ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4764

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
20-001677-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd beschuldigd van het deelnemen aan een organisatie die zich bezighield met de teelt en handel in hennep, alsook van medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 betrokken was bij een samenwerkingsverband dat tot doel had misdrijven te plegen, waaronder de teelt van hennep. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 227 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder gewoontewitwassen en het medeplegen van witwassen van grote geldbedragen. De verdediging had betoogd dat de verdachte niet op de hoogte was van de criminele activiteiten en dat haar bijdrage aan de organisatie niet substantieel was. Het hof oordeelde echter dat de verdachte opzettelijk gelegenheid had verschaft voor de criminele activiteiten door haar woning beschikbaar te stellen voor het knippen van hennep en door de hennepknippers van voedsel en drank te voorzien. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij georganiseerde drugshandel en de gevolgen daarvan voor de openbare orde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001677-10
Uitspraak : 19 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 16 april 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-810692-08 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats ([geboorteland])] op [geboortedatum] [geboortejaar],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
waarbij de verdachte ter zake van:
feit 1 en 2A telkens:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2B:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet;
feiten 3 en 4, telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 5:
medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 7:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
feit 8:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en waarbij de teruggave werd gelast van een aantal in beslag genomen voorwerpen.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk niet te zijn gericht tegen de door de eerste rechter gegeven vrijspraak van het onder 6. ten laste gelegde en evenmin tegen de door de eerste rechter gegeven deelvrijspraken van de feiten ten laste gelegd onder 4. en onder 5. primair. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van de onder 1., 2.A, 2.B, 3., 4., 5., 7. en 8. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft:
- bepleit dat de verdachte van de onder 1., 2.A, 2.B, 3 primair en subsidiair., 4. ten eerste primair en 4. ten tweede primair en subsidiair, 5. primair en subsidiair, en 7. ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken;
- ten aanzien van de (eventueel) op te leggen straf betoogd dat het hof rekening zal houden met een aantal in de pleitnota opgenomen (persoonlijke) omstandigheden, te weten:
- de overschrijding van de redelijke termijn;
- het blanco strafblad van de verdachte;
- het persoonlijk faillissement van de verdachte;
- de impact van de voorlopige hechtenis op de verdachte;
- de omstandigheid dat de relatie met de medeverdachte [medeverdachte 1] inmiddels is verbroken en het feit dat de verdachte alleenstaande moeder is en zij bij de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vreest voor het welzijn van haar kind en het behoud van haar woning.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is -met inachtneming van de beperking van het hoger beroep en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2006 te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of Dongen en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) België, heeft deelgenomen aan een organisatie, (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of
- het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van hennep en/of
- (het) witwassen (van de opbrengsten van bovengenoemde misdrijven) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting;
2.
A.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of Dongen en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) België, heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- (het) witwassen (van opbrengsten uit de hennepteelt en/of de in- en/of uitvoer en/of verkoop van en/of handel in hennep) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting;
EN/OF
B.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of Dongen en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) België, heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote hoeveelheden) hennep en/of
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep;
3. primair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval meermalen opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) 144, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan de Hoge Zand schel 36 te Kaatsheuvel (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 144 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter
beschikking te stellen;
4. (ten eerste) primair
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk meermalen aanwezig heeft gehad een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten (onder meer):
- op of omstreeks 12 februari 2008 (dossier E13) en/of
- op of omstreeks 23 februari 2008 (dossier E14) en/of
- op of omstreeks 1 april 2008 (dossier E15) en/of
- op of omstreeks 16 april 2008 (dossier E16) en/of
- op of omstreeks 5 mei 2008 (dossier E17) en/of
- op of omstreeks 12 september 2008 (dossier E19)
(knippen van hennep(planten)/knipsessies in de woning aan de [adres 1] te Kaatsheuvel)
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of een of meer (onbekend gebleven) personen op of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, te weten (onder meer):
- op of omstreeks 12 februari 2008 (dossier E13) en/of
- op of omstreeks 23 februari 2008 (dossier E14) en/of
- op of omstreeks 31 maart 2008 en/of 1 april 2008 (dossier E15) en/of
- op of omstreeks 16 april 2008 (dossier E16) en/of
- op of omstreeks 5 mei 2008 (dossier E17) en/of
- op of omstreeks 12 september 2008 (dossier E19);
door aan die [medeverdachte 1] en/of (onbekend gebleven) persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of drank en/of voedsel te verstrekken;
EN/OF
(ten tweede) primair
zij in of omstreeks de periode van 5 september 2008 tot en met 8 september 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk aanwezig heeft gehad een aantal kilogrammen hennep, in elk geval (telkens) een hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten
op of omstreeks 5 september 2008 4 kg hennep, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E70)
(levering van hennep/hennephandel);
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 5 september 2008 tot en met 8 september 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand met elkaar, althans één van hen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan de [adres 1] een aantal kilogrammen hennep, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opium wet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 5 september 2008 tot en met 8 september 2008 te Kaatsheuvel, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 1] en/of die (onbekend gebleven) persoon/personen voornoemd pand ter beschikking te stellen;
5. primair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 december 2000 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of elders in de gemeente Waalwijk en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) een of meer voorwerp(en), te weten
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 339.468 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 1]) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 222.015 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 2]) en/of
* meerdere geldbedragen, althans een geldbedrag van 18.000 euro (contante storting(en) op rekeningnummer(s) [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] en/of [rekeningnummer 5]) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 228.500 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 6]) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 281.000 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 7]) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van 83.995 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 8]) (zie voor bovengenoemde contante stortingen financieel dossier E1, sub 02) en/of
* een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 1] te Kaatsheuvel (financieel dossier E1, sub 04) en/of
* een woning/pand en/of manege en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 2] te Sprang-Capelle (financieel dossier E1, sub 05) en/of
* een woning/pand en/of manege en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 3]te Esbeek (financieel dossier E1, sub 08) en/of
* een vrachtauto (merk MAN, kenteken [KENTEKEN]) (dossier E1, sub 15)
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (van) bovengenoemde (een) geldbedrag(en) en/of (een) woning(en)/pand(en) en/of aanhorigheden en/of loods(en)/ bedrijfsruimte(s) en/of manege(s), althans (een) onroerend(e) goed(eren) en/of vrachtauto en/of auto('s) gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat/die geldbedrag(en) en/of die/dat woning(en)/pand(en) en/of aanhorigheden en/of loods(en)/bedrijfsruimte(s) en/of manege(s), althans onroerend(e) goed(eren) en/of vrachtauto en/of auto('s) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 december 2000 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of elders in de gemeente Waalwijk en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer voorwerp(en), te weten
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 339.468 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 1]) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 222.015 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 2]) en/of
* meerdere geldbedragen, althans een geldbedrag van 18.000 euro (contante storting(en) op rekeningnummer(s) [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] en/of [rekeningnummer 5]) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 228.500 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 6]) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 281.000 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 7]) en/of
* een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van 83.995 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 8]) (zie voor bovengenoemde contante stortingen financieel dossier E1, sub 02) en/of
* een geldbedrag van 12.675 euro (financieel dossier E1, sub 16) en/of
* een geldbedrag van 100.000 euro (contante storting 21 oktober 2004 op rekeningnummer [rekeningnummer 1]) (financieel dossier E1, sub 15) en/of
* een geldbedrag van 125.000 euro (poging tot het doen van een contante storting op rekeningnummer [rekeningnummer 4] op of omstreeks 25 februari 2005) (financieel dossier E1, sub 15) en/of
* een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 4]te Drunen (financieel dossier E1, sub 03) en/of
* een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 1] te Kaatsheuvel (financieel dossier E1, sub 04) en/of
* een woning/pand en/of loods/bedrijfsruimte, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 5]te Kaatsheuvel (financieel dossier E1, sub 06) en/of
* een woning/pand en/of manege en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 2] te Sprang-Capelle (financieel dossier E1, sub 05) en/of
* een woning/pand en/of manege en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 3]te Esbeek (financieel dossier E1, sub 08) en/of
* een woning/pand en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 6]te Waspik (financieel dossier E1, sub 09) en/of
* een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 6]te Esbeek (financieel dossier E1, sub 10) en/of
* een vrachtauto (merk MAN, kenteken [KENTEKEN]) (dossier E1, sub 15) en/of
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerp(en), te weten (van) bovengenoemde (een) geldbedrag(en) en/of (een) woning(en)/pand(en) en/of aanhorigheden en/of loods(en)/bedrijfsruimte(s) en/of manege(s), althans (een)onroerend(e) goed(eren) en/of vrachtauto en/of auto('s) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze had(den) moeten vermoeden dat/die geldbedrag(en) en/of die/dat woning(en)/pand(en) en/of aanhorigheden en/of loods(en)/bedrijfsruimte(s) en/of manege(s), althans onroerend(e) goed(eren) en/of vrachtauto en/of auto('s) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
7.
zij op of omstreeks 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk Smith & Wesson) en/of een (jacht/kogel)geweer (merk Lakefield) en/of munitie van categorie III, te weten zevenenzeventig (77), althans meerdere patronen, voorhanden heeft gehad; (dossier E89)
8.
zij op of omstreeks 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,95 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. (dossier E74)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan, mede gelet op de omstandigheid dat het opsporingsonderzoek pas is gestart op 31 augustus 2007, niet onomstotelijk worden vastgesteld dat de verdachte in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2006 op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar toenmalige partner en medeverdachte [medeverdachte 1]. Bijgevolg is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in genoemde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dient zij van het onder 1. ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2.A ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Op grond van de inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is het hof van oordeel dat in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 sprake is geweest van een criminele organisatie waarvan, naast de verdachte, in ieder geval ook de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] deel uitmaakten.
Voorts leidt het hof uit voormelde bewijsmiddelen af dat het oogmerk van de onderhavige criminele organisatie in het bijzonder bestond uit hetgeen onder 2.B is ten laste gelegd, te weten -kort gezegd-: het (beroeps- c.q. bedrijfsmatig) handelen in hennep en dat het onder 2.A ten laste oogmerk voor zover inhoudende -kort gezegd- het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting voornamelijk het individuele oogmerk van medeverdachte [medeverdachte 1] betrof met gevolg dat ten aanzien van dat misdrijf naar het oordeel van het hof geen sprake is van een criminele organisatie.
Met betrekking tot het onder 2.A ten laste oogmerk voor zover inhoudende -kort gezegd- het witwassen van de opbrengsten uit de handel in hennep, heeft te gelden dat ook dit onderdeel van de tenlastelegging, gelet op het feit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 5. ten laste gelegde (medeplegen van) (gewoonte)witwassen c.q. schuldwitwassen van geldbedragen, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Op grond daarvan acht het hof het onder 2.A ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3. primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, in het bijzonder een afgeluisterd telefoongesprek tussen de hoofdverdachte [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 2], alsmede het resultaat van een uitgevoerde warmtemeting en het aantreffen van bak met folie met daarin 144 potten bij een doorzoeking van de woning van de verdachte, leidt het hof af dat er op enig moment in de ten laste gelegde periode hennep is gekweekt in de woning van de verdachte en haar toenmalige partner [medeverdachte 1].
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot deze omstandigheden verklaard -zakelijk weergegeven- dat er een hennepkwekerij in haar woning is opgebouwd door [medeverdachte 1], maar dat zij dat niet wilde en dat zij de hennepplanten heeft weggegooid zodra zij deze ontdekte.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat uit de door verdachte bij de politie op 6 november 2008 afgelegde verklaring, zoals aangehaald in het beroepen vonnis onder voetnoot 7, gelet op de inhoud en strekking van het overige deel van die verklaring, niet zonder meer valt af te leiden dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] de onderhavige hennepkwekerij heeft opgebouwd, zoals door de eerste rechter in het beroepen vonnis is weergegeven.
Op grond van dit één en ander, bezien in samenhang met de inhoud van de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen, heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij het ten laste gelegde telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennep.
Resteert de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde hoeveelheid hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad. Op grond van het vorenoverwogene moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte op enig moment in de ten laste gelegde periode ervan op de hoogte is geraakt van het feit dat voormelde hennepkwekerij zich in haar woning bevond, maar het hof acht deze enkele omstandigheid onvoldoende om op grond daarvan te concluderen dat zij enige strafrechtelijk relevante betrokkenheid in de vorm van medeplegen dan wel medeplichtigheid heeft gehad bij de aanwezigheid van de zich in die hennepkwekerij bevindende hoeveelheid hennep nu de verdachte steeds heeft verklaard dat zij het er niet mee eens was dat die hennepkwekerij daar werd opgebouwd en zij kort na de ontdekking de planten heeft weggegooid. Naar het oordeel van het hof is hier sprake van een uitdrukkelijke distantiëring van de zijde van verdachte.
Bijgevolg dient de verdachte van het onder 3. primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4. ten eerste primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Op grond van de inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat op vijf van de zes de in de tenlastelegging genoemde data, zogeheten “knipsessies” in de woning van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] hebben plaatsgevonden, waarvan de verdachte wetenschap had. Bij de betreffende gelegenheden werd door een aantal knippers henneptoppen geknipt en heeft de verdachte de betreffende knipploeg telkens, op verzoek van [medeverdachte 1], van voedsel en drank voorzien. Daarnaast heeft de verdachte naar eigen zeggen de knippers eenmaal op verzoek van [medeverdachte 1] een envelop met geld overhandigd. Dit aandeel bij het ten laste gelegde handelen kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een zodanige bewuste en nauwe samenwerking, dat kan worden gesproken van het medeplegen van het bewerken van hennep. Dit handelen kan wel worden gekwalificeerd als medeplichtigheid daaraan, nu de verdachte door het verstrekken van voedsel en drank en door haar pand beschikbaar te stellen aan vorenbedoelde personen opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest bij het bewerken van hennep door die personen.
Bijgevolg zal de verdachte van het onder 4. ten eerste primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4. ten tweede primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
De advocaat-generaal heeft, in navolging van het vonnis van de eerste rechter, betoogd dat de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde hoeveelheid hennep in het bijzonder zou moeten blijken uit de verslagen van een aantal afgeluisterde telefoongesprekken die zich in het procesdossier bevinden.
Het hof is echter van oordeel dat uit de bedoelde verslagen, waarin door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]wordt gesproken over het “afgooien van schoenen” door [medeverdachte 3] bij de woning van [medeverdachte 1] en waarin [medeverdachte 1], die kennelijk op het moment van aflevering niet thuis is, aan de verdachte vraagt of zij “dat even aanneemt”, niet zonder meer valt af te leiden dat het hier gaat om een aantal kilogrammen hennep, zoals ten laste gelegd.
Bijgevolg zal de verdachte van het onder 4. ten tweede primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken nu het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte enige strafrechtelijke betrokkenheid ter zake van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, dan wel de medeplichtigheid daaraan, heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 5. primair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen van geldbedragen heeft het volgende te gelden.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 1], de toenmalige partner van de verdachte, zich vanaf 1 januari 2007 heeft beziggehouden met het, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, beroeps- c.q. bedrijfsmatig handelen in hennep en/of andere criminele activiteiten en dat hij daarmee inkomsten genereerde. Het hof zal zich daarom beperken tot bespreking van uitsluitend de contante geldstortingen die zijn gedaan in de jaren 2007 en 2008 op de ten laste gelegde bankrekeningnummers.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De bankrekening bij de Rabobank te Waalwijk met rekeningnummer [rekeningnummer 2] stond op naam van verdachte en was bij haar in gebruik. In het jaar 2007 is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 47.220,00. In het jaar 2008 (tot en met 4 november 2008) is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 91.700,00.
De bankrekening bij Van Lanschot Bankiers met rekeningnummer [rekeningnummer 6] was op naam gesteld van [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en bij hen in gebruik vanaf 16 februari 2005. In het jaar 2007 is op die rekening een tweetal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 33.500,00 en een bedrag van € 205.000,00 in contanten opgenomen (dossierpagina 101128). In het jaar 2008 is op die rekening een drietal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 85.000,00.
De bankrekening bij Van Lanschot Bankiers met rekeningnummer [rekeningnummer 7] was op naam gesteld van [rechtspersoon 2] en was in (mede)gebruik bij [medeverdachte 1] en de verdachte. De rekening is geopend op 16 februari 2005. In het jaar 2007 is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 116.000,00. In het jaar 2008 is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 12.520,45.
De bankrekening bij de Rabobank te Waalwijk met rekeningnummer [rekeningnummer 8] stond op naam van [naam zoon verdachte] en was in (mede)gebruik bij [medeverdachte 1] en de verdachte. De medeverdachte [medeverdachte 1] stond geregistreerd als gemachtigde voor de rekening. In het jaar 2007 is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 31.500,00. In het jaar 2008 is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 29.500,00.
In totaal is in het jaar 2007 derhalve een geldbedrag van € 228.200,00 contant en in het jaar 2008 een geldbedrag van € 218.940,45 contant op voormelde bankrekeningen gestort.
Uit de verklaring die verdachte tijdens het opsporingsonderzoek heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat al deze contante stortingen werden verricht door zowel de verdachte als [medeverdachte 1]. Gelet daarop en op het vorenoverwogene, in het bijzonder de omstandigheid dat de onderhavige bankrekeningen of op naam van zowel de verdachte als [medeverdachte 1] of op naam van een aan hen gelieerde BV stonden en/of bij hen in gebruik waren, staat vast dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] voormelde contante geldbedragen voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet van chartaal naar giraal geld.
Tussen 1 januari 2005 en 1 december 2008 genoten de verdachte en [medeverdachte 1] inkomsten uit hun dienstbetrekking bij [rechtspersoon 1]. Van enig ander dienstverband van de verdachte dan wel [medeverdachte 1] in deze periode is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken.
Uit gegevens van de Belastingdienst en de onderzochte bankrekening van de verdachte blijkt dat door haar en [medeverdachte 1] in 2007 als gezamenlijke inkomsten is ontvangen uit [rechtspersoon 1] een bedrag van € 80.652,00 bruto. In 2008 ontvingen zij als gezamenlijke inkomsten uit [rechtspersoon 1] een bedrag van € 60.000,00 bruto.
Het eindsaldo van de kas van [rechtspersoon 2] bedroeg op 31 december 2007
€ 44.480,55 negatief. Voorts blijkt uit het onderzoek dat op 29 januari 2007 een bedrag van € 10.000,00 is gestort dat aansluit bij een contante storting op bankrekening [rekeningnummer 6] t.n.v. de verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 1] (dossierpagina 100325 en 100327).
Uit het onderzoek is gebleken dat het kassaldo van [rechtspersoon 2] vanaf maart 2007 tot eind 2007 negatief was en dat dit negatieve saldo steeds verder is opgelopen. Op 31 december 2007 bedroeg het kassaldo € 58.482,98 negatief. Voorts blijkt dat op 20 maart 2007 een kasopname van € 21.000,00 is gedaan, die aansluit bij een contante storting op bankrekening [rekeningnummer 7] t.n.v. [rechtspersoon 2] (dossierpagina 100382 en 100384).
Uit het onderzoek betreffende de kas van [rechtspersoon 3]blijkt dat het beginsaldo op 1 januari 2007 € 492.250,34 bedroeg en dat het eindsaldo van de kas op 31 december 2007 (naar het hof begrijpt) € 469.556,36 bedroeg (dossierpagina 100447).
Het hof begrijpt de uitkomsten van voornoemde kasonderzoeken aldus dat van de transacties (bijvoorbeeld de aan- en verkoop van paarden) in de kasboeken niet of slechts in beperkte mate onderliggende stukken zijn aangetroffen en dat daarmee de administratie onvoldoende onderbouwd en niet kloppend is. Blijkbaar zijn er, aldus het onderzoek, gelden gebruikt die afkomstig zijn uit onbekende bron en geregistreerd als kasstortingen, dan wel als kasopnamen. Naar het oordeel van het hof staat daarmee nog niet vast dat alle kastransacties die niet in de administratie zijn verantwoord, te herleiden zijn tot illegale activiteiten en kan niet worden uitgesloten dat een deel van de niet verantwoorde transacties uit een legale bron afkomstig is.
Uit het onderzoek is ook naar voren gekomen dat de inkomsten van de [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] in de jaren 2006 tot en met 2008 onvoldoende waren om de opgegeven privéopnamen en ontvangen salarisbetalingen mogelijk te maken (dossierpagina 100190).
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zich vanaf 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 in georganiseerd verband en op grote schaal bezighield met -kort gezegd- het beroeps- c.q. bedrijfsmatig handelen in hennep. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze handel in hennep flinke winsten behaald kunnen worden. Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat de handel in hennep in 2008 door de medeverdachte [medeverdachte 1] een aanzienlijk aantal transacties en grote hoeveelheden hennep betrof.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat zij financiële problemen hadden en dat zij uiteindelijk (naar het hof begrijpt) zich zijn gaan bezig houden met de handel in hennep en/of hennepteelt. Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat de verdachte en [medeverdachte 1] inkomsten hebben gegenereerd uit de handel in hennep en/of hennepteelt en dat te dezen sprake moet zijn geweest van vermenging van legale en illegale inkomsten.
Door de verdachte wordt gesteld dat voornoemde contante stortingen afkomstig zijn uit onder meer de inkomsten van [medeverdachte 1] en haarzelf uit de paardenhandel en de paardrijlessen en naar het hof begrijpt ook deels -op grond van het onderzoek van de politie- kunnen worden verklaard uit de geldopnamen die uit de kas zijn gedaan.
In dat verband blijkt uit de inhoud van het procesdossier het volgende.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat -zoals hiervoor reeds vermeld- van voornoemde bankrekening met nummer [rekeningnummer 6] (ten name van [medeverdachte 1] en/of [verdachte]) in het jaar 2007 in totaal een bedrag van € 205.000,00 contant is opgenomen. Het hiervoor genoemde bedrag van € 228.200,00 aan contante stortingen in het jaar 2007 zou daarmee voor een groot deel kunnen worden verklaard. Met betrekking tot de overige bankrekeningnummers die aan de verdachte en/of [medeverdachte 1] kunnen worden gerelateerd is uit het opsporingsonderzoek niet van relevante contante geldopnamen gebleken. Voorts ontbreken in het dossier de financiële gegevens betreffende de kasboeken van de verdachte en [medeverdachte 1] en/of de bovengenoemde rechtspersonen betreffende het jaar 2008.
Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is geredigeerd, in het bijzonder nu daarin telkens specifieke geldbedragen in combinatie met specifieke bankrekeningnummers worden genoemd, zal door het hof, om tot bewezenverklaring te kunnen komen, ten aanzien van één of meer van de hierboven voormelde contante geldstortingen op de daarbij vermelde bankrekeningen moeten vaststellen dat het betreffende geldbedrag in bepalende mate van misdrijf afkomstig is.
Gelet echter op de omstandigheid dat aannemelijk is geworden dat door de verdachte en [medeverdachte 1] in het kader van hun bedrijfsvoering in de jaren 2007 en 2008 ook legaal inkomen werd gegenereerd, de omstandigheid dat het eindsaldo van de kas van [rechtspersoon 3] op 30 november 2007 (het hof begrijpt) € 469.556,36 bedroeg, terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken of in het jaar 2008 uit de kas van dat bedrijf contante geldbedragen zijn opgenomen, de omstandigheid dat er in 2007 vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 6] in totaal een geldbedrag van € 205.000,00 contant is opgenomen en op de omstandigheid dat niet inzichtelijk is geworden in welke mate er vermenging heeft plaatsgevonden van legaal verkregen geld en geld met een criminele herkomst, is het voor het hof niet mogelijk om ten aanzien van één of meer van de hierboven voormelde contante geldstortingen vast te stellen dat nu juist dat betreffende bedrag -gestort op een specifieke bankrekening- geheel, dan wel in bepalende mate van misdrijf afkomstig is.
Gelet op voornoemde wijze van ten laste leggen, kan het hof niet anders dan de verdachte van het onder 5. ten laste gelegde witwassen van de in de tenlastelegging aangeduide geldbedragen vrijspreken.
Met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen van het pand aan de [adres 1] te Kaatsheuvel heeft het volgende te gelden.
Het pand is door de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte op 22 mei 2001 aangekocht en is vanaf die datum tot het einde van de ten laste gelegde periode bewoond door [medeverdachte 1] en de verdachte.
Ter verkrijging van de hypothecaire geldlening ten behoeve van het onderhavige pand is, naast de valse werkgeversverklaring van [medeverdachte 1] op naam van [bedrijf 1], tevens een valse werkgeversverklaring op naam van [bedrijf 2] overgelegd waarop staat vermeld dat de verdachte sinds 1 mei 2001 in vaste dienst is bij dit bedrijf als timmervrouw/werkvoorbereider en hiervan inkomsten geniet.
Op basis van deze gegevens is door de Rabobank Drunen een hypotheekofferte verstrekt, waarin wordt vermeld dat de verdachte een bruto jaarinkomen ontvangt van ƒ 75.000,00. De offerte is door zowel [medeverdachte 1] als de verdachte voor akkoord ondertekend en de afzonderlijke pagina's van de offerte zijn door beiden geparafeerd. Aan deze offerte is een zogenaamde 'aanvraag financiering particulieren' voorafgegaan. Deze aanvraag vermeldt dat de verdachte werkzaam is als werkvoorbereider bij [bedrijf 2]en uit dien hoofde een bruto inkomen van ƒ 75.384,00 geniet. De verdachte heeft genoemde offerte, zo blijkt uit haar handtekening en parafen, gezien en geaccordeerd.
De verdachte heeft op 18 november 2008 tegenover de politie verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij de werkgeversverklaring op naam van [bedrijf 2] eerder heeft gezien en dat zij naar het hof begrijpt geen werkzaamheden voor dit bedrijf als timmervrouw/werkvoorbereider heeft verricht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij ten tijde van het tekenen van voormelde hypotheekofferte niet op de hoogte was van het feit dat daaraan een valse werkgeversverklaring ten grondslag was gelegd en dat zij de betreffende papieren blind heeft getekend.
Medeverdachte [medeverdachte 1], gehoord als getuige door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof op 24 oktober 2012, heeft verklaard dat de verdachte niet is meegegaan naar de Rabobank om de hypotheekaanvraag in te dienen, dat hij de hypotheekofferte mee naar huis heeft genomen en dat hij aan de verdachte heeft gevraagd die te ondertekenen, maar haar niet heeft gevraagd die nog door te lezen.
Zeker ook met het oog op de rechtszekerheid en het vertrouwen in het maatschappelijk- en handelsverkeer dient als uitgangspunt te gelden dat degene die schriftelijke stukken als de onderhavige ondertekent c.q. parafeert, verantwoordelijk is voor en kan worden gehouden aan de inhoud van die stukken. In dit geval kan echter, in het bijzonder gelet op de aard van de verhouding tussen de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet worden uitgesloten dat de verdachte voormelde formulieren heeft ondertekend c.q. geparafeerd zonder dat zij bekend was met de onjuiste inhoud daarvan en van het feit dat daarbij een valse werkgeversverklaring was gevoegd.
Op grond daarvan heeft het hof uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijze moest vermoeden dat het pand - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen van het pand aan de [adres 2] te Sprang-Capelle en een vrachtauto (merk MAN, kenteken [KENTEKEN]) overweegt het hof als volgt.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op 24 februari 2005 is de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] te Sprang-Capelle verkocht door [rechtspersoon 4] aan [rechtspersoon 2], een rechtspersoon gelieerd aan zowel [medeverdachte 1] als aan de verdachte.
Onderdeel van de koopovereenkomst was de inbreng van een bedrijfsauto, merk MAN,
voorzien van het kenteken [KENTEKEN]. Deze bedrijfsauto werd door [rechtspersoon 2] verkocht aan [rechtspersoon 4] voor een bedrag van € 238.000,00.
Genoemde bedrijfsauto werd op 21 oktober 2004 door MAN Lease B.V. door middel van een zogenaamde “financial lease” ter beschikking gesteld aan [rechtspersoon 2]. Door
MAN Lease B. V. werd in het kader van deze overeenkomst een aanbetaling vereist van in
totaal € 97.500,00. Op 22 oktober 2004 werd dit bedrag bijgeschreven op de bankrekening
van MAN Lease B.V. Het bedrag was afkomstig van bankrekening 17.02.12.262 ten name van [medeverdachte 1], nadat kort daarvoor, te weten op: 21 oktober een contante storting van € 100.000,00 op deze rekening had plaatsgevonden.
Op 24 februari 2005 is het contract tussen MAN Lease B.V. en [rechtspersoon 2] beëindigd en de bedrijfsauto verkocht aan [rechtspersoon 2] voor een bedrag van € 128.000,00.
Volgens de verklaring van getuige [getuige1]heeft hij samen met de getuige [getuige 2] laatstgenoemd bedrag contant ontvangen uit handen van [medeverdachte 1] en de verdachte in hun woning aan de [adres 1] te Kaatsheuvel.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend bij deze transactie aanwezig te zijn geweest.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan het hof niet afleiden dat, voor zover al kan worden vastgesteld dat voormelde bedragen van € 97.500,00 en € 128.00,00 uit enig misdrijf afkomstig zijn, de verdachte daarvan op de hoogte was dan wel dat zij die criminele herkomst redelijkerwijze had moeten vermoeden.
Nu bijgevolg niet wettig kan worden bewezen dat zij als medepleger van het witwassen van voormelde vrachtwagen kan worden gezien, kan evenmin wettig worden bewezen dat zij het al niet tezamen en vereniging met een of meer anderen voornoemd pand te Sprang-Capelle heeft witgewassen.
Met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen van het pand aan [adres 3] te Esbeek heeft het volgende te gelden.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat dit pand (manege met woonhuis, erf en weilanden en verdere aanhorigheden) op 4 mei 2006 door de medeverdachte [medeverdachte 1] is gekocht. Voorts blijkt daaruit dat [medeverdachte 1] en de verdachte op 8 mei 2006 met Van Lanschot Bankiers een kredietovereenkomst hebben gesloten, uit hoofde waarvan zij konden beschikken over een geldlening van € 1.300.000,00, welke lening uitsluitend diende te worden aangewend voor de aankoop van voornoemd pand te Esbeek. Tot zekerheid voor de terugbetaling van het krediet ontving Van Lanschot een hypotheek op het pand aan de [adres 1] te Kaatsheuvel.
Hoewel de verdachte aldus voor een deel van de financiering van het pand garant heeft gestaan, is het pand uitsluitend geleverd aan [medeverdachte 1], op wiens naam het eigendom van het pand ook stond. De verdachte is nooit gehuwd geweest met [medeverdachte 1] en er was evenmin sprake van een samenlevingsovereenkomst tussen beiden, zodat niet gezegd kan worden dat zij op enig moment gedeeltelijk (te weten: samen met [medeverdachte 1]) eigenaar van het pand is geweest.
Op grond van het vorenstaande kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte het pand
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van dat pand gebruik heeft gemaakt, zoals aan haar ten laste is gelegd.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat bij een doorzoeking bij Van Lanschot Bankiers d.d. 4 november 2008 een huurovereenkomst is aangetroffen, waarin is opgenomen dat de bar van de manege die in het pand was gevestigd door [medeverdachte 1] en de verdachte is verhuurd aan medeverdachte [medeverdachte 3] het bovenstaande niet anders maakt nu het hof niet kan vaststellen dat deze huurovereenkomst ook daadwerkelijk is geëffectueerd. Zo heeft [medeverdachte 1] bij de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof op 24 oktober 2012 verklaard dat genoemde huurovereenkomst nooit van de grond is gekomen. Bovendien heeft de medeverdachte [medeverdachte 3] bij de politie op 9 december 2012 verklaard dat het best mogelijk is dat hij met [medeverdachte 1] ooit gesproken heeft over het huren van de bar in de manege, maar dat hij daar niets meer van weet en ook nooit iets aan hem heeft betaald.
Bijgevolg dient zij in zoverre van het onder 5. primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde feit overweegt het hof als volgt.
Om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde “voorhanden hebben” (te weten: in de zin van de Wet wapens en munitie) te kunnen komen, dient uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen (onder meer) te blijken dat bij de verdachte een zekere mate van bewustheid ten aanzien van de aanwezigheid van de ten laste gelegde wapens in haar woning heeft bestaan.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Het onderhavige jachtgeweer is aangetroffen op de eerste verdieping van de woning van verdachte en haar toenmalige partner [medeverdachte 1], in de hoek van een kast die zich in de nabijheid van hun gezamenlijke slaapkamer bevond, verborgen achter een aantal kledingstukken.
De onderhavige revolver, verpakt in de plastic zak, met daarbij behorende munitie, is aangetroffen in een badkamermeubel, achter een aantal flessen shampoo.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, evenals bij eerdere verhoren, verklaard dat zij in periode voordat de wapens door de politie zijn aangetroffen, nauwelijks in voormelde kast en voormeld badkamermeubel kwam en geen enkel besef had van de aanwezigheid van de aldaar door [medeverdachte 1] verborgen wapens c.q. munitie.
Deze lezing is door medeverdachte [medeverdachte 1], gehoord als getuige door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof op 24 oktober 2012, bevestigd.
De voorhanden zijnde bewijsmiddelen bevatten geen enkele aanwijzing die duidt op enige bewustheid bij de verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van de ten laste gelegde wapens in haar woning.
Bijgevolg dient zij van het onder 7. ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2.B, 4. ten eerste subsidiair en 8. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
B.
zij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep;
4.
een of meer personen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, met elkaar, opzettelijk hebben bewerkt en/of verwerkt, een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, meermalen opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, te weten:
- op 12 februari 2008 en
- op 23 februari 2008 en
- op 1 april 2008 en
- op 16 april 2008 en
- op 12 september 2008
door aan die persoon/personen voornoemd pand ter beschikking te stellen en drank en voedsel te verstrekken;
8.
zij op 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,95 kg hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2.B ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de handelingen die de verdachte zou hebben verricht, te weten: het eenmalig uitbetalen van de hennepknippers in haar woning en het verzorgen van eten en drinken van die knippers, dermate ondergeschikt waren dat deze bijdrage niet een zekere duur en intensiteit had die benodigd is om van deelname aan een criminele organisatie te kunnen spreken.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de bewezenverklaring van “een organisatie” als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat er sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één ander persoon.
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, te weten: het plegen van misdrijven.
Het hof trekt uit de gebezigde bewijsmiddelen het gevolg dat in de periode van
1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 sprake is geweest van een structureel en duurzaam samenwerkingsverband tussen in ieder geval de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] welk samenwerkingsverband tot oogmerk had het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep.
In voornoemde organisatie moet [medeverdachte 1] gezien worden als de leider, [medeverdachte 2] als degene die (onder meer) de hennepkwekerijen van [medeverdachte 1] opbouwde, onderhield, de illegale stroomvoorzieningen aanlegde en voor [medeverdachte 1] panden zocht waarin hennepkwekerijen konden worden gevestigd en de verdachte als degene die faciliterende handelingen ten behoeve van [medeverdachte 1] verrichtte, zoals:
- het beschikbaar stellen van de gezamenlijke woning van [medeverdachte 1] en haarzelf ten behoeve van het knippen van hennep door een min of meer vaste ploeg hennepknippers;
- het van eten en drinken voorzien van die hennepknippers;
- het eenmaal overhandigen van geld aan die hennepknippers;
- het op de bank storten van de uit voormelde hennephandel verkregen inkomsten.
Aldus heeft de verdachte een aandeel gehad in gedragingen die strekten tot, dan wel rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van voormeld oogmerk van het samenwerkingsverband, waarvan de verdachte, zoals het hof afleidt uit de gebezigde bewijsmiddelen, ook op de hoogte was.
Bijgevolg acht het hof het onder 2.B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en wordt het verweer verworpen.
Ten aanzien van het onder 8. ten laste gelegde feit overweegt het hof als volgt.
Om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben (te weten: in de zin van artikel 3 van de Opiumwet) te kunnen komen, dient uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen te blijken dat de ten laste gelegde hoeveelheid hennep zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden en dat bij de verdachte -een zekere mate van- wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van de ten laste gelegde hoeveelheid hennep in haar woning.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De onderhavige hoeveelheid hennep is tijdens de doorzoeking op 4 november 2008 aangetroffen in de kelder van de woning van de verdachte en haar toenmalige partner [medeverdachte 1]. De verdachte heeft naar aanleiding van de aangetroffen hennep bij de politie tijdens haar tweede verhoor op 11 november 2008 (dossierpagina 10424) verklaard dat zij weed heeft geroken en dat er in de garage onder haar woning wel eens weed werd gedroogd. Bovendien blijkt uit haar verklaring, die zij ter terechtzitting in eerste aanleg op 12 maart 2010 heeft afgelegd, dat zij op de hoogte was van het gebruik van de kelder van haar woning voor het knippen van hennep en zij ook in die kelder kwam om de in die kelder aanwezige knippers te voorzien van eten en drinken.
Met de rechtbank is het hof op grond van dit één en ander van oordeel dat de aangetroffen hennep zich in haar machtssfeer bevond, terwijl het redelijkerwijze niet anders kan zijn dan dat zij -een zekere mate- van wetenschap van de aanwezigheid van de hennep moet hebben gehad. Het hof acht dan ook ten aanzien van de verdachte bewezen dat zij opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke zin) een hoeveelheid van ongeveer 49,95 kg hennep aanwezig heeft gehad.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog aangevoerd dat weliswaar inderdaad gesteld kan worden dat de aangetroffen hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevond, maar dat dit slechts een theoretisch standpunt is nu de verdachte in een situatie verkeerde die zij niet wilde en feitelijk geen andere keus had dan de aanwezigheid van de hennep te accepteren. Het hof volgt de verdediging echter niet in die stelling gelet op de hiervoor aangehaalde verklaring van verdachte ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde, inhoudende dat zij het niet eens was met het feit dat in haar kelder een hennepkwekerij werd opgebouwd en dat zij de hennepplanten heeft weggegooid zodra zij deze ontdekte, waaruit blijkt dat zij ten aanzien van de aanwezigheid van hennep in haar huis wel degelijk een eigen keuze had en zelfs zich van hennep(planten) heeft ontdaan op het moment dat zij dat wilde.
III.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
IV.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2.B bewezen verklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet.
Het onder 4. ten eerste subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 8. bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op grote schaal en op professionele wijze bezighield met de handel in hennep, waardoor de openbare orde is aangetast;
- de omstandigheid dat de verdachte als toenmalige partner van de leider van de criminele organisatie, te weten: de medeverdachte [medeverdachte 1], binnen deze organisatie niet meer dan een faciliterende rol heeft gespeeld ;
- het gegeven dat het onder 4. ten eerste subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte betrekking heeft op het faciliteren van de handel in softdrugs, welke handel allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten veroorzaakt;
- de omstandigheid dat -zoals wetenschappelijk is aangetoond- het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, in het bijzonder waar het geestelijke aandoeningen betreft;
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 oktober 2012, waaruit blijkt dat zij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- haar persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, onder meer de omstandigheden dat zij persoonlijk failliet is verklaard en zij de zorg heeft voor een minderjarig kind.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast acht het hof oplegging van de maximale werkstraf aan de verdachte passend en geboden.
Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal het hof bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 19 april 2010, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 19 maart 2013, een periode van bijna 3 jaar is verstreken.
Om proceseconomische redenen is onderhavige strafzaak gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met een aantal strafzaken tegen medeverdachten. In die zaken is een groot aantal getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof, waarvan de uitvoering de nodige tijd heeft gekost, en ook in de onderhavige zaak is in hoger beroep op verzoek van de verdediging een aantal getuigen gehoord. Het hof is echter van oordeel dat niet het gehele tijdsverloop uitsluitend daardoor kan worden verklaard. Dat brengt met zich mee dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
Zonder schending van de redelijke termijn zou, naast oplegging van de maximale werkstraf, een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden (300 dagen) waarvan 6 maanden (180 dagen) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof echter volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd niet overstijgt.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggeven aan de verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1., 2.A, 3., 4. ten eerste primair en ten tweede primair en subsidiair, 5. primair en subsidiair en 7. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2.B, 4. ten eerste subsidiair en 8. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het onder 2.B, 4 ten eerste subsidiair en 8 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 (driehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 227 (tweehonderdzevenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 4 stuks documenten, MULTINATE pakbonnen, t.n.v. [medeverdachte 1] [adres 1] Kaatsheuvel;
- 1 stuk document, THEUNS HAMERTJE factuur, t.n.v. fam [naam, adres] in VW Caddy [kenteken 4];
- 1 stuk document, overzicht openst. poststukken v. debiteur [rechtspersoon 3];
- 1 stuk document, THEUNS HAMERTJE factuur, t.n.v. Fam. [naam, adres] in kast woonkamer;
- 1 stuk document, FACTUUR voor paardenwagen;
- 1 stuk document, NOTITIE met gsm nr. Essentmedewerker en data;
- 1 stuk document, [naam] facturen, met div. adressen waaronder die van [medeverdachte 1];
- 1 stuk document, VOERTUIGDOSSIER, rn.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 5];
- 1 stuk document VOERTUIGDOSSIER, m.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 6];
- 1 stuk document VOERTUIGDOSSIER, m.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 7];
- 1 stuk document VOERTUIGDOSSIER, m.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 7];
- 1 stuk document VOERTUIGDOSSIER, m.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 8];
- 1 stuk document VOERTUIGDOSSIER, m.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 9];
- 1 stuk document VOERTUIGDOSSIER, m.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 10];
- 1 stuk document VOERTUIGDOSSIER, m.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 11];
- 1 stuk document VOERTUIGDOSSIER, m.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 12];
- 1 stuk document VOERTUIGDOSSIER, m.b.t. leasing van auto met kenteken [kenteken 13];
- 1 stuk document ADM. BESCHEIDEN, m.b.t. auto met kenteken [KENTEKEN];
- 1 stuk document ADM. BESCHEIDEN, m.b.t. auto met kenteken [KENTEKEN 1];
- 1 stuk document ADM. BESCHEIDEN, m.b.t. auto met kenteken [KENTEKEN 2];
- 1 stuk Dataschijf, SQL database.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. M. van Zinnen en mr. M. Rutgers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 19 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.