- januari 2006 tot heden.
In deze periode gaat het volgens [appellant] om een tweede, veel ernstigere burn-out dan de eerste. De tweede burn-out is volgens [appellant] ontstaan door een langdurig roofbouwproces. [appellant] stelt dat hij nauwelijks zijn woning durft te verlaten en dat hij last heeft van angstaanvallen en straatvrees, dit naast de burn-outklachten. Op het moment dat [appellant] uitviel op 16 januari 2006 was er volgens hem geen sprake van een arbeidsconflict. Na de ziekmelding is er volgens hem wel een arbeidsconflict ontstaan, waaraan Vivre volledig debet is. [appellant] verwijst naar het gesprek van 2 februari 2006 met de heren [verandermanager ad interim], verandermanager ad interim, en [hoofd EAD], hoofd EAD, waarin is besproken dat Vivre in het kader van het veranderingstraject aangaande de financiële administratie afscheid van hem wil nemen (prod. 5 inl dgv). De bedrijfsarts [bedrijfsarts] achtte op 2 februari 2006 [appellant] per
6 februari 2006 voor halve dagen arbeidsgeschikt. [appellant] heeft zich op laatstgenoemde datum opnieuw ziek gemeld.
De door Vivre op advies van de bedrijfsarts ingeschakelde psycholoog, mw. drs. [psycholoog], berichtte op 19 maart 2006 naar aanleiding van een intakegesprek op
14 februari 2006 met [appellant] aan Vivre onder meer“dat er sprake is van een langdurig roofbouwproces, gepaard gaand met chronische stress, dat uitgemond is in een burnout” (prod. 5 inl dgv). In de probleemanalyses WIA van 19 april 2006 (voor beide functies) vermeldt de bedrijfsarts [bedrijfsarts] bij redenen verzuim: “Burnout. Er is sprake van door betrokkene als hoog ervaren werkdruk en werkstress.”(prod. 5 inl dgv). Op 9 juli 2006 rapporteert mw. [psycholoog] tussentijds onder meer het volgende aan de bedrijfsarts: “(…) Problematiek Mijnheer [appellant] werkt al 15 jaar binnen de Stichting Vivre, dit overigens de meeste jaren met veel plezier. Hij beschrijft zichzelf als iemand die altijd tegen alles en iedereen “ja” heeft gezegd. Ca. drie jaar geleden is hierin verandering gekomen. (…)
Ca. 2 ½ jaar geleden heeft hij zich voor vergelijkbare klachten als nu ook ziek gemeld. (…). Diagnose De klachten die betrokkene rapporteerde zijn van lichamelijke, psychische en gedragsmatige aard. Hij voelt zich moe en uitgeput, heeft veel last van zijn maag, voelt zich vaak duizelig en misselijk en heeft al meer dan een ½ jaar geen nacht meer behoorlijk geslapen, waardoor hij zich nog ellendiger voelt. Zijn stemming is vaak somber en negatief. Hij piekert veel. Terwijl hij altijd veel hobby’s had en actief was, heeft hij nergens meer interesse in en komt nergens meer. Vaak is hij zelfs zo angstig dat hij het huis niet durft te verlaten.(…) Op grond van deze klachten en de resultaten van diverse vragenlijsten kan worden gediagnosticeerd dat bij de heer [appellant] sprake is van een burnout.”
Bij brief van 14 oktober 2006 berichtte mw. [psycholoog] aan de bedrijfsarts: “(…)
De aanvankelijk - zij het zeer langzame - positieve vorderingen zijn eind mei in het negatieve gekeerd. Debet hieraan is een samenspel van omstandigheden: enerzijds de berichten die hij van respectievelijk over Vivre heeft ontvangen en anderzijds zijn slapeloosheid. Zijn klachten verergerden in dusdanige mate dat hij het huis alleen niet meer durfde te verlaten. Gezien de ernst van zijn klachten is hij voor medicamenteuze behandeling doorverwezen naar een psychiater, dhr. [psychiater] in Maastricht. Op nagenoeg elk medicijn reageert zijn lichaam echter averechts. Desondanks begint zich een traag vorderend herstelproces af te tekenen. (…)” (prod. 5 inl dgv).
Bij brief van 17 december 2008 aan mr. Spee beantwoordde mw. [psycholoog] een aantal door mr. Spee gestelde vragen:
“Ad 1. De door dhr. [appellant] gerapporteerde klachten (…) waren in het begin van de behandeling ernstig. Kortstondig was na enkele weken een verbetering merkbaar. Naarmate de organisatie resp. de bedrijfsarts op afspraken aandrong en duidelijk werd dat de beide functies van betrokkene definitief zouden vervallen verergerden de klachten drastisch. Eind 2006 gaf dhr. [appellant] aan de therapiegesprekken bij mij te willen stoppen, omdat deze de pijnpunten steeds weer oprakelden.
Voor een groot gedeelte beschouw ik de klachten van dhr. [appellant] als arbeidsgerelateerd. Ad 2. (…) Hoge werkdruk, ontbrekende waardering, personeelsverantwoordelijk management, dat alles behalve achter de medewerkers stond, langdurige onzekerheid dit zijn allemaal factoren, waarvan uit onderzoek bekend is dat dit risicofactoren zijn m.b.t. overbelasting en burnout.
Ad 3. (…)”
In het Medisch Onderzoeksverslag, opgemaakt naar aanleiding van een door Vivre aangevraagd deskundigenoordeel met betrekking tot de inspanningen van [appellant] gericht op herstel, van verzekeringsarts [verzekeringsarts] van 18 juli 2007 staat in de medische anamnese vermeld: “(…) Verzekerde ontwikkelde een burnout in december 2005. Hij meldde zich ziek 16 januari 2006. Hij werd begeleid door psycholoog en psychiater. Hij voelde zich somber, ontwikkelde pleinvrees, kreeg angst en paniekaanvallen. (...)Verzekerde is thans zeer fobisch; hij durft het huis niet meer uit; hij durft de telefoon niet meer op te nemen. Als medicatie gebruikt hij seroxat.” Bij “Beschouwing” staat vermeld: “(…) Hij viel uit met psychische klachten. Er speelt een arbeidsconflict. Er ontstond hierdoor een agorafobie met gegeneraliseerde angst; er is derhalve een psychiatrische stoornis ontstaan.(…).”
Verder wordt gewezen op de brief (met door [appellant] bijgevoegd de patiëntenkaart van
21 april 1999 tot en met 8 augustus 2007) van 18 januari 2008 van de huisarts van [appellant], [huisarts], die onder meer het volgende schrijft: “Dhr [appellant] is ruim 27 jaar in mijn praktijk. Hij maakt weinig gebruik van de diensten van de praktijk. We kennen hem als een sportieve, intelligente, nauwgezette en volhoudende man. In oktober 2003 zijn er enige tekenen/scheurtjes in zijn vertrouwen in de medemens. Hij voelt zich onrustig en gefrustreerd vanwege zaken die op het werk gebeuren en waarmee hij zich niet kan verenigen.
Ruim 2 jaar lang zie ik hem niet in mijn praktijk, behalve voor een spierblessure. In januari 2006 zien we hem terug in de praktijk. Van de fiere zelfbewuste kerel van 2003 is weinig meer over: een angstige man met paniekaanvallen, onzeker in zijn denken en handelen, weinig vertrouwen in de medemens, hypochondrisch met tekenen van depressie. De oorzaak zou liggen in de werksituatie. (…) In dec 2007 heb ik een heel lang gesprek met [appellant] en zijn partner. (…) Er blijkt nog steeds sprake te zijn van een burnout, angsten en paniekstoornissen en woede en verontwaardiging.(…) Resumerend kan ik zeggen dat op
13 december 2007 een man voor me zat die geestelijk gehavend is door de kwetsingen die hij op zijn werk heeft ervaren.” (prod. 5 inl dgv).
Vivre wijst ook met betrekking tot deze ziekteperiode naar de brief van de bedrijfsarts [bedrijfsarts] van 15 augustus 2012 (prod. 13 bij Nadere reactie), waarin hij onder meer schrijft: “De term “Burnout” is, met betrekking tot met de heer [appellant], naar de werkgever niet door mij genoemd, maar door de psychologe mevrouw [psycholoog], in haar brief aan de werkgever dd 19 maart 2003 [bedoeld moet zijn 2006, hof]. (…) Dit impliceert ook dat ik in de medische informatie WIA geen waardeoordeel heb gegeven over hoe betrokkene omging met zijn klachten, beperkingen en mogelijkheden, maar mij beperkt heb tot de weergave van de feitelijke situatie, zoals door betrokkene naar mij heeft verwoord. (…) Overigens ben ik, in deze casus, uitgegaan van de diagnose zoals door de behandelaars gesteld.”