ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5620

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
HV 200.119.961
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van zorgelijke gezinssituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.]. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, die eerder de ondertoezichtstelling had afgewezen. Het hof oordeelde dat de situatie van de kinderen zorgelijk was, met name door de ernstige gezondheidsklachten van de moeder en de impact daarvan op de ontwikkeling van de kinderen. De moeder had geen openheid van zaken gegeven over haar gezondheid en die van de kinderen, wat leidde tot een onduidelijke en zorgwekkende gezinssituatie. Het hof stelde vast dat de kinderen al jarenlang werden belast met volwassen zorgen en dat de moeder niet bereid was om hulpverlening toe te laten. De Raad had zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen, die door de moeder in de gezinssituatie werden meegezogen. Het hof concludeerde dat de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling waren vervuld, en dat andere middelen om de situatie te verbeteren niet effectief waren gebleken. De kinderen werden onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant voor de duur van één jaar, met als doel de onduidelijkheid over hun situatie op te heffen en passende hulpverlening te bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 21 maart 2013
Zaaknummer : HV 200.119.961/01
Zaaknummer eerste aanleg : 255424 / JE RK 12-2026MZ01
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord en Zuidoost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch,
appellant,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[Belanghebbende sub 1.],
wonende te [woonplaats],
en
[Belanghebbende sub 2.],
wonende te [woonplaats],
verweerders,
hierna te noemen: de vader en de moeder, dan wel tezamen: de ouders,
alsmede
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats],
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 december 2012, die op 12 december 2012 op schrift is gesteld.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 januari 2013, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen en bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de hierna te noemen minderjarigen voor een periode van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de stichting.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door mr. W.A.J. Bekker en mevrouw I. van Rooy;
- de moeder;
- de vader;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw H. Heij.
2.2.1. Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarigen [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van deze verhoren zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 december 2012;
- de brief van de raad d.d. 5 februari 2013, waarin de raad meedeelt ter zitting van het hof te zullen verschijnen.
3. De beoordeling
3.1. Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [Dochter A.] (hierna: [minderjarige sub 1.]), op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
- [Dochter B.] (hierna: [minderjarige sub 2.]), op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats].
3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.] voor een periode van twaalf maanden, afgewezen.
3.3. De raad kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De raad voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De raad is van mening dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. De gezinssituatie van de meisjes is zorgelijk: al jarenlang worden de meisjes belast en zelfs overbelast met volwassen zaken, hetgeen niet zo zeer te maken heeft met de hen door de moeder opgedragen huishoudelijke taken, maar wel met de ernstige gezondheidsklachten van de moeder, de jarenlange psychische druk die op de kinderen wordt uitgeoefend en de dreigende dood van de moeder die als een zwaard van Damocles boven hun hoofd hangt. Vanaf 2007 is de gezondheidstoestand van de moeder onduidelijk, maar de moeder stelt dat sprake is (geweest) van onbehandelbare tumoren, keelkanker en TIA’s. De moeder deelt dit met de kinderen, waardoor de kinderen overstuur raken en hierover op school vertellen. Voorts is volgens de raad bij beide kinderen sprake van jarenlange ziekte- en zorgproblematiek, waarbij in het geval van [minderjarige sub 2.] psychiatrische of psychosomatische componenten een rol kunnen spelen. De kinderen hebben in de afgelopen jaren veel verzuimd op school, hetgeen volgens de raad te relateren valt aan voornoemde zorgen.
Het is volgens de raad onduidelijk wat er nu werkelijk speelt in het gezin en bij de kinderen, aangezien de moeder de raad geen toestemming geeft om informatie bij de behandelend artsen over haar en de kinderen op te vragen. De raad stelt dat de schimmigheid die rond het gezin aanwezig is al voldoende grond is om een ondertoezichtstelling uit te spreken.
Volgens de raad worden de kinderen door de moeder in de gezinsproblematiek meegezogen, hetgeen tevens een ernstige bedreiging voor hun ontwikkeling vormt. De kinderen hebben voorafgaand aan de zitting van het hof kennelijk verklaard dat thuis ‘alles goed gaat’. Hieruit blijkt volgens de raad de vereenzelviging van de kinderen met de moeder.
De kinderen komen volgens de raad onder de huidige omstandigheden niet toe aan hun ontwikkelingstaken waardoor hun gezonde ontwikkeling ernstig bedreigd wordt.
Voorts acht de raad zorgelijk dat de vader een passieve houding aanneemt, dat hij niet op de hoogte is van het reilen en zeilen wat betreft het schoolverzuim en de ziekenhuisopnames van de kinderen en dat hij zich laat ondersneeuwen door de moeder. De vader kiest voor een passieve rol om bovenal het contact met de kinderen te behouden. De vader stelt nu geen noodzaak te zien voor een ondertoezichtstelling, maar dit staat haaks op hetgeen de vader tijdens het onderzoek door de raad heeft verklaard.
Volgens de raad dient de vaagheid over de fysieke klachten van de moeder en de kinderen doorbroken te worden, door aansturing van een neutrale en onafhankelijke persoon op zowel fysiek als geestelijk vlak. Dit kan niet in een vrijwillig kader georganiseerd worden, omdat de moeder en de kinderen de problemen ontkennen, zij geen hulpvraag of probleembesef hebben, dan wel de problemen externaliseren en zij zeer wantrouwend staan ten opzichte van elke hulpverlener. Voorts dient het contact met de vader te worden bewaakt. Het is de raad bovendien gebleken dat zolang hulpverlening in beeld is, de gezinssituatie enigszins normaliseert. Het enkel meekijken van een gezinsvoogd in het gezin kan derhalve voor de kinderen al meerwaarde hebben.
De raad heeft tot slot opgemerkt dat tijdens het onderzoek tweemaal is overwogen ook om uithuisplaatsing van de kinderen te verzoeken, hetgeen de ernst van de situatie illustreert.
3.5. De moeder heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Beide kinderen, maar met name [minderjarige sub 1.], zijn volgens de moeder erg boos vanwege de hele gang van zaken. Zij dachten dat de beslissing van de rechtbank weer voor de nodige rust binnen het gezin zou zorgen. Het hoger beroep van de raad heeft wederom een hoop stress veroorzaakt.
Op de vraag van het hof waarom de moeder denkt dat de school van de kinderen meerdere malen zijn zorgen over de gezinssituatie heeft geuit, heeft de moeder geantwoord dat tussen haar en de school al vanaf het begin sprake is van een conflict. Volgens de moeder komt de school afspraken niet na en gaat de school onzorgvuldig met haar gegevens om. De moeder voert voorts aan dat de kinderen recentelijk bij de schoolleiding melding hebben gemaakt van ‘onzedelijke betastingen’ door de gymnastiekleraar. [minderjarige sub 1.] is voor een gesprek over deze kwestie tijdens de les en vervolgens tijdens een proefwerk uit het lokaal gehaald. De moeder vindt dit onbegrijpelijk. Anders dan de raad stelt, is de moeder altijd heel betrokken bij de school van de kinderen.
De raad en de stichting gaan volgens de moeder uit van verkeerde gegevens: haars inziens staan er nog altijd veel onjuistheden in het dossier. Zo heeft [minderjarige sub 1.] al sinds de tweede klas moeite gehad met het onderwijsniveau en was HAVO-niveau altijd al te zwaar voor haar. Bovendien is [minderjarige sub 1.] in de derde klas veel ziek geweest. [minderjarige sub 1.] wilde het echter graag proberen en de school had er wel vertrouwen in. De school zou haar extra ondersteunen. De beloofde bijles is er volgens de moeder echter nooit gekomen en het resultaat is dat [minderjarige sub 1.] heeft gedoubleerd.
De moeder heeft het gevoel dat de raad haar en haar gezin een hak wil zetten. Volgens de moeder is sprake van een machtsspelletje, enkel omdat zij niet open is over haar eigen gezondheidstoestand, terwijl dat in haar visie een privéaangelegenheid is.
De kinderen zeggen dat zij goed in hun vel zitten, maar de raadsonderzoeker verdraait dit en stelt dat zij dit onder dwang verklaren. De kinderen worden volgens de moeder overigens volledig vrij gelaten in de keuze of en wanneer zij de vader willen bezoeken.
De kinderen worden volgens de moeder voorts niet extreem zwaar belast met huishoudelijke taken. De moeder vindt het normaal dat twee meiden van vijftien en zestien jaar in de huishouding meehelpen en zich zodoende voorbereiden op hun toekomst. De moeder stelt dat zij er bovendien altijd voor zorgt dat de schoolprestaties van de kinderen er niet onder lijden.
De moeder stelt dat het gezin vaak van huisarts is gewisseld vanwege verhuizingen. De laatste keer is het gezin naar een andere huisarts gegaan, omdat de vorige huisarts informatie aan de raad had verstrekt, terwijl de moeder daarvoor uitdrukkelijk geen toestemming had verleend.
3.6. De vader heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De vader stelt dat hij volledig achter de visie van de moeder en de kinderen staat. Hij vindt het betoog van de raad erg fel en overtrokken. De moeder wordt ervan beschuldigd te liegen, maar dat is volgens de vader een verkeerde interpretatie. Er wordt een andere lezing van de situatie gegeven dan hoe deze in werkelijkheid is.
De kinderen zijn altijd welkom bij hem. De vader wil de kinderen niet dwingen om langs te komen; zij moeten het wel leuk vinden. Hij heeft liever een goede band met de kinderen dan dat zij zich verplicht voelen hem te bezoeken.
3.7. De stichting heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De stichting heeft sinds de melding bij de schoolleiding geen contact meer met het gezin gehad. De stichting beschikt derhalve niet over recente informatie.
De stichting bevestigt dat het al meerwaarde zou hebben als een onafhankelijk persoon als een gezinsvoogd zou meekijken in het gezin. Indien de zorgen inderdaad ongegrond zijn, zoals de ouders stellen, zal dat al snel blijken en zal duidelijk worden dat een ondertoezichtstelling niet meer nodig is, waarna deze weer kan worden opgeheven, aldus de stichting.
Volgens de stichting komt vrijwillige hulpverlening nu niet van de grond. [minderjarige sub 2.] heeft eerder aangegeven wel eens met een onafhankelijk vertrouwenspersoon te willen praten, iemand die helemaal buiten de situatie staat. De stichting heeft geprobeerd dit te realiseren, maar dit is in het vrijwillig kader niet gelukt.
3.8. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1. Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen.
3.8.2. Het is het hof gebleken dat de kinderen al jarenlang geconfronteerd worden met een moeder die stelt ernstig en ongeneeslijk ziek te zijn en met allerlei daarmee samenhangende volwassen zaken. Bovendien hebben de kinderen zelf veel last gehad van gezondheidsklachten. Er is sprake van opvallend veel schoolverzuim.
De moeder wenst over haar gezondheid en die van de kinderen geen openheid van zaken te geven door inzage in de medische dossiers te verschaffen dan wel de behandelaars toestemming te geven informatie te verstrekken aan de raad. Het hof stelt echter vast dat de stellingen van de moeder over haar gezondheidstoestand niet worden ondersteund door haar voormalige huisarts, de heer [voormalige huisarts], zoals blijkt uit hetgeen hij aan de GGD heeft verklaard. Voorts heeft de voormalige kinderarts van [minderjarige sub 2.], de heer [voormalige kinderarts], het vermoeden uitgesproken dat het cyclisch braken van [minderjarige sub 2.] mogelijk verwees naar psychosociale en kinderpsychiatrische componenten.
Het hof is van oordeel dat de door de moeder veroorzaakte schimmigheid rondom haar gezondheid en die van de kinderen gevoegd bij het opvallend hoge schoolverzuim reeds een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen oplevert.
3.8.3. Voorts is het hof gebleken dat de school van de kinderen sinds september 2010 een uitgebreid dossier heeft opgebouwd en meerdere malen aanleiding heeft gezien om een melding te maken van haar zorgen over de kinderen. De conrector van de school heeft recentelijk wederom bij de raad zijn zorgen over [minderjarige sub 1.] geuit.
Het hof deelt ook de zorgen van de raad en de stichting over de bescheiden rol van de vader in het leven van de kinderen, met name nu het er alle schijn van heeft dat de vader, uit angst het contact het de kinderen te verliezen, zijn werkelijke zorgen over hen niet kenbaar durft te maken.
3.8.4. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de verklaring van de ouders ter zitting in eerste aanleg, zoals weergegeven in het proces-verbaal van die zitting, niet opweegt tegen de veelheid aan door verschillende (deskundige) buitenstaanders gesignaleerde zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, en ook niet tegen de informatie in het raadsrapport waaruit blijkt dat sprake is van een bijzonder gesloten gezinssysteem. Ook de verklaringen van de ouders ter zitting van het hof en die van de kinderen in raadkamer, nemen deze zorgen niet weg en hebben bij het hof geen positiever beeld doen ontstaan van de opvoedsituatie van de kinderen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen als bedoeld in artikel 1:254 BW.
3.8.5. Het hof is tevens van oordeel dat, ter afwending van deze bedreiging, andere middelen dan een ondertoezichtstelling hebben gefaald of naar is te voorzien, zullen falen.
Het hof overweegt daartoe dat de moeder alle hulpverlening op afstand houdt. Zij stelt dat zij het vertrouwen in alle hulpverlening en artsen heeft opgezegd. Het is het hof voorts gebleken dat de ouders geen probleembesef of -inzicht en dus ook geen hulpvraag hebben. De moeder externaliseert de problemen en wijt de onrust en stress binnen het gezin aan de bemoeienis van de betrokken hulpverleners, de school en de (huis)artsen. De moeder heeft de afwijzende houding richting de hulpverlening bovendien overgebracht op de kinderen. Dit blijkt onder meer uit het gesprek met de stichting op 7 augustus 2012, waarbij [minderjarige sub 1.] een (verbaal) agressieve houding heeft aangenomen.
De GGD probeert al sinds 2006 in contact te komen met het gezin, maar dat is niet mogelijk gebleken aangezien de moeder het contact afhoudt. De school is evenmin tot enige samenwerking met de moeder gekomen, nu de school voortdurend met de moeder in conflict is over allerlei uiteenlopende zaken.
Het hof overweegt tot slot dat [minderjarige sub 2.] tijdens haar ziekenhuisopname in 2012 een gesprek heeft gehad met een psycholoog. Volgens de psycholoog was dit een prettig gesprek en was verdere begeleiding van [minderjarige sub 2.] zinvol. De moeder heeft vervolgens aangegeven dat zij geen verdere bemoeienis van deze psycholoog met [minderjarige sub 2.] wilde.
3.8.6. De moeder kan mogelijk de door deskundige buitenstaanders gesignaleerde zorgen wegnemen door openheid van zaken over haar gezinssituatie te geven en door de artsen die haar en/of de kinderen hebben behandeld of nog behandelen toestemming te verlenen om de betreffende medische informatie aan de raad ter beschikking te stellen. Nu ter zitting van het hof is gebleken dat de moeder hiertoe niet vrijwillig zal overgaan, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is om hen onder toezicht te stellen, ten einde de vaagheid over het ziektebeeld van de moeder en de kinderen op te heffen en helder te krijgen wat werkelijk in het gezin van de moeder speelt en, indien noodzakelijk, passende hulpverlening voor en begeleiding van de kinderen en de moeder in te schakelen. Indien echter, zoals de moeder zegt, de zorgen daadwerkelijk ongegrond zijn, zal dit na gegeven openheid spoedig blijken en kan de ondertoezichtstelling worden opgeheven.
Voorts acht het hof het in het belang van beide kinderen dat zij in contact komen met een onafhankelijke vertrouwenspersoon om met hem of haar gesprekken te voeren. Dit geldt in het bijzonder voor [minderjarige sub 2.] die zelf heeft aangegeven daar soms behoefte aan te hebben.
3.8.6. Op grond van al het voorgaande is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 BW.
3.9. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek van de raad alsnog dient te worden toegewezen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 december 2012;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de raad;
stelt de minderjarigen
- [minderjarige sub 1.], geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
- [minderjarige sub 2.], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
met ingang van 21 maart 2013 onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, voor de termijn van één jaar;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, E.F.G.M. Gelderman en C.E.M. Renckens in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.