ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5754

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
HD 200.097.048 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag niet kennelijk onredelijk i.h.b. vanwege niet ingaan op aanbod ander werk onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden

In deze zaak gaat het om de vraag of het ontslag van de appellant, die sinds 30 augustus 2007 arbeidsongeschikt was, kennelijk onredelijk was. De appellant, werkzaam als werkvoorbereider bij [Keukens] Keukens B.V., had na een periode van ziekte re-integratie-inspanningen ondernomen, maar was uiteindelijk niet ingegaan op een aanbod van de werkgever om een andere functie te vervullen onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden. Het hof oordeelt dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft geleverd en dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is. De appellant had de mogelijkheid om in een andere functie te blijven werken, maar heeft deze niet benut. Het hof concludeert dat de gevolgen van het ontslag voor de appellant niet zwaarder wegen dan het belang van de werkgever bij de opzegging. De vorderingen van de appellant worden afgewezen en het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.097.048/01
arrest van 26 maart 2013
in de zaak van
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. K. Zeylmaker te Breda,
tegen
[Keukens] Keukens B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.B. Muller te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 27 december 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom onder zaaknummer 620297 CV EXPL 10-6235 gewezen vonnis van 25 mei 2011.
5. Het tussenarrest van 27 december 2011
Bij genoemd arrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
6.1 De comparitie heeft op 1 februari 2012 plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn niet tot een regeling gekomen en de zaak is naar de rol verwezen voor memorie van grieven.
6.2 Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van zijn vorderingen.
6.3 Bij memorie van antwoord met producties heeft [Keukens] de grieven bestreden.
6.4 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
8. De verdere beoordeling
8.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
8.1.1 [appellant], geboren op [geboortedatum] 1957, is op 4 mei 1992 bij [Keukens] in dienst getreden. Zijn functie was aanvankelijk 'onderhoudsbankwerker', later 'elektromonteur' en per 1 april 2000 'werkplaatschef technische dienst'. Met ingang van 1 juli 2007 is hij herplaatst in de functie van 'werkvoorbereider' op de afdeling Technische Dienst. Zijn laatstelijk verdiende salaris bedroeg op basis van een dienstverband van 37,75 uur per week volgens [appellant] € 3.390,-- bruto per maand (inclusief een persoonlijke toeslag van € 278,00 bruto) te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao meubelindustrie van toepassing.
8.1.2 [appellant] is op 30 augustus 2007 arbeidsongeschikt (100% ziek) geworden. Hij was toen werkzaam in de functie 'Werkvoorbereider Technische Dienst'.
Vanaf 9 oktober 2007 heeft [appellant] in het kader van zijn re-integratie werkzaamheden voor [Keukens] (geleidelijk aan) hervat. De re-integratie is begeleid door de bedrijfsarts.
Op 3 november 2008 volgde een hersteldmelding in zijn eigen functie als werkvoorbereider.
Na een werkbespreking op 6 november 2008 is [appellant] een dag thuisgebleven en is vervolgens in overleg met bedrijfsarts afgesproken dat hij 1 uur minder per dag zou werken. Op 13 november 2008 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met [appellant].
Op 24 november 2008 was [appellant] 100% ziek en op 27 november 2008 was vervolgens sprake van een ziektepercentage van 13%, telkens in zijn eigen functie van werkvoorbereider.
Op 16 december 2008 heeft wederom een bespreking tussen partijen plaatsgevonden. In een brief van [Keukens] aan [appellant] d.d. 5 januari 2009 (prod 8 inl. dgv.) is hiervan verslag gedaan.
Op 12 januari 2009 vond een beoordelingsgesprek plaats. Tegen het resultaat daarvan heeft [appellant] bezwaar ingediend op 15 januari 2009.
Na een op 27 januari 2009 gehouden gesprek tussen partijen (naar aanleiding van het bezwaar tegen de beoordeling) heeft [appellant] zich op 28 (of 29) januari 2009 weer 100% ziek gemeld.
In de brief van 29 januari 2009 van [Keukens] aan [appellant] (prod. 7 cva), waarin van het gesprek van 27 januari 2009 verslag wordt gedaan, staat onder meer vermeld: "Wij hebben aangegeven dat [Keukens] keukens bereid is je onder dezelfde arbeidsvoorwaarden te plaatsen op de functie van Storingsmonteur. Dit houdt in dat je huidige salaris en persoonlijke toeslag blijven gehandhaafd.
(…)
Wij zullen jou dan ook met ingang van 30 januari weer hersteld melden. Omdat wij je graag de mogelijkheid bieden om onze beslissing te verwerken en te bespreken met anderen, bieden wij je een time-out periode aan tot en met 6 februari a.s. Je hoeft in deze periode niet te werken maar het salaris wordt gewoon doorbetaald.".
Op 2 februari 2009 heeft [appellant] een deskundigenoordeel (inzake passend werk) gevraagd aan het UWV. Het deskundigenoordeel d.d. 19 februari 2009 (o.m. productie 7 bij inl. dgv.) houdt het volgende in:
"Ons deskundigenoordeel
Uw werkgever heeft u werk als monteur technische dienst aangeboden dat volgens hem passend is. U heeft echter aangegeven dat het werk niet passend is. Ons oordeel is dat het werk inderdaad niet passend is. (…)".
Op 17 maart 2009 (prod 9 inl. dgv.) schrijft [Keukens], ter bevestiging van het gesprek tussen partijen van die datum, onder meer het volgende:
"(…)
Aanleiding voor het gesprek was dat wij tot op heden van jou nog geen enkele reactie hebben gehad op ons besluit om jou te plaatsen op de functie van onderhoudsmonteur.
(…)
Je gaf aan je niet te kunnen vinden in ons besluit. Je bent van mening dat we je terugplaatsen in functie omdat je momenteel arbeidsongeschikt bent. Je wilt dan ook een re-integratie in je huidige functie van Werkvoorbereider. Wij hebben benadrukt dat dit onjuist is, we plaatsen je terug in de functie van onderhoudsmonteur op basis van jouw slechte functioneren van de afgelopen 10 jaar. Voor een toelichting hierop verwijzen wij graag naar de brief van 29 januari jl. We hebben benadrukt dat dit besluit vast staat.
(…)
We hebben samen afgesproken dat wij voor 1 april a.s. een formele reactie van je jurist verwachten op ons besluit om je terug te plaatsen in de functie van onderhoudsmonteur wegens disfunctioneren"
(…)."
Vervolgens is sprake van een (gedeeltelijke) hersteldmelding d.d. 4 mei 2009 (35,5 % ziek), gevolgd door een ziekmelding d.d. 19 mei 2009 (69 % ziek).
Op 8 juni 2009 heeft [appellant] een WIA-uitkering aangevraagd.
In de periode daarna is sprake van een ziekmelding voor 90 % (d.d. 18 juni 2009), een hersteldmelding voor 16 % (d.d. 20 juli 2009) en een hersteldmelding voor 23 % (d.d. 17 augustus 2009).
Vanaf 27 augustus 2009 ontvangt [appellant] een loongerelateerde WGA-uitkering voor 34 maanden op basis 35-80 % arbeidsongeschiktheid (prod 4 bij inl. dgv.).
8.1.3 Op 7 oktober 2009 heeft [Keukens] het UWV Werkbedrijf verzocht toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.
In het kader van deze aanvraag ontslagvergunning is een deskundigenoordeel d.d. 11 november 2009 uitgebracht (productie 8 bij cva).
[Keukens] heeft na daartoe verkregen toestemming van het UWV Werkbedrijf d.d. 17 december 2009 (o.m. prod 5 inl. dgv.) het dienstverband (met inachtneming van de geldende opzegtermijn en onder de geldende aftrek van een maand korting) bij brief van 23 december 2009 (prod 4 inl. dgv.) opgezegd per 1 april 2010.
8.2 [appellant] vordert in deze procedure
-verklaring voor recht dat het door [Keukens] aan hem verleende ontslag per 1 april 2010 kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 BW;
-veroordeling van [Keukens] tot betaling aan hem van een schadevergoeding van € 425.000,-- bruto alsmede € 20.000,-- netto, (het hof begrijpt:) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2010 (de dag van dagvaarding in eerste aanleg);
-veroordeling van [Keukens] tot betaling aan hem van een bedrag van € 5.355,-- aan buitengerechtelijke incassokosten;
en
-veroordeling van [Keukens] in de proceskosten van beide instanties;
een en ander bij zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest.
[appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat zijn ontslag kennelijk onredelijk is op grond van artikel 7:681 lid 2 sub b BW, omdat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [Keukens] bij de opzegging.
8.3 De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
De kantonrechter heeft daarbij onder meer -kort weergegeven- als volgt overwogen:
"Indien er al een relatie ligt tussen de arbeidsongeschiktheid van [appellant] en het werk, dan kan dat (…) niet tot het oordeel leiden, dat er daarbij sprake is van een tekortkoming zijdens [Keukens]. (…)
Uit de eigen stellingen van [appellant] (…) blijkt echter, dat aanvankelijk het plan van aanpak en de reïntegratie inspanningen wel degelijk gericht waren op terugkeer in de functie van werkvoorbereider. Uit niets blijkt dat [Keukens] daarmee niet serieus bezig is geweest. De reïntegratie inspanningen hebben echter niet geleid tot terugkeer in de functie van werkvoorbereider. Dat is natuurlijk teleurstellend, maar geeft (…) geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat [Keukens] hier tekort geschoten is.
Dat vervolgens besloten wordt om te zoeken naar een andere passende functie binnen de organisatie is niet te duiden als het tegenwerken van de reïntegratie, maar als goed werkgeverschap. (…)
Daarin [hof : in het deskundigenbericht (productie 8 cva)] wordt weergegeven, dat [appellant] niet uit is op herstel van de dienstbetrekking en dat hij het beter voor zichzelf acht om helemaal los te komen van [Keukens]. (…)
Wanneer dan voorts in aanmerking wordt genomen, dat [appellant] als onderhoudsmonteur werkzaam had kunnen blijven bij [Keukens] met behoud van arbeidsvoorwaarden, dan valt niet in te zien, waarom er sprake zou zijn van enige tekortkoming zijdens [Keukens]. (…)
Het ontslag is dan ook niet kennelijk onredelijk (…)".
8.4 [appellant] is van dit vonnis tijdig in hoger beroep gekomen.
Grief I betreft de relatie tussen de arbeidsongeschiktheid van [appellant] en het werk en de verwijtbaarheid daarvan aan [Keukens].
Grief II betreft de re-integratie-inspanningen van de zijde van [Keukens].
Grief III betreft de omstandigheden waar [appellant] een beroep op heeft gedaan ter onderbouwing van de gestelde kennelijke onredelijkheid van het ontslag.
Grief IV betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
Deze grieven van [appellant] lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
8.5 Het hof dient allereerst te beoordelen of sprake is van kennelijk onredelijke opzegging. Pas als wordt aangenomen dat het ontslag kennelijk onredelijk is, heeft (in dat geval) de werknemer (in beginsel) recht op een vergoeding en komt de kwestie van de hoogte van de schadevergoeding aan de orde.
8.6 [appellant] heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde kennelijke onredelijkheid van het ontslag het volgende aangevoerd. Hij stelt, kort weergegeven, dat hij arbeidsongeschikt (burnout) is geraakt en gebleven door het werk en dat het ontstaan, de aard, de duur en de mate van zijn arbeidsongeschiktheid zijn te verwijten aan [Keukens]. Voorts heeft [Keukens] volgens [appellant] onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht, zijn re-integratie tegengewerkt en zijn herstel belemmerd. De gevolgen van de opzegging zijn voor hem te ernstig in vergelijking met het belang van [Keukens] daarbij. De opzegging is door [Keukens] gedaan zonder dat voor hem een voorziening is getroffen. Daarbij heeft hij als omstandigheden aangevoerd zijn langdurige dienstverband en zijn positie op de arbeidsmarkt - die slecht is vanwege zijn arbeidongeschiktheid/medische beperkingen, zijn leeftijd, zijn eenzijdige werkervaring en de recessie -. Daarnaast heeft hij in het kader van de ernst van de gevolgen van het ontslag zijn leeftijd, zijn beperkte werkervaring en de voortdurende economische crisis ook als zelfstandige omstandigheden aangevoerd.
8.7 Het standpunt van [Keukens] komt er, kort gezegd, op neer dat van een kennelijk onredelijke opzegging geen sprake is. Zij heeft bestreden dat de arbeidsongeschiktheid door het werk is ontstaan, althans dat haar daarvan (en van het voortduren daarvan) verwijten zijn te maken. Zij heeft betwist dat zij [appellant] niet de gelegenheid heeft geboden om hem te laten re-integreren in zijn functie van werkvoorbereider en zelfs een re-integratie te hebben tegengewerkt. Zij stelt haar re-integratieplicht jegens [appellant] correct te zijn nagekomen. Bij ontslag na twee jaar arbeidsongeschiktheid acht [Keukens] de leeftijd van [appellant], de lengte van het dienstverband en de slechte positie op de arbeidsmarkt geen relevante, althans geen doorslaggevende omstandigheden. [Keukens] meent niet gehouden te zijn geweest om een vergoeding aan te bieden, omdat [appellant] in aangepast werk bij [Keukens] had kunnen blijven werken, maar dat niet wilde. Hij heeft daardoor over zichzelf afgeroepen dat beëindiging van de arbeidsovereenkomst het enige alternatief was.
8.8 Het hof oordeelt als volgt.
8.8.1 Op grond van artikel 7:681, lid 2 onder b, BW kan de opzegging kennelijk onredelijk geacht worden wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passen werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging.
Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag ingevolge dit 'gevolgencriterium' kennelijk onredelijk is, geldt als uitgangspunt dat alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking moeten worden genomen. De enkele omstandigheid dat de werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor een vordering als bedoeld in art. 7:681 lid 1 BW. In een dergelijk geval moet voor het aannemen van kennelijke onredelijkheid sprake zijn van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de nadelige gevolgen van de beëindiging geheel of ten dele voor rekening van de werkgever dienen te komen. Er is geen reden hierover anders te oordelen in een geval als het onderhavige, waarin de werkgever wegens twee jaar onafgebroken arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsverhouding mag beëindigen.
8.8.2 Op 30 augustus 2007 is [appellant] voor het eerst volledig uitgevallen.
Dat de spanningsklachten die hij toen ondervond (mede) werk gerelateerd waren is in zoverre aannemelijk geworden dat uit overgelegde stukken (producties 3 en 4 bij mvg) naar voren komt dat [appellant] na de reorganisatie van eind 2006 heeft ervaren dat hij er steeds meer taken bij kreeg, dat de druk steeds meer is toegenomen, dat hij moeite had zich aan te passen aan de veranderingen binnen het bedrijf en dat hij daar minder flexibel mee om kon gaan.
Van uitzonderlijke of onacceptabele werkdruk in objectieve zin is het hof echter niet gebleken. Hiertoe zijn de enkele stellingen van [appellant], dat hij feitelijk twee banen had en in de praktijk de taken van het vertrokken hoofd Technische Dienst (de heer [voormalig hoofd technische dienst]) erbij kreeg omdat de adjunct directeur, die de taken van [voormalig hoofd technische dienst] waarnam, hiervoor slechts één gesprek van één uur per week vrijmaakte en [appellant] voor het overige het aanspreekpunt voor zijn collega's bleef, onvoldoende. Van een dergelijke werkdruk blijkt ook niet uit de verklaring van de heer [voormalig hoofd technische dienst] (productie 1 mvg), die immers slechts verklaart over het functioneren van [appellant] en de inhoud van zijn functie in de periode tot en met februari 2007.
Dat, zoals gesteld, het werk in objectieve zin de oorzaak is geweest van de ziekte van [appellant] in augustus 2007 kan het hof ook niet zonder meer afleiden uit de brief van de klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. [klinisch psycholoog/psychotherapeut] d.d. 29 oktober 2009 (productie 10 bij inl. dgv.). Uit de inhoud van deze brief komt naar voren dat [appellant] eerst vanaf februari 2009 bij de GGZ in behandeling is vanwege burnout klachten. Het hof passeert dan ook het aanbod van [appellant] om drs. [klinisch psycholoog/psychotherapeut] als getuige/deskundige te horen, nu dit aanbod in zoverre niet ter zake dienend is. Voor zover in meerbedoelde brief is weergegeven dat 'in de voorgeschiedenis conflicten op het werk en een langdurige hoge werkdruk speelden' blijkt allereerst onvoldoende van een eigen onderzoek van de deskundige op dit punt. Voorts is onduidelijk of deze opmerking ook de periode vóór augustus 2007 betreft. In ieder geval kan op grond van deze brief niet worden geconcludeerd tot enige verwijtbaarheid aan de zijde van [Keukens]. Het aanbod om drs. [klinisch psycholoog/psychotherapeut] als getuige/deskundige te doen horen acht het hof ten aanzien van deze kwesties onvoldoende specifiek, zodat het hof daaraan ook in dit opzicht voorbij gaat.
Voorts is niet gesteld of gebleken dat [appellant] [Keukens] destijds tijdig en in voldoende mate van de door hem beleefde problematiek op de hoogte heeft gesteld. Dat [Keukens] heeft aangegeven dat het naar aanleiding van de ziekmelding in augustus 2007 'haar analyse was dat het [appellant] wellicht even iets boven de pet was gegroeid en teveel was geworden' doet daaraan niet af.
Evenmin kan [Keukens] een verwijt worden gemaakt van de door [appellant] gestelde onzekerheid in de periode van de reorganisatie. Die periode, waarin [appellant] ondanks het formeel vervallen zijn van zijn functie steeds werkzaamheden heeft verricht, is niet onnodig lang gebleken en heeft voor [appellant] geleid tot een herplaatsing van de functie 'chef werkplaats' in die van 'werkvoorbereider technische dienst', vooralsnog (vgl. productie 3 bij inl. dgv.) zonder dat voor hem een (loon)afbouwregeling aan de orde was. Van het alsnog op een later moment toepassen van een afbouwregeling is evenmin gebleken.
Naar het oordeel van het hof is niet vast komen te staan dat [appellant] eind augustus 2007 ziek is geworden door het werk dan wel, indien dat al zo zou zijn, dat [Keukens] hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
8.8.3 Vast staat dat [Keukens], zodra daartoe door de bedrijfsarts de mogelijkheid werd aangegeven, een re-integratie traject met [appellant] is gestart. Vanaf 9 oktober 2007 heeft [appellant] in het kader van re-integratie in zijn eigen werk op arbeidstherapeutische basis aangepast werk als onderhoudsmonteur verricht.
Aan het verwijt dat [Keukens] toen daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen en direct weer (te veel) druk op hem heeft uitgeoefend, gaat het hof voorbij.
Dat het een onmogelijke opdracht zou zijn om de onderhoudskosten voor 2008 in de periode tussen begin oktober en december 2007 te berekenen is onvoldoende onderbouwd. Bovendien is gebleken dat de re-integratie ertoe heeft geleid dat [appellant] op 3 november 2008 weer volledig geschikt was voor het verrichten van de eigen werkzaamheden als 'werkvoorbereider Technische Dienst' en dat in zoverre de re-integratie toen derhalve succesvol is geweest (ook al stelt [appellant] dat hij zich eigenlijk nog niet in staat voelde zijn eigen werk weer op te pakken). De zogenoemde 'waslijsten aan vervangende/passende werkzaamheden' - als voorbeeld is de lijst van januari 2008 (productie 10 bij mvg) overgelegd door [appellant], welk voorbeeld door [Keukens] overigens in zoverre is betwist dat dit alleen werkzaamheden van [appellant] bevatte en slechts één deadline (van acht maanden) bevat - en het project waarop hij na 9 oktober 2007 werd ingezet (het berekenen van onderhoudskosten 2008, zie hiervoor) hebben daaraan kennelijk niet in de weg gestaan.
8.8.4 Voor zover [appellant] stelt dat [Keukens] kan worden verweten dat hij vervolgens - heel kort na zijn volledig herstel - opnieuw arbeidsongeschikt is geraakt en gebleven door het werk geldt het volgende.
[appellant] heeft onder meer gesteld dat hij ten onrechte direct is aangesproken op zijn functioneren.
Op basis van het gespreksverslag van 13 november 2008 stelt het hof vast dat een werkbespreking op 6 november 2008 ertoe heeft geleid dat [appellant] de volgende dag is thuisgebleven. In die werkbespreking is aan de orde geweest dat de afdeling TD en werkvoorbereiding nog lang niet waren waar ze moesten zijn, dat er heel wat ontwikkelpunten waren waar aan gewerkt moest worden en dat [appellant] daar een duidelijke rol in moest gaan vervullen en anders te werk moest gaan dan eerder.
Voorts blijkt uit meergenoemd verslag dat op 13 november 2008 is besproken dat [Keukens] er aan twijfelde of de veranderde functie van werkvoorbereider wel de juiste voor [appellant] was en of voor hem niet eerder naar de monteursfunctie moest worden gekeken. [appellant] heeft in dat gesprek zelf aangegeven dat hij vindt dat hij de functie van werkvoorbereider wel aan kan.
Het hof ziet in een en ander geen verwijtbaar gedrag aan de zijde van [Keukens] nu [appellant] toen (op 6 en 13 november 2008) arbeidsgeschikt werd geacht voor zijn eigen werk, zodat dergelijke zaken (waarvan overigens niet is gebleken dat deze in verwijtende zin zijn geuit) bespreekbaar hoorden te zijn. Met de kantonrechter oordeelt het hof dat uit de overgelegde beoordelingsverslagen afgeleid kan worden dat [Keukens] getracht heeft overbelasting te voorkomen. Dat het optreden van [Keukens] in de gesprekken op [appellant] als niet tactvol en/of onvoldoende invoelend is overgekomen, doet aan het oordeel van het hof niet af.
Bovendien is vervolgens per 14 november 2008 in overleg met de bedrijfsarts afgesproken dat [appellant] 1 uur minder per dag zou werken. Ook in zoverre heeft [Keukens] oog gehad voor beperkingen van [appellant].
Naar het oordeel van het hof heeft [Keukens] wel degelijk [appellant] willen laten integreren in zijn eigen functie en is die re-integratie eerst ook gelukt. Juist met het oog op nieuwe uitval en omdat [Keukens] in verband daarmee voor [appellant] mogelijke problemen voorzag ten aanzien van de in de organisatie veranderderde eigen functie van [appellant] heeft zij hem gewezen op de mogelijkheid van het vervullen van de functie van monteur.
Niet valt in te zien dat [Keukens] kan worden verweten dat [appellant] zich desalniettemin op 24 november 2008 weer 100 % ziek heeft gemeld. Overigens is het ziektepercentage nadien steeds wisselend.
8.8.5 Voor zover [appellant] hetgeen hierboven reeds is beoordeeld ook heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stellingen dat [Keukens] onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft geleverd, de re-integratie heeft tegengewerkt en belemmerd, verwijst het hof allereerst naar die passages.
8.8.6 De vanaf 9 oktober 2007 gestarte re-integratie middels inzet in de functie van onderhoudsmonteur heeft ertoe geleid dat [appellant] op 3 november 2008 weer volledig geschikt was voor het verrichten van eigen werkzaamheden als werkvoorbereider Technische Dienst. De eigen functie was derhalve (in ieder geval vanaf dat moment) uitgangspunt. Volgens [appellant] was hij daartoe in staat. Aan de zijde van [Keukens] bestond daar, gezien de voorgeschiedenis, twijfel over. Gelet op de in 2007 en 2008 geslaagde re-integratie via de functie van onderhoudsmonteur en de snelle herhaalde uitval -welke, zoals hierboven aangegeven, niet aan [Keukens] kan worden verweten- mocht [Keukens] naar het oordeel van het hof, gelet op haar zorgplicht en in het kader van goed werkgeverschap, [appellant] wijzen op de mogelijkheid van het vervullen van een monteursfunctie.
Voorts is in november 2008 in overleg met de bedrijfsarts besloten [appellant] in de functie van werkvoorbereider 1 uur minder per week te laten werken. In zoverre heeft [Keukens] derhalve, anders dan [appellant] betoogt, ondanks de melding van volledig herstel desalniettemin rekening gehouden met zijn (medische) omstandigheden.
In het kader van de eigen functie heeft op 12 januari 2009 een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Tegen de beoordeling heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Blijkens brief/gespreksverslag d.d. 29 januari 2009 (prod. 6 inl. dgv.) meende [Keukens] dat [appellant] niet meer te handhaven was in de functie van werkvoorbereider, omdat hij de druk van die functie (o.m. vanwege de kritiek op zijn functioneren) niet meer aan kon waardoor hij iedere keer ziek uitviel. Zij heeft [appellant] toen aangeboden hem onder dezelfde arbeidsvoorwaarden (handhaving huidig salaris en persoonlijke toeslag) te plaatsen in de functie van storingsmonteur. Op 30 januari 2009 heeft [Keukens] [appellant] hersteld gemeld, zij het dat hem nog een time out met doorbetaling van salaris tot en met 6 februari 2009 werd gegeven. Eveneens op 30 januari 2009 heeft [Keukens] een andere werknemer dan [appellant] aangesteld als (tijdelijke) werkvoorbereider.
Op 2 februari 2009 heeft [appellant] naar aanleiding van de hersteldmelding door [Keukens] een deskundigenoordeel aangevraagd over de vraag of sprake was van passend werk.
De deskundige heeft het werk als monteur technische dienst/storingsmonteur voor [appellant] niet passend geacht. De reden hiervoor was o.m. dat er bij de tijdsdruk die deze functie meebracht juist een beperking van [appellant] lag. Volgens de arbeidsdeskundige heeft [Keukens] [appellant] ten onrechte hersteld gemeld voor zijn maatgevende werk. Het aanbod van [Keukens] om als storingsmonteur te gaan werken werd strijdig geacht met zijn toen geldende beperkingen. Het werk dat [appellant] in de praktijk verrichtte (het voor halve dagen werken in de technische werkplaats als onderhoudsmonteur) leek de arbeidsdeskundige wel passend.
Vervolgens is [appellant] weer (net als in de eerste re-integratie periode) in het kader van zijn re-integratie werkzaam geweest als onderhoudsmonteur.
In een gesprek tussen partijen op 17 maart 2009 (vgl. verslag in productie 8 bij mvg) is door [Keukens] opnieuw aan de orde gesteld dat zij er naar toe wilde werken dat [appellant], zonder dat dit van invloed zou zijn op zijn arbeidsvoorwaarden, in plaats van in de functie van werkvoorbereider, werkzaam zou zijn in de functie van onderhoudsmonteur.
[appellant] is op het aanbod nooit ingegaan. Wel heeft hij die werkzaamheden in meer of mindere mate uitgevoerd in het kader van zijn re-integratie in zijn eigen functie.
[appellant] is tot einde dienstverband (in wisselende percentages) ziek gebleven.
8.8.7 Op basis van voormelde gang van zaken komt het hof tot het oordeel dat [Keukens] voldoende re-integratie-inspanningen heeft geleverd en dat niet gezegd kan worden dat zij de re-integratie heeft tegengewerkt of belemmerd, ook niet passief.
Omdat [appellant] 100% hersteld was gemeld en de eigen functie uitgangspunt was, heeft het beoordelingsgesprek terecht plaatsgevonden op basis van die eigen functie. Dat die beoordeling matig tot slecht was, kan voor [appellant], gelet op de gesprekken in november en december 2008, niet als een totale verrassing zijn gekomen. De informatie voor de beoordeling is afkomstig geweest van verschillende leidinggevenden die, onafhankelijk van elkaar, hun visie hebben gegeven. Gezien de herhaalde ziekmeldingen na in verband met het functioneren van [appellant] gehouden gesprekken kon [Keukens] menen dat de arbeidsongeschiktheid van [appellant] samen leek te hangen met het aangesproken worden op onvoldoende functioneren.
Dat [Keukens] gezocht heeft naar een oplossing voor de problematiek door [appellant] te laten werken in een andere, door [appellant] -in de ogen van [Keukens]- beter uit te voeren, functie, behelst naar het oordeel van het hof geen tegenwerking of belemmering van de re-integratie.
Dat [Keukens] daarbij met de op haar initiatief gegeven hersteldmelding formeel niet correct heeft gehandeld, omdat de functie van storingsmonteur niet als passend was te beschouwen, is haar slechts in geringe mate te verwijten, omdat zij, direct nadat het deskundigenoordeel hierover bekend was, de situatie heeft herzien en [appellant] weer als onderhoudsmonteur heeft laten werken, hetgeen wel passend werd geacht.
[appellant] heeft vervolgens ook op 17 maart 2009 het aanbod om, op basis van dezelfde arbeidsvoorwaarden als die hij had in de eigen functie van werkvoorbereider, de functie van onderhoudsmonteur te gaan vervullen niet aanvaard. Net als staat vermeld in het deskundigenoordeel van 11 november 2009 (prod. 8 bij cva) was [appellant] niet uit op herstel van de dienstbetrekking (in deze vorm). Gelet op de inhoud van het verslag van het gesprek van 17 maart 2009 (prod. 8 mvg) moet het [appellant] duidelijk zijn geweest dat ook in de brief van 17 maart 2009 (prod. 9 bij inl. dgv.) bedoeld was dat [appellant] de functie van onderhoudsmonteur zou kunnen gaan vervullen op basis van gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden. Naar het oordeel van het hof heeft hij hierdoor ten onrechte zijn mogelijkheden ter voorkoming van (definitief) verlies van zijn werk niet voldoende onderzocht en benut. De opmerking in de brief over niet goed presteren in de afgelopen tien jaar doet hieraan niet af. Met [appellant] is het hof weliswaar van oordeel dat [Keukens] die opmerking ten onrechte, immers niet onderbouwd, heeft geplaatst, maar dit had [appellant] er niet van mogen weerhouden de mogelijkheid om te kunnen blijven werken aan te grijpen. Het hof ziet hierin geen grond om -zoals [appellant] het verwoordt- ‘juist zieker te zijn geworden’.
8.8.8. Het hof oordeelt samenvattend als volgt.
Op grond van al het bovenstaande en meewegend de omstandigheden dat [appellant] gedurende bijna 18 jaar in dienst is geweest, dat hij ten tijde van het ontslag 53 jaar oud was en gelet op de financiële gevolgen van het ontslag, concludeert het hof dat geen sprake is van kennelijk onredelijk ontslag. Dat [Keukens] zich niet als goed werkgever heeft gedragen en dat zij in haar zorgplicht zou zijn tekortgeschoten, heeft het hof niet vastgesteld.
Het betreft hier een ontslag met toestemming van het UWV na een arbeidsongeschiktheidsperiode van meer dan twee jaar.
Niet is komen vast te staan dat [appellant] arbeidsongeschikt is geraakt en gebleven door het werk en evenmin dat het ontstaan, de aard, de duur en de mate van zijn arbeidsongeschiktheid zijn te verwijten aan [Keukens].
Voorts geldt dat [Keukens] aan haar re-integratieverplichting in voldoende mate heeft voldaan. De geconstateerde formeel onterechte hersteldmelding door [Keukens] per 30 januari 2009 en het feit dat zij in de brief van 17 maart 2009 ten onrechte heeft opgemerkt dat [appellant] al tien jaren niet goed had gepresteerd maken dit oordeel niet anders. [Keukens] heeft [appellant] wel degelijk willen laten re-integreren in zijn eigen functie. Dat was ook eerst (3 november 2008) gelukt. Na herhaling van de problematiek heeft [Keukens] gezocht naar alternatieve oplossingen. [appellant] heeft de houding van [Keukens] steeds negatief uitgelegd. Hij heeft nagelaten in voldoende mate mee te werken aan mogelijke oplossingen [in het deskundigenoordeel van 11 november 2009 (prod. 8 bij cva) staat vermeld dat [appellant] niet uit was op herstel van de dienstbetrekking], in het bijzonder door niet in te gaan op het aanbod om de functie van onderhoudsmonteur te vervullen op basis van dezelfde arbeidsvoorwaarden als die voor [appellant] golden in de functie van werkvoorbereider. Het hof acht dit van doorslaggevend belang.
Nu [appellant] niet is ingegaan op meerbedoeld aanbod (en [appellant] heeft ruimschoots de tijd gehad om op zijn eerdere standpunt dienaangaande terug te komen) komt in dit geval de omstandigheid dat zijn positie op de arbeidsmarkt -mede in verband met zijn leeftijd, zijn opleidingsniveau, zijn eenzijdige en daarmee beperkte werkervaring, zijn arbeidsongeschiktheid/medische beperkingen en de voortdurende economische crisis- slecht is, voor zijn eigen rekening en risico. Door die mogelijkheid wel te benutten had [appellant] kunnen voorkomen dat hij in een ongunstige positie op de arbeidsmarkt terecht zou komen.
Onder al deze omstandigheden maakt ook de omstandigheid dat de opzegging door [Keukens] is gedaan zonder dat voor [appellant] een voorziening is getroffen, het ontslag niet kennelijk onredelijk. [appellant] heeft immers de mogelijkheid geboden gekregen in aangepast werk bij [Keukens] te blijven werken, maar is daarop niet ingegaan.
De grieven I tot en met III falen.
8.9 Nu geen sprake is van een kennelijke onredelijke opzegging komt het hof niet toe aan de kwestie van (de hoogte van) de door [appellant] geleden schade. De vorderingen van [appellant] zijn door de kantonrechter terecht afgewezen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Ook grief IV faalt derhalve.
9. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [Keukens] worden begroot op € 4.713,-- aan verschotten en op € 1.788,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 maart 2013.