ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6241

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
20-003070-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het voorhanden hebben van heroïne en de rechtmatigheid van de aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het voorhanden hebben van harddrugs, maar had hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelde dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was, gezien de ambtshalve bekendheid van de verbalisanten met de locatie en het gedrag van de verdachte, dat deed vermoeden dat hij betrokken was bij drugshandel. Tijdens de aanhouding werden acht bolletjes met heroïne aangetroffen, waarvan er drie waren getest en positief bleken voor heroïne. Het hof concludeerde dat alle bolletjes heroïne bevatten, op basis van de gelijke verschijningsvorm en de forensisch-technische norm voor monsterneming. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van zestig uren. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen goederen gelast, omdat het belang van de strafvordering zich daar niet meer tegen verzette.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003070-12
Uitspraak : 29 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 30 augustus 2012 in de strafzaak met parketnummer 03-700455-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van (feit 2) het aanwezig hebben van harddrugs, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest. Verdachte werd vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat blijkens het appelschriftuur ex artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering het hoger beroep slechts gericht is tot onder 2 ten laste gelegde. Dit hoger beroep moet daarom worden verstaan als uitsluitend te zijn gericht tegen de beslissing van de eerste rechter op het onder 2 ten last gelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair - in geval van een bewezenverklaring - heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2012 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 26 mei 2012 in de gemeente Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34 gram heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Namens de verdachte is bepleit dat deze moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat op het moment van de staandehouding en aanhouding van verdachte onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren om tot een redelijk vermoeden van schuld ter zake een overtreding van de Opiumwet door verdachte te komen. Voorts bestonden ten tijde van het onderzoek aan het lichaam van de verdachte nog geen ernstige bezwaren tegen de verdachte. Gelet op het vorenstaande is volgens de verdediging sprake van een onherstelbaar vormverzuim en dient al het bewijs dat rechtstreeks het gevolg is van dit vormverzuim te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken. De paginanummers verwijzen naar het dossier van het voorbereidend onderzoek met doorlopende paginanummering.
(p. 5-6) Op 26 mei 2012 reed verbalisant [P] vergezeld door hoofdinspecteur [S] van de Brusselse politie op het Volksplein te Maastricht. Deze wijk is bij verbalisant [P] ambtshalve bekend als een wijk waar veelvuldig wordt gehandeld in verdovende middelen, zowel hard- als softdrugs. De dealers zijn veelal mannen van Marokkaanse afkomst. [P] en [S] patrouilleerden in het kader van het Joint Hit Team ter bestrijding van drugsoverlast.
Ter hoogte van de kruising met de Sint Annastraat zagen verbalisanten twee personen lopen, een man (naar later bleek [A]) en een vrouw (naar later bleek [B]). De man had de uiterlijke kenmerken van een drugsgebruiker. Hij had een bleke gelaatskleur, was mager van postuur en hevig aan het transpireren. Tevens keek de man continu schichtig om zich heen.
Nadat de verbalisanten de man kort observeerden, kwam een persoon aan fietsen, naar later bleek de verdachte. Bij het passeren werd verdachte door [A] aangesproken. Verdachte keerde direct en ging langzaam naast [A] fietsen. Beiden liepen de Brouwersweg in. Dit gedrag herkenden verbalisanten als het gedrag dat plaatsvindt bij de handel in verdovende middelen.
(p. 11) Hierop hebben verbalisanten [T] en [J] verdachte om 16:50 uur aangehouden.
Gelet op (i) de bovengenoemde ambtshalve bekendheid van verbalisanten met de locatie, (ii) het uiterlijk en gedrag van [A] van een druggebruiker, (iii) de wijze van contactleggen tussen [A] en verdachte, is het hof van oordeel dat op het moment van aanhouding een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit door verdachte bestond. De aanhouding van verdachte is derhalve rechtmatig geschied.
Voorts is het hof van oordeel dat ten tijde van het onderzoek aan het lichaam van verdachte er ernstige bezwaren tegen verdachte bestonden, zodat de hulp-officier van justitie op de voet van artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bevoegd was te bepalen dat de verdachte aan lichaam of kleding zou worden onderzocht. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
(p. 11) Verdachte is zoals hiervoor omschreven om 16.50 uur rechtmatige aangehouden ter zake een verdenking van een overtreding van de Opiumwet.
(p. 7) Om 17.05 uur is [A] gehoord. [A] verklaarde dat hij drugs wilde kopen, dat hij deze rond 16:45 uur telefonisch heeft besteld, dat de bestelling rond 16.50 uur geleverd zou worden, dat hij zag dat de loopjongen (het hof begrijpt: verdachte) aan kwam op de fiets en dat de politie tussen beide kwam toen de transactie plaatsvond.
(p. 16, 17 en 18, tijdstip inbeslagneming) Vervolgens heeft om 17.35 uur een insluitingsfouillering plaatsgevonden waarbij twee telefoons en EUR 310,- in beslag werd genomen.
(p. 19, tijdstip inbeslagneming) Om 18.00 uur heeft op last van de hulpofficier van justitie een onderzoek aan het lichaam van verdachte plaatsgevonden. Hierbij werden acht bolletjes met bruin poeder gelijkend op heroïne aangetroffen. Deze bolletjes zaten bij elkaar in een plastic zakje (p. 22 kennisgeving van inbeslagneming, foto’s op p. 23-24). In totaal is 34,1 gram bruto heroïne aangetroffen. Tussen de aanhouding van verdachte en het onderzoek aan het lichaam van verdachte is voldoende tijd verstreken om verbalisanten kennis te laten hebben van de verklaring van [A]. Gelet op de aanwezige verdenking ter zake een overtreding van de Opiumwet door de verdachte en de verklaring van [A] bestonden voldoende ernstige bezwaren tegen verdachte om het onderzoek aan het lichaam van de verdachte te gelasten.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De politierechter heeft overwogen dat slechts drie van de acht bolletjes zijn onderzocht – deze bleken heroïne te bevatten - zodat niet vast staat dat de vijf overige bolletjes heroïne bevatten.
Het hof is echter met de advocaat-generaal van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat alle bolletjes heroïne bevatten en dat verdachte aldus ongeveer 34 gram heroïne voorhanden heeft gehad. Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming en de foto’s zaten de acht bollen – elk afzonderlijk op identieke wijze verpakt in plastic - bij elkaar in één plastic zakje. In het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen (p. 25) wordt de inhoud van dit zakje omschreven als “8 bolletjes voorzien van een bruin poeder, gelijkend op heroïne”.Van drie bolletjes zijn monsters genomen die door het NFI zijn getest. Alle drie de monsters bleken heroïne te bevatten.
Uit de Forensisch Technische-norm FT 120.01(de norm die monsterneming uit verpakkingseenheden verdovende middelen ten behoeve van laboratoriumonderzoek beschrijft ) volgt dat uit een partij die uit meerdere verpakkingseenheden bestaat een aantal verpakkingseenheden moet worden geselecteerd waarvan monsters worden genomen. Een partij is binnen deze norm een hoeveelheid materiaal, dat voor een bepaald doel (bijvoorbeeld een transactie of een transport) als een eenheid wordt beschouwd.
Volgens deze FT-norm is het niet noodzakelijk om uit alle verpakkingseenheden die tezamen een partij vormen een monster te nemen.
Nu uit de verpakkingseenheden, die een gelijke verschijningsvorm hadden en op de dezelfde plaats zijn aangetroffen, drie monsters zijn genomen die positief zijn getest op heroïne, is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat alle acht de bolletjes heroïne hebben bevat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen die langer is dan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Eventueel kan nog een korte taakstraf worden opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van heroïne. Gelet op de verklaring van [A] was de bedoeling dat [A] harddrugs zou kopen van verdachte. Verder volgt de intentie van handel in heroïne uit het feit dat de verdachte een voorraad van acht bolletjes had verborgen in zijn onderbroek. Het hof is van oordeel dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Bovendien gaat handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Zoals in het dossier (p. 1-2) wordt beschreven is de onder meer in Limburg Zuid ervaren drugsoverlast zodanig dat er een Joint Hit Team is samengesteld met politiefunctionarissen uit verschillende landen. Verdachte heeft zich om voornoemde gevolgen klaarblijkelijk niet bekommerd en slechts gehandeld uit eigen belang.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof rekening gehouden met het feit dat blijkens een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 14 februari 2013, verdachte voorafgaande aan het onderhavige feit enkele malen is veroordeeld (met name voor het rijden zonder rijbewijs), alsmede met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals gebleken ter terechtzitting in hoger beroep, met name het feit dat de verdachte werk heeft. De laatstgenoemde omstandigheid is voor het hof reden om geen gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur langer is dan de in voorarrest doorgebrachte tijd (26 mei 2012 tot en met 7 juni 2012, dit is dertien dagen).
Het hof is van oordeel dat bij een feit als het onderhavige en voor deze verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van dertien dagen, alsmede een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden is.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van het geldbedrag en de twee telefoons, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze in beslag genomen goederen en er onvoldoende aanwijzingen zijn dat het geldbedrag is verkregen middels het bewezen verklaarde feit.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van EUR 310,-;
- 1 GSM Nokia zwart;
- 1 GSM Blackberry Curve zwart.
Aldus gewezen door:
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.M. Spooren, griffier,
en op 29 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.D. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.