortgelijk aan de door hem gepleegde feiten is veroordeeld.
De raadsman heeft het hof verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, onder meer omdat verdachte en zijn familie als gevolg van deze zaak terreurpraktijken hebben moeten ondergaan en de familieverhoudingen binnen de familie van verdachte door dit alles tegen wil en dank bekoeld zijn, waar verdachte veel verdriet van heeft en hij voorts – mede als gevolg van deze strafzaak – heeft moeten verhuizen.
Het hof neemt kennis van deze omstandigheden, maar acht deze niet redengevend voor matiging van de op te leggen straf nu verdachte zelf de keuze heeft gemaakt om te handelen ten aanzien van minderjarige jongens als bewezenverklaard. De gevolgen daarvan heeft verdachte aan zichzelf te wijten.
In hetgeen de raadsman voorts nog heeft aangevoerd ziet het hof evenmin reden om tot een ander oordeel te komen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 75.000,00. De vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd en, mede gelet op de hoogte daarvan, nader onderzoek behoeft en derhalve tot een onwenselijke vertraging van de afdoening van de strafzaak zou leiden. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.402,86, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde partij 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.402,86 (duizend vierhonderdtwee euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 18,86 (achttien euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 1.384,00 (duizend driehonderdvierentachtig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer/benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van € 1.402,86 (duizend vierhonderdtwee euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 18,86 (achttien euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 1.384,00 (duizend driehonderdvierentachtig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 4 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Eijsenga en mr. Peters zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.