ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6774

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
K12/0327
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ex artikel 12 Sv inzake poging tot doodslag door gedetineerde in EBI te Vught

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 april 2013 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, thans gedetineerd in Nederland, heeft een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch om niet over te gaan tot strafvervolging van beklaagde wegens poging tot doodslag. De feiten van de zaak dateren van 27 mei 2011, toen klager en beklaagde, samen met een medegedetineerde, op de luchtplaats van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught waren. Klager heeft gesteld dat hij door beklaagde met een vuistslag is geslagen en dat beklaagde meerdere pogingen heeft gedaan om hem te slaan en te trappen. Klager heeft als gevolg van dit voorval letsel opgelopen, waaronder hoofdpijn en een opgezwollen oog.

Het hof heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag of zware mishandeling, maar dat de precieze gang van zaken niet duidelijk is. De lichamelijke gevolgen van het voorval zijn beperkt gebleven en de door klager gestelde angst is niet voldoende onderbouwd. Het hof heeft ook opgemerkt dat de penitentiaire inrichting adequaat heeft gereageerd op het voorval door beklaagde disciplinair te straffen.

Gezien deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat, zelfs als er voldoende bewijs zou zijn voor een succesvolle strafvervolging, het niet opportuun zou zijn om tot vervolging over te gaan. Het beklag van klager is derhalve afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K12/0327
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 april 2013 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
Klager,
thans gedetineerd in Nederland,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. H.M.S. Cremers, advocate te 's-Hertogenbosch,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
Beklaagde,
thans gedetineerd in Nederland,
wegens poging tot doodslag.
De feitelijke gang van zaken.
Op 4 oktober 2011 heeft klager aangifte gedaan van poging tot doodslag, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde.
Op 4 april 2012 is door de officier van justitie mr. W. Wichern aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd aangezien ander dan strafrechtelijk optreden prevaleert.
Hierop heeft klager bij schrijven van 29 juni 2012 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 2 juli 2012, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 10 september 2012 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 20 november 2012 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocate.
Bij tussenbeschikking van 18 december 2012 heeft het hof bepaald dat beklaagde ingevolge artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering zal worden opgeroepen om te worden gehoord over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dit berust.
Beklaagde is op 26 februari 2013 in raadkamer verschenen.
De advocaat-generaal heeft geadviseerd het beklag af te wijzen.
De beoordeling.
Klager en beklaagde zaten allebei gedetineerd in de Extra Beveiligde Inrichting (hierna EBI) te Vught. Klager had van een medegedetineerde vernomen dat beklaagde voornemens was om klager te vermoorden. Beklaagde zou tegen een medegedetineerde gezegd hebben: “Dit wordt mijn maand, ik ga een PIW’er of een medegedetineerde vermoorden” en “ik ga … (klager) vermoorden want die is Boeddhist en doet toch niets terug” – of woorden van gelijke strekking. Klager voelde zich door de uitlating van beklaagde bedreigd. Klager stelt dat hij het afdelingshoofd heeft verzocht om hierover met beklaagde in gesprek te gaan, maar dat dit verzoek is afgewezen.
In de aangifte en het klaagschrift wordt van de zijde van klager gesteld dat op 27 mei 2011 klager, beklaagde en een medegedetineerde tegelijkertijd werden gelucht op de luchtplaats van de EBI te Vught.
Gesteld wordt dat op het moment dat de medegedetineerde zich nog niet op de luchtplaats bevond, klager door beklaagde met een vuistslag aan de rechterzijde van zijn hoofd werd geraakt. Voorts stelt klager dat beklaagde vervolgens diverse malen heeft getracht om klager te slaan en te trappen, maar dat klager die aanvallen steeds heeft weten te pareren. De medegedetineerde werd na ongeveer twee minuten toegelaten op de luchtplaats, waarna hij beklaagde vastpakte zodat klager de luchtplaats kon verlaten.
Ten gevolge van dit voorval heeft klager (gering) letsel opgelopen, bestaande uit hoofdpijn en een opgezwollen oog.
Beklaagde werd door de directie van de penitentiaire inrichting te Vught disciplinair gestraft door tijdelijke plaatsing in een strafcel.
In zijn sepotbeslissing heeft de officier van justitie ook nog laten meewegen dat zijdens de penitentiaire inrichting een geldelijke tegemoetkoming aan klager was toegekend.
Het hof overweegt als volgt:
Ook voor – langdurig – gedetineerde justitiabelen heeft te gelden dat zij de strafwet niet mogen overtreden. Zowel de bescherming als de normhandhaving die de strafwet biedt, is van toepassing op – langdurig - gedetineerden.
Aan het dossier zijn aanwijzingen te ontlenen dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling.
Aan het dossier is echter niet heel duidelijk de precieze gang van zaken van het gebeurde te ontlenen. Wel is daaraan te ontlenen dat de lichamelijke gevolgen uiteindelijk beperkt zijn gebleven.
De door klager gestelde angst of dreiging die hij voor beklaagde heeft of van diens zijde voelt is aan het dossier niet anders dan uit de verklaring door en namens klager te ontlenen.
Ofschoon geen strafrechtelijke reactie is gevolgd, heeft de penitentiaire inrichting die verantwoordelijk is voor ieders veiligheid binnen die inrichting wel op adequate, niet onbegrijpelijke, wijze gereageerd op hetgeen zich afgespeeld had.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat, zo al voldoende bewijs voor een succesvolle strafvervolging voorhanden zou zijn, zodanige vervolging niet opportuun moet worden geacht.
Om die reden moet het beklag worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. J.P.F. Rijken, voorzitter,
mrs. J.W. de Ruijter en R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. E. Caspers, griffier,
op 9 april 2013.