ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5335

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
20-004391-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van brandstichting en vernieling door verdachte met behulp van medeverdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor het uitlokken van brandstichting en vernieling. De verdachte had twee jongere medeverdachten aangezet tot het in brand steken van een schuurtje en een stellage van bierkratten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat de bewijsvoering onvoldoende nauwkeurig was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de medeverdachten heeft aangezet tot brandstichting door hen inlichtingen en middelen te verschaffen. De verklaringen van de medeverdachten zijn als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het uitlokken van brandstichting en vernieling, maar heeft hem vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de brandstichting. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die sinds de feiten is verstreken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004391-11
Uitspraak : 25 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 november 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-840000-11 tegen:
VERDACHTE,
geboren te [geboorteplaats] op [1978],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd - feit 1 primair (opzettelijk uitlokken van het medeplegen van brandstichting) en feit 2 meer subsidiair (opzettelijk uitlokken van het medeplegen van vernieling) veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest naar rato van twee uur per dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de eerste rechter beslist over de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen terzake van feit 1 primair en feit 2 meer subsidiair tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest naar rato van twee uur per dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 652,60, te vermeerderen met wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot genoemd bedrag en met
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de eerste rechter in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen door soms te algemene verwijzingen naar de voetnoten op te nemen onvoldoende nauwkeurig doet uitkomen welke de redengevende feiten en omstandigheden zijn, waaruit het bewezen verklaarde zou kunnen volgen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op of omstreeks 09 maart 2010 in Vorstenbosch, gemeente Bernheze, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur een schuur aan de [straat] in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in die schuur aanwezige goederen en/of het woonhuis en/of beplanting nabij de schuur te duchten was; welk feit hij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met
9 maart 2010, in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen over (de locatie en de bereikbaarheid van) het in brand te steken object, en/of de wijze van brandstichting en/of het verstrekken van een jerrycan met brandbare vloeistof en/of het verstrekken van krantenpapier en/of een aansteker;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op of omstreeks 09 maart 2010 in Vorstenbosch, gemeente Bernheze, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur een schuur aan de [straat] in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in die schuur aanwezige goederen en/of het woonhuis en/of beplanting nabij de schuur te duchten was;
tot het plegen van welk feit hij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 9 maart 2010, in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door het verschaffen van inlichtingen over (de locatie en de bereikbaarheid van) het in brand te steken object (via Google earth), en/of de meest effectieve wijze van brandstichting en/of het hiertoe verstrekken van een jerrycan met brandbare vloeistof en/of het verstrekken van krantenpapier en/of een aansteker;
2.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op of omstreeks 26 februari 2010 in Veghel, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur een stellage Bavaria-kratten in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in de nabijheid van die stellage aanwezige beplanting te duchten was;
welk feit hij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met
26 februari 2010, in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen over (de locatie en de bereikbaarheid van) het in brand te steken object, en/of de wijze van brandstichting en/of het verstrekken van een jerrycan met brandbare vloeistof en/of het verstrekken van krantenpapier en/of een aansteker;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op of omstreeks 26 februari 2010 in Veghel, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur een stellage Bavaria-kratten in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de nabij die stellage aanwezige beplanting te duchten was;
tot het plegen van welk feit hij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 26 februari 2010, in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door het verschaffen van inlichtingen over (de locatie en de bereikbaarheid van) het in brand te steken object (via Google earth), en/of de meest effectieve wijze van brandstichting en/of het hiertoe verstrekken van een jerrycan met brandbare vloeistof en/of het verstrekken van krantenpapier en/of een aansteker;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op of omstreeks 26 februari 2010 in Veghel, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een stellage Bavaria-kratten geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of aan hem, verdachte, heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die stellage en/of die kratten in brand te steken, welk feit hij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 9 maart 2010, in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door informatie te geven over de locatie en de bereikbaarheid van het in brand te steken object (via Google earth) en/of over de meest effectieve wijze van brandstichting en/of door het hiertoe verstrekken van een jerrycan met brandbare vloeistof en/of het verstrekken van krantenpapier en/of een aansteker.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Immers, het dossier bevat naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs om tot bewezenverklaring van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde bestanddeel “gemeen gevaar voor goederen” te komen.
Bewijsmiddelen
1. Een relaas proces-verbaal voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als relaas van eigen waarneming en bevindingen van verbalisant:
Op dinsdag 9 maart 2010, omstreeks 22:02 uur kwam de melding binnen dat op [adres], gemeente Bernheze, een schuur van binnenuit in brand was gestoken.
Op vrijdag 26 februari 2010, omstreeks 23:19 uur kwam de melding binnen van een brand aan de [adres] te Veghel. Ter plaatse bleek op het evenenmententerrein van “Vudel” een stellage van bierkratten in de vorm van de tekst “ZO” in brand te zijn gestoken.
2. Een proces-verbaal van aangifte voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als de ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring van [aangever]:
Op dinsdag 9 maart 2010 omstreeks 22.00 uur hoorde ik iets aan de poort. Ik zag dat mijn schuurtje, welke gelegen is aan de zijkant van mijn woning, in brand stond. Ik zag dat het dak, welke volledig van hout is, was weggebrand. Ook de houten schotten zijn weggebrand. Deze schuur heb ik onderverhuurd aan [benadeelde]. Zij heeft vele persoonlijke bezittingen in mijn schuur staan. Zij zag dat de volgende spullen, welke haar eigendom zijn, door de brand zijn vernield: paardenbenodigdheden zoals dekens, voerbakken, halstertouwen, medicijnen, hooi en gereedschappen zoals een kruiwagen, riek, bezem en dergelijke.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als de op 17 maart 2010 afgelegde verklaring van deze verdachte:
Ongeveer twee weken geleden, rond 22.00 uur/22.15 uur, was ik betrokken bij de brand van een schuurtje in Vorstenbosch. Die schuur was een paardenstal. Ik was toen samen met [medeverdachte 1]. Aan de achterzijde hing een zeil met daaronder hooi. Ik heb dat hooi samen met [medeverdachte 1] aangestookt. [medeverdachte 1]en ik waren die avond bij [verdachte] geweest. Daar heeft [verdachte] op de computer op Google Earth gekeken en kwam terecht bij die paardenstal. [verdachte] heeft ons toen opgenaaid om dat schuurtje aan te steken. Hij wilde wel een melding op 112 hebben. Hierop zijn [medeverdachte 1] en ik naar die paardenstal gegaan en hebben deze toen aangestoken. [verdachte] had ons het advies gegeven om dit zo te doen.
4. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring van deze verdachte:
Ik heb eerder verklaard dat [medeverdachte 1] en ik door [verdachte] opgenaaid werden om branden te stichten. Sinds ongeveer drie weken kom ik samen met [medeverdachte 1] wel twee tot drie keer per week bij [verdachte]. Op een gegeven moment begint [verdachte][medeverdachte 1] en mij op te naaien om ergens brand te gaan stichten. [verdachte]heeft interesse in branden en om deze dan te fotograferen. Als wij bij hem waren dat zei hij dat het weer tijd voor “volle maan” was. Ik wist dan dat wij ergens een brandje moesten gaan stichten. [verdachte]noemde dan enkele plekken op waar een brandje gesticht kon worden. Ook liet hij ons op zijn computer zien waar brand gesticht kon worden. Hij naaide ons gewoon op om dit te doen. Hij wist het zo te brengen dat we er niet onderuit konden. Hij wist op ons in te praten en in te spreken.
Hij bleef doordrammen om het wel te gaan doen. Bij de brandstichting in de paardenschuur in Vorstenbosch praatte [verdachte]op ons in om het wel te doen. Uiteindelijk hebben we het dan toch gedaan. [verdachte]heeft ons toen een jerrycan met benzine gegeven. Deze hebben we toen ook gebruikt. [verdachte]heeft een eigen internetsite die 112 Brabant Nieuws heet. Hij heeft een pieper en krijgt bij een brandmelding een seintje via de pieper. Hierop gaat [verdachte]naar de brand toe, maakt daar dan foto’s van en krijgt voor die foto’s betaald.
5. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring van deze verdachte:
Eind februari 2010 hebben [medeverdachte 1] en ik in Veghel een stellage Bavariakratten aangestoken. Het zal die avond rond 22.00 uur zijn geweest. Tevoren die avond waren [medeverdachte 1] en ik [verdachte]en [betrokkene] tegen gekomen. [betrokkene] begon te praten over die bierkratjes. [verdachte] begon te zeuren dat we ze maar moesten aansteken. [medeverdachte 1] en ik zijn vervolgens naar het huis van [verdachte]gereden. Daar bleven ze zeuren over die bierkratjes, dat we ze moesten aansteken. Op een gegeven moment hadden ze ons zover dat we het wilden doen. We kregen toen van [verdachte]een fles om te gebruiken om die kratjes aan te steken. We zijn toen terug gereden naar [verdachte]en kregen vervolgens een jerrycan met benzine. Toen we daar weer kwamen zagen we dat deze in lichterlaaie stond.
6. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als de op 17 maart 2010 door deze afgelegde verklaring:
[medeverdachte 2] en ik zijn naar een schuur met een kleine paardenstal in Vorstenbosch gereden en ik nam uit de auto kranten en een jerrycan met benzine. We zagen dat de schuur brandde.
Opmerking: een verbalisant die gelijktijdig [medeverdachte 2] hoort komt de verhoorruimte binnen en vraagt of [medeverdachte 1] alles heeft verteld. Waarna hij vraagt over het aandeel van [verdachte]. Hierop zegt [medeverdachte 1] dat hij nog niet alles verteld heeft.
Ik zal over [verdachte] vertellen. Hij naait ons op en zegt dat hij wel leuke plaatsen kent om brand te stichten. We komen best wel vaak bij hem en dan hij komt hij met ideeën wat een leuke plek is om brand te stichten. [verdachte] geeft ons een plaats op en spreekt dan een soort van geheimtaal. Hij vraagt dan wanneer het volle maan is. Volle maan is vuur. [verdachte] geeft een plaats op en wij zeggen dan of we daarheen gaan. We zeggen ook hoe laat we de brand stichten. [verdachte] heeft iets waarop hij een melding binnen krijgt en hij weet dan dat wij het zijn geweest. Hij gaat dan naar de brand om foto’s te maken. De schuur in Vorstenbosch heb ik aangestookt op zijn advies en hij heeft ons getipt op kratten Bavaria. De kratten stonden zo opgesteld dat ze de tekst “Zo” vormden. Deze kratten hebben [medeverdachte 2] en ik na opnaaien van [verdachte] aangestookt op een vrijdag. We kwamen van de woning van [verdachte] die ons had opgefokt. In de auto had [medeverdachte 2] een fles wasbenzine liggen. Samen liepen we naar de Zo. Ik heb een fles wasbenzine leeggegooid over het onderste gedeelte en een stuk krant opgefrommeld en met wasbenzine overgoten. Deze krant stak ik aan. We reden naar de woning van [verdachte]. Aan [verdachte] vroegen we benzine want het brandde niet zo goed. We zijn toen terug gereden en onderweg zagen we al dat de Zo nu wel goed brandde.
7. Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring van deze verdachte:
Ik ga gemiddeld een of twee keer per week naar [verdachte]. We praten dan over brand en wat er is gebeurd in de buurt. [verdachte] heeft interesse in branden en ongelukken. Hij zegt waar leuke plekken zijn voor een brand en welke plek moeilijk te bereiken is voor de brandweer. [verdachte] geeft wat aan en dat laat hij zien op internet via Google Earth. Hij laat iets zien en zegt hoe je het beste daar naartoe kunt rijden, waar je het beste de auto kunt wegzetten en ook hoe je het het beste kunt aansteken. [verdachte] zegt dat het mooi en goed brandt en dat hij dan zelf ook iets te doen heeft.
[verdachte] heeft de “Zo” en de paardenstal gevraagd om aan te steken.
[verdachte] gaat dan naar de brand toe, die maakt gewoon foto’s. Hij geeft opdracht om brand te stichten en daar gaat hij dan naartoe, wij zeggen dan meestal de tijd waarop het in brand staat. [verdachte] krijgt de melding binnen en hij heeft de plek aangewezen waar wij het moeten doen.
8. Een proces-verbaal van verhoor [getuige] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring van deze getuige:
Ik maak als hobby foto’s van ongevallen en branden voor [verdachte]. [verdachte] exploiteert de site “112Brabantnieuws”. [verdachte] belt mij regelmatig als er een melding is van een brand of een ander incident. Het is mij bekend dat de politie twee gastjes heeft aangehouden voor brandstichtingen. Ik ken die jongens via [verdachte]. [verdachte] belde mij op een gegeven moment over een brand in Veghel. Er zou een brand zijn van een reclamestellage van Bavaria. Bavaria had daar een stellage geplaatst van bierkratten in de vorm van de letters “ZO”. [verdachte] belde mij op omdat het zo mooi brandde. Toen ik daar aankwam was alleen [verdachte] bij de brand. Na de brand zijn we naar zijn huis gegaan. Een half uur later kwamen die twee jongens binnen. De twee jongens vertelden dat ze net van die brand afkwamen. Ze praatten honderduit over die brand. Verder werd er die avond tussen die jongens en [verdachte] gesproken over gebouwen of andere objecten die leeg stonden. Eigenlijk werd er gewoon gesproken over potentiële brandhaarden en werd daarover gelachen. [verdachte] vond het leuk om over lege locaties te praten met die jongens. Ik heb hem gezegd dat hij stom bezig was. Twee weken later trof ik deze jongens weer bij [verdachte] thuis. Toen ik tegen [verdachte] zei dat ik het vreemd vond dat die jongens ook bij de brand stonden, zag ik dat [verdachte] wat lachte. Ik wist toen eigenlijk al genoeg. Ik heb [verdachte] gewaarschuwd. [verdachte] wuifde die waarschuwing weg en zei dat er niets kon gebeuren. [verdachte] is gek met zijn site en wil bovenaan staan. Hij zal en moet foto’s hebben. Daar is hij best dwingend. Hij praat vaak over lege panden, waarvan hij dan zegt dat het mooi zou zijn als die in brand zouden gaan. Hij kan met zijn opmerkingen anderen op het idee laten komen om brand te stichten. Hij is gefixeerd op branden.
9. De verklaring van de [medeverdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg voor zover deze – zakelijk weergegeven – inhoudt:
[verdachte] is een bekende van mij. Ik blijf bij mijn over hem bij de politie afgelegde verklaring. Ik ben door hem opgenaaid om brand te stichten. Hij heeft [medeverdachte 2] en mij een brandbare vloeistof meegegeven waarmee we de Bavariakratjes in brand hebben gestoken. Hij gaf ons de tip dat te gaan doen, zodat hij foto’s van de brand kon maken.
[verdachte] heeft ons ook op de computer laten zien waar de paardenschuur zich bevond. Toen heeft hij gezegd hoe de paardenschuur het beste in brand kon worden gestoken. Hij heeft ons toen benzine en kranten meegegeven. Hij heeft ons ook andere objecten op de computer aangewezen die in brand konden worden gestoken. Met de autobrand heeft hij helemaal niks te maken. Nadat we de Bavariakratjes in brand hadden gestoken zijn we teruggegaan naar de woning van [verdachte]. Ik kan me herinneren dat [verdachte] met het idee kwam de paardenschuur in Vorstenbosch in brand te steken.
10. De verklaring van de [medeverdachte 2] ter terechtzitting in eerste aanleg voor zover deze – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Ik blijf bij de door mij bij de politie afgelegde verklaringen. [verdachte] heeft ons opgenaaid om brand te stichten. Ik weet heel zeker dat hij met het idee is gekomen om de Bavariakratjes in brand te steken. Toen hij daarmee kwam was ik samen met [medeverdachte 1] bij [verdachte] thuis. [verdachte] heeft ons een brandbare vloeistof gegeven en ons verteld waar de kratjes stonden. Bij het in brand steken van de kratjes hebben we de meegekregen spullen allemaal gebruikt. Hij heeft bij hem thuis op de computer laten zien waar de paardenschuur zich bevond. Hij heeft die schuur op Google Earth opgezocht. We hebben van hem toen benzine en een kledingstuk meegekregen. Hij heeft ons vaker laten zien welk object in aanmerking zou kunnen komen om in brand te steken. Ook hebben we met hem diverse keren besproken hoe het in brand steken was gegaan. [verdachte] heeft op ons ingepraat dat een brand mooi was voor het maken van foto’s.
11. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voor zover deze – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Ik zag [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] één of twee keer in de week. Ze kwamen meestal met zijn tweeën. Ik wilde dingen weten. Iedere week brandde er wel iets af in de regio. Ze kwamen één a twee keer in de week ’s avonds langs.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ongeloofwaardig, onbetrouwbaar en op een aantal punten leugenachtig zijn en gelet daarop niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs, hetgeen ertoe dient te leiden dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Voor zover de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op bepaalde detailpunten niet overeenkomen met elkaar en met de verklaringen van de andere getuigen en op bepaalde punten bij de politie anders zijn geweest dan later bij de rechtbank zoals door de raadsvrouw in haar pleitnota weergegeven, ziet het hof daarin geen reden te oordelen dat deze verklaringen geheel onbetrouwbaar en daarom niet bruikbaar voor het bewijs zijn.
Het is immers goed voorstelbaar dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich, gelet op de veelheid aan brandstichtingen waar zij bij betrokken zijn geweest, niet alle details van elke zaak kunnen herinneren. In de kern zijn de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gelijkluidend, in het bijzonder wat betreft de rol van verdachte met betrekking tot de ten laste gelegde feiten, namelijk het door verdachte door middel van het verstrekken van inlichtingen en middelen aanzetten van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tot het stichten van de in de tenlastelegging weergegeven branden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben beiden – gelijktijdig - bij de politie een belastende verklaring afgelegd over de rol van verdachte. [medeverdachte 1] is over verdachte gaan verklaren nadat het verhoor werd onderbroken en door een verbalisant, die [medeverdachte 2] aan het horen was, aan [medeverdachte 1] werd gevraagd naar het aandeel van verdachte. [medeverdachte 1] is toen gaan verklaren over de rol van verdachte zonder dat hij hierover met [medeverdachte 2] heeft kunnen afstemmen. [medeverdachte 2] legt dan een grotendeels gelijkluidende verklaring af over de rol van verdachte bij de ten laste gelegde feiten. Deze verklaringen hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vervolgens bij de rechtbank onder ede bevestigd. Hun verklaringen vinden bovendien op onderdelen steun in de verklaring van [getuige], destijds een vriend van verdachte, waar deze verklaart dat tussen verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gesproken wordt over potentiële brandhaarden en het gefixeerd zijn van verdachte op branden. Ten slotte is het ook opvallend dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] verklaren dat verdachte uitdrukkelijk niet betrokken was bij de brandstichting aan een auto in Uden, hetgeen bijdraagt aan het oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van beiden.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte zich op 9 maart 2010 heeft schuldig gemaakt aan uitlokking van medeplegen van brandstichting en op
26 februari 2010 heeft schuldig gemaakt aan uitlokking van medeplegen van vernieling zoals hierna onder 1 primair en onder 2 meer subsidiair bewezen verklaard.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, alsmede de bijzondere overweging omtrent het bewijs, in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1, primair:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 09 maart 2010 in Vorstenbosch, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging opzettelijk brand hebben gesticht, immers hebben zij toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur een schuur aan de [straat] in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in die schuur aanwezige goederen te duchten was,
welk feit hij, verdachte op 9 maart 2010, in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen over de locatie en de bereikbaarheid van het in brand te steken object, en het verstrekken van een brandbare vloeistof;
2, meer subsidiair:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 26 februari 2010 in Veghel, tezamen en in vereniging, opzettelijk en wederrechtelijk een stellage Bavaria-kratten toebehorende aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] hebben vernield door die stellage van kratten in brand te steken, welk feit hij, verdachte op 26 februari 2010, in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van middelen en inlichtingen, te weten door informatie te geven over de locatie en de bereikbaarheid van het in brand te steken object en over de meest effectieve wijze van brandstichting en door het hiertoe verstrekken van een brandbare vloeistof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 47, aanhef en onder 2º, juncto artikel 47, aanhef en onder 1º, juncto artikel 157, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht, en levert op:
Door het verschaffen van middelen en inlichtingen opzettelijk uitlokken van medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 47, aanhef en onder 2º, juncto artikel 47, aanhef en onder 1º, juncto artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, en levert op:
Door het verschaffen van middelen en inlichtingen opzettelijk uitlokken van medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat verdachte twee aanzienlijk jongere jongens heeft aangezet tot het stichten van brand en door zijn gedragingen een groot gevaar voor goederen in het leven heeft geroepen. Daarnaast heeft het gedrag van verdachte grote materiële schade en overlast veroorzaakt alsmede onrust en angst bij de huurster van de schuur, [benadeelde]. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor andermans bezit en geen inzicht getoond in zijn handelen.
Kennelijk heeft verdachte slechts als doel gehad om zijn nieuws(internet)site van foto’s van branden te voorzien en daarmee de populariteit van deze site te verhogen. Het hof zal hem dat zwaar aanrekenen.
Een onvoorwaardelijk vrijheidsbenemende straf zou daarom in beginsel passend zijn maar gelet op het navolgende zal het hof daar niet toe overgaan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 februari 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de incidenten inmiddels ruim drie jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Ook heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen.
Gelet op het vorenstaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat een werkstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Met oplegging daarnaast van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 946,30, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 652,60, plus de daarover verschuldigde wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 500,- terzake van immateriële schade en een bedrag van € 152,60 terzake van materiële schade.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering voor wat betreft dit gedeelte niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer subsidiair
meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 652,60 (zeshonderdtweeënvijftig euro en zestig cent) bestaande uit € 152,60 (honderdtweeënvijftig euro en zestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 (dertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 652,60 (zeshonderdtweeënvijftig euro en zestig cent) bestaande uit € 152,60 (honderdtweeënvijftig euro en zestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. H. Harmsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 25 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H. Harmsen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.