2.8. In het onderhavige geval zijn [appellant] en [directeur klant en markt] op 20 september 2012 afzonderlijk ontboden bij de interim-bestuurder. De exacte inhoud van die gesprekken is niet duidelijk, zodat de voorzieningenrechter zijn oordeel zal moeten baseren op de inhoud van de brief die als toelichting aan [appellant] en [directeur klant en markt] is meegegeven. Die brief bevat vooral algemeenheden over de gebeurtenissen in de voorafgaande maanden, over de lopende onderzoeken en over de (financiële) positie van [Vereniging]. Uit de brief komt naar voren dat [appellant] en [directeur klant en markt] voor de duur van het geïntensiveerde forensische onderzoek worden geschorst, maar er staat niet in wat de concrete reden of rechtvaardiging is om hen juist nu te schorsen. Aangezien het forensische onderzoek naar de gang van zaken binnen [Vereniging], waaronder ook het handelen van het directieteam, al enkele maanden loopt en [appellant] en [directeur klant en markt] gedurende die maanden op de werkvloer aanwezig zijn geweest en hun taken hebben uitgevoerd, mag van [Vereniging] als goed werkgever worden verwacht dat zij nauwkeurig aangeeft wat er nu is veranderd en welke concrete bezwaren er bestaan tegen het doorgaan van [appellant] en [directeur klant en markt] met het feitelijk uitvoeren van hun taken als directeur. Die concrete bezwaren heeft [Vereniging] in haar brief niet meegedeeld. Ook ter zitting geeft [Vereniging] geen onderbouwing van haar stelling dat de aanwezigheid van [appellant] en [directeur klant en markt] op de werkvloer ‘ondenkbaar’ is. Daarnaar gevraagd stelt [Vereniging] dat het functioneren van [appellant] en [directeur klant en markt] in het verleden geen reden is voor de schorsing. [Vereniging] beroept zich uitsluitend op een onderzoeksbelang, maar zij onderbouwt niet op welke concrete wijze de aanwezigheid van [appellant] en [directeur klant en markt] op de werkvloer anders dan voorheen het lopende forensische onderzoek zou belemmeren. Voor zover [Vereniging] met de schorsing een ordemaatregel beoogt te nemen, geldt het volgende.
In de toelichtingsbrief wordt het [appellant] en [directeur klant en markt] verboden om contact te zoeken met medewerkers van [Vereniging] en ‘andere betrokkenen’ over met name het forensische en het strafrechtelijke onderzoek. De voorzieningenrechter constateert dat de brief ook op dit punt geen motivering bevat van de concrete belemmeringen die [appellant] en [directeur klant en markt] met dergelijke contacten kunnen opwerpen. Ter zitting stelt [Vereniging] dat haar werknemers in het belang van het forensisch onderzoek in vrijheid een verklaring moeten kunnen afleggen en dat zij wil voorkomen dat haar werknemers zich in een loyaliteitsconflict gedrongen voelen. Zij onderbouwt echter niet waarom een contactverbod anders dan voorheen opeens van belang wordt en dat haar werknemers noch aan onderzoekers noch aan [Vereniging] in vrijheid zouden kunnen en durven te verklaren. Dat betekent dat het schorsingsbesluit niet wordt gedragen door een daadkrachtige motivering.”
i. Nadat de interim bestuurder van [Vereniging] van medewerkers van het bureau [bureau] had vernomen dat er meldingen van schending van integriteit door [appellant] waren gedaan door medewerkers van [Vereniging] heeft zij opdracht gegeven de betrokken medewerkers nader te horen.
j. Op vrijdag 19 oktober 2012 heeft [Vereniging] aan [appellant], die op dat moment met zijn gezin op Bali op vakantie was, waarvan [Vereniging] op de hoogte was, per e-mail en bij aangetekend schrijven bericht dat zij van het betreffende onderzoeksbureau heeft vernomen: “(…) dat meerdere medewerkers zich tot haar hebben gewend met meldingen van onbehoorlijk, waaronder begrepen: intimiderend en manipulerend, gedrag van u. Die medewerkers hebben hun meldingen in ondertekende verklaringen opgenomen. Die verklaringen treft u als bijlagen bij deze brief aan. Daaruit volgt (onder meer) dat u (i) uw (machts)positie hebt misbruikt, (ii) het forensisch onderzoek hebt gefrustreerd, althans hebt geprobeerd te frustreren, en (iii) de ernst van de huidige situatie en noodzaak van de ingestelde onderzoeken miskent. [Vereniging] neemt deze bevindingen zeer hoog op. Deze omstandigheden zouden- ieder voor zich alsook in onderling verband beschouwd - voor [Vereniging] voldoende grond kunnen zijn u op staande voet te ontslaan (..)”.
[Vereniging] heeft daarbij aangegeven dat [appellant] de gelegenheid kreeg om hierop te reageren, hetzij op 22 oktober 2012 op kantoor van de raadsvrouw van [Vereniging] in Amsterdam hetzij (naar keuze) telefonisch. Later is nog de gelegenheid geboden op 23 oktober 2012 te reageren hetzij in persoon hetzij telefonisch.
k. [appellant] heeft via zijn raadsman aangegeven in persoon te willen reageren en daartoe met spoed naar Nederland te zullen terugkeren. In de middag van 23 oktober 2012 was het [Vereniging] bekend dat [appellant] naar verwachting de volgende dag in Nederland zou zijn en dan beschikbaar was om zijn reactie in persoon te geven en voor nader overleg.
l. [Vereniging] heeft [appellant], die tot dan toe geen inhoudelijke reactie op haar brief en e-mail had gegeven, vervolgens [in de late namiddag of] begin van de avond van 23 oktober 2012 brief en per e-mail ontslag op staande voet gegeven. In de betreffende brief stelt [Vereniging]:
“(..) Zoals [Vereniging] bij brief van 19 oktober jl. ook aangaf, neemt zij de bevindingen uit de vijf verklaringen zeer hoog op. Uit die verklaringen volgt (onder meer) dat u (i) uw (machts)positie hebt misbruikt, (ii) werknemers van [Vereniging] door uw handelen en woorden hebt geïntimideerd en gemanipuleerd, (iii) werknemers van [Vereniging] op een zodanige wijze hebt benaderd die zij (zelfs) als bedreigend en beangstigend hebben ervaren, en (iv) het forensisch onderzoek hebt gefrustreerd, althans hebt geprobeerd te frustreren, door werknemers voor te houden hoe zij zich bij gesprekken met de forensisch onderzoekers dienden op te stellen en wat zij wel en niet zouden mogen zeggen.
Hieruit volgt niet slechts dat u de ernst van de huidige situatie binnen [Vereniging] en de noodzaak van de ingestelde onderzoeken miskent, maar ook dat u de op u als directielid, Directeur Financiën en Vastgoed en derhalve leidinggevende rustende verplichting grovelijk hebt veronachtzaamd. Los daarvan hebt u (ernstig) in strijd gehandeld met het goed werknemerschap en bovendien de binnen [Vereniging] geldende – en u bekende – integriteitsregels op grovelijke wijze geschonden. Hier komt bij dat u met uw handelwijze uw positie binnen [Vereniging] onmogelijk hebt gemaakt omdat u werknemers een reden hebt gegeven u niet meer te vertrouwen. Tot slot hebt u met uw handelwijze de algemene fatsoensnormen met voeten getreden. De hiervoor genoemde redenen vormen - zowel ieder voor zich als in onderling verband beschouwd - (een) dringende reden(en) die aan het ontslag op staande voet ten grondslag worden gelegd.”
m. Bij brief van 24 oktober 2012 heeft [appellant] via zijn raadsman de nietigheid van het ontslag ingeroepen en verzocht om een gesprek op korte termijn. Dat gesprek heeft niet plaatsgevonden. Op 31 oktober 2012 heeft [appellant] aan de rechtbank Breda verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten.
n. Het rapport van [bureau] betreffende (mogelijke) integriteitsschending(en) door [appellant] is in januari 2013 afgerond. [appellant] is in het kader van het door [bureau] uitgevoerde onderzoek niet gehoord en evenmin in de gelegenheid gesteld op een concept-rapport te reageren.