ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4991

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
D 200.113.394 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 234 Rv inzake uitvoerbaar verklaring bij voorraad na beëindiging huur woonruimte

In deze zaak gaat het om een incidentele vordering tot uitvoerbaar verklaring bij voorraad na de beëindiging van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst tussen de appellanten en de geïntimeerde is opgezegd door de geïntimeerde, die de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. De appellanten, die de woning sinds 1985 bewonen samen met hun ernstig gehandicapte dochter, hebben de opzegging bestreden en zijn in hoger beroep gegaan tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter. De kantonrechter had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de geïntimeerde de dringendheid van het eigen gebruik voldoende aannemelijk had gemaakt, maar de uitvoerbaar verklaring bij voorraad was afgewezen. De geïntimeerde heeft in het hoger beroep een incidentele vordering ingesteld om het eindvonnis van de kantonrechter alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof heeft geoordeeld dat de door de geïntimeerde aangevoerde omstandigheden, zoals haar financiële situatie en de wens om in de nabijheid van haar hoogbejaarde vader te wonen, onvoldoende zijn om af te wijken van de wettelijke regeling die bepaalt dat een huurovereenkomst na opzegging van kracht blijft totdat onherroepelijk is beslist over de beëindiging. Het hof heeft de incidentele vordering van de geïntimeerde afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.113.394/01
arrest van 19 maart 2013
gewezen in het incident ex artikel 234 Rv in de zaak van
[Appellant sub 1.], en [Appellante sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. W.M.J. Saes,
tegen:
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats], CT, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. T.A. Phijffer,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 september 2012 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond gewezen vonnissen van 11 januari 2012 en 13 juni 2012 tussen principaal appellanten – [appellanten] c.s. - als gedaagden in conventie en eisers in voorwaardelijke reconventie en principaal geïntimeerde - [geintimeerde] - als eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 741091, rolnr. 11-771)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven met vier producties hebben [appellanten] c.s. dertien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot, uitvoerbaar bij voorraad, afwijzing van de vorderingen van [geintimeerde] in eerste aanleg, met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2.Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven van [appellanten] c.s. bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep, met veroordeling van [appellanten] c.s., uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
[geintimeerde] heeft tevens incidenteel appel ingesteld, hierin een grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 11 januari 2012 en 13 juni 2012 op het punt van de niet-uitvoerbaarheid bij voorraad en tot alsnog uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de beëindiging van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [appellanten] c.s., eveneens uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incidenteel appel.
2.3.[geintimeerde] heeft daarnaast bij incidentele conclusie, kort gezegd, gevorderd het eindvonnis van 13 juni 2012 alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van [appellanten] c.s. in de kosten van het incident.
2.4.[appellanten] c.s. hebben een conclusie van antwoord in het incident met producties genomen.
2.4.Aan het hof zijn door [appellanten] c.s. de gedingstukken overgelegd en partijen hebben vervolgens uitspraak gevraagd.
3. De beoordeling
in het incident
3.1.[geintimeerde] woont vanaf 1973 in het buitenland, laatstelijk in de Verenigde Staten van Amerika. Zij is in 1973 door middel van toescheiding door haar ouders eigenares geworden van een villa, gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam], thans gemeente [gemeente] (hierna: de woning). [geintimeerde] verhuurt de woning op grond van een schriftelijke huurovereenkomst met ingang van 1 april 1985 aan [appellanten] c.s. [appellanten] c.s. bewonen deze woning samen met hun ernstig gehandicapte dochter [gehandicapte dochter]. De door [appellanten] c.s. te betalen huur bedroeg ten tijde van de procedure in eerste aanleg € 965,- per maand.
3.2.[geintimeerde] heeft bij brieven van 20 juli 2010 aan [appellanten] c.s. de huurovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden opgezegd tegen 31 januari 2011 op de grond dat zij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
3.3.Nadat [appellanten] c.s. niet instemden met voornoemde opzegging van de huurovereenkomst, heeft [geintimeerde] hen in rechte betrokken. Zij heeft in eerste aanleg gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, het tijdstip van beëindiging van de huurovereenkomst tussen partijen vast te stellen op 31 januari 2011, daarbij tevens het tijdstip van de ontruiming te bepalen en [appellanten] c.s. te veroordelen tot ontruiming van de woning, met veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten. [geintimeerde] heeft ook aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Zij heeft in dat kader, kort gezegd, aangevoerd dat zij zich door ontoereikende inkomsten en het oplopen van haar schulden genoodzaakt ziet de Verenigde Staten te verlaten en terug te keren naar Nederland en dat zij graag in haar eigen woning in Nederland wil wonen, omdat zij dan in de nabijheid is van haar – ten tijde van de procedure in eerste aanleg – 95-jarige vader, die in [woonplaats] woont, en tevens minder ver weg is van haar twee kinderen, die in Barcelona en in Genève wonen.
[appellanten] c.s. hebben hiertegen verweer gevoerd, inhoudende dat zij de woning al sinds 1985 bewonen samen met hun ernstig gehandicapte dochter [gehandicapte dochter] die 24 uur per dag zorg nodig heeft en dat een verhuizing voor de gezondheid en het welzijn van [gehandicapte dochter] uiterst ongewenst is. [appellanten] c.s. hebben daarnaast in (voorwaardelijke) reconventie gevorderd [geintimeerde] te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 7:275 BW en van een vergoeding van de door [appellanten] c.s. aan het verhuurde aangebrachte verbeteringen als bedoeld in artikel 7:216 lid 3 BW.
3.4.Bij tussenvonnis van 11 januari 2012 heeft de kantonrechter overwogen dat [geintimeerde] de dringendheid van het voorgenomen eigen gebruik van de woning in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt en dat niet van [geintimeerde] kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd, mits komt vast te staan dat [appellanten] c.s. andere, passende woonruimte kunnen verkrijgen.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient de door [geintimeerde] gevraagde uitvoerbaar verklaring bij voorraad te worden afgewezen, gelet op het bepaalde in artikel 7:272 lid 1 BW.
De kantonrechter heeft vervolgens in het kader van de beantwoording van de vraag of andere, passende woonruimte voor [appellanten] c.s. beschikbaar is [appellanten] c.s. in de gelegenheid gesteld inkomens- en vermogensgegevens in het geding te brengen en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5.Bij eindvonnis van 13 juni 2012 heeft de kantonrechter in conventie het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen partijen zal eindigen en waarop de ontruiming van de woning dient plaats te vinden vastgesteld op 31 januari 2013 en [appellanten] c.s. veroordeeld om de woning uiterlijk op 31 januari 2013 te ontruimen. De kantonrechter heeft daarnaast [geintimeerde] gemachtigd om de woning met behulp van de sterke arm te doen ontruimen, indien [appellanten] c.s. in gebreke blijven met voldoening aan de veroordeling tot ontruiming, en [appellanten] c.s. veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie heeft de kantonrechter het bedrag dat [geintimeerde] aan [appellanten] c.s. dient te betalen ter tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten vastgesteld op € 5.000,- en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6.[geintimeerde] heeft in het incident gesteld dat haar belang bij uitvoerbaar verklaring van het eindvonnis van 13 juni 2012 prevaleert boven het belang van [appellanten] c.s. om in de woning te kunnen blijven wonen. Zij voert in dat kader aan dat haar financiële situatie zeer zorgelijk is en dat zij in verband met haar wens tot het hebben van family life en de hoge leeftijd van haar vader dicht in de buurt van haar vader wil gaan wonen. Volgens [geintimeerde] moeten [appellanten] c.s., mede gelet op hun financiële situatie, in staat worden geacht andere passende woonruimte te vinden. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1982, NJ 1982/445 stelt [geintimeerde] dat het bepaalde in artikel 7:272 BW geen beletsel vormt voor de rechter om een vonnis tot beëindiging van de huurovereenkomst uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit geldt volgens haar in de onderhavige zaak temeer, nu [appellanten] c.s. met het instellen van het hoger beroep tegen de door partijen gewezen vonnissen van 11 januari 2012 en 13 juni 2012 enkel aanstuurt op uitstel van de ontruiming.
3.7.[appellanten] c.s. hebben het voorgaande gemotiveerd bestreden.
3.8.1.Het hof stelt voorop dat in de onderhavige zaak sprake is van een huurovereenkomst ter zake van woonruimte die door de verhuurder is opgezegd. Op grond van artikel 7:272 lid 1 BW blijft een dergelijke huurovereenkomst na opzegging van kracht totdat door de rechter onherroepelijk is beslist omtrent de beëindiging van de huurovereenkomst. Artikel 7:272 lid 1 BW brengt dus mee dat beslissingen op de in artikel 7:272 lid 2 BW bedoelde vorderingen, waarvan in het onderhavige geval sprake is, (in beginsel) niet uitvoerbaar bij voorraad mogen worden verklaard. De wetgever heeft daarmee nadere waarborgen tegen ongerechtvaardigde ontruiming van huurders van woonruimte willen geven: het bestaan van de ontruimingsverplichting moet onherroepelijk vast staan. Aan [geintimeerde] kan worden toegegeven dat uit het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1982 (NJ 1982/445, LJN AG4313) en ook uit het arrest van de Hoge Raad van 3 mei 1996 (NJ 1996/655, LJN ZC2065) volgt dat artikel 7:272 lid 1 BW (oud 7:1623c lid 1 BW) niet de strekking heeft om aan de rechter elke bevoegdheid te ontnemen om zijn beslissing tot vaststelling van het tijdstip van beëindiging van de huurovereenkomst en van ontruiming van het gehuurde uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Naar het oordeel van het hof kan uitvoerbaar bij voorraad verklaring in afwijking van artikel 7:272 lid 1 BW echter slechts plaatsvinden in uitzonderlijke door de verhuurder aan te voeren omstandigheden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer deze omstandigheden duiden op misbruik van recht, wanneer de huurder kennelijk alleen hoger beroep heeft ingesteld om een kansloze zaak te rekken (vgl. het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1982) of wanneer van de verhuurder niet kan worden verlangd het gehuurde nog langer aan de huurder ter beschikking te stellen. Niet kan worden volstaan met een enkele afweging van belangen, zoals [geintimeerde] kennelijk veronderstelt.
3.8.2.De door [geintimeerde] aangevoerde omstandigheden, te weten haar slechte financiële situatie en haar wens om in haar eigen woning te wonen, zodat zij in de nabijheid van haar hoogbejaarde vader is, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om te worden aangemerkt als zodanig uitzonderlijk dat zij een uitvoerbaar verklaring bij voorraad, in afwijking van artikel 7:272 lid 1 BW, zouden rechtvaardigen. Daar komt bij dat de kantonrechter uitdrukkelijk op de vordering van [geintimeerde] tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring heeft beslist. In dat geval mag van [geintimeerde] worden verwacht dat zij aan haar incidentele vordering feiten en omstandigheden ten grondslag legt die zich eerst na de uitspraak van de kantonrechter hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de kantonrechter wordt afgeweken (vgl. HR 30 mei 2008, NJ 2008/311, LJN BC5012). [geintimeerde] heeft evenwel in dit incident geen andere (nieuwe) omstandigheden aangevoerd dan in eerste aanleg. De door haar in het incident aangevoerde omstandigheden zijn dus al door de kantonrechter meegewogen bij zijn beslissing om de vordering van [geintimeerde] tot uitvoerbaar verklaring bij voorraad af te wijzen en het hof heeft bij de beoordeling van de incidentele vordering van deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen uit te gaan.
Het hof ziet voorts onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat [appellanten] c.s. uitsluitend in hoger beroep zijn gekomen met de bedoeling de ontruiming uit te stellen in de wetenschap dat hun reeds gevoerde en nog te voeren weren in hoger beroep geen enkele kans van slagen hebben. Anders dan [geintimeerde] meent, bieden de grieven van [appellanten] c.s. hiervoor geen, althans onvoldoende aanknopingspunten.
3.9.Het hof passeert het door [geintimeerde] gedane bewijsaanbod op de grond dat in dit incident voor het toelaten van bewijs geen plaats is. Het betreft hier immers geen beoordeling van betwiste feiten, zodat van bewijslevering geen sprake kan zijn.
3.10.Het hof komt op grond van het bovenstaande tot de slotsom dat de incidentele vordering dient te worden afgewezen.
3.11.De beslissing omtrent de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.12.Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De uitspraak
Het hof:
in het incident
wijst de incidentele vordering van [geintimeerde] af;
houdt de beslissing over de proceskosten van het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 maart 2013.