ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4760

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
20-001810-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van overtreding van de Opiumwet en witwassen van horloges

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van overtredingen van artikel 3 onder B van de Opiumwet, met betrekking tot de verkoop en levering van hennepplanten, en van witwassen van twee horloges van de merken Rolex en Cartier. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 192 dagen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De verdachte werd vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie en van het witwassen van een geldbedrag van € 6.106,37, omdat niet bewezen kon worden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. Het hof oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het witwassen van de horloges, die als verkregen uit misdrijf werden beschouwd. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de maatschappelijke impact van de drugshandel. De verbeurdverklaring van de horloges werd ook bevolen, aangezien deze zijn verkregen met criminele middelen. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep tegen de vrijspraak van de deelname aan een criminele organisatie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001810-10
Uitspraak : 19 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 16 april 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-811017-08 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats ([geboorteland])] op [geboortedatum] [geboortejaar],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de onder 1.A en 1.B ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie, maar terzake van:
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3. witwassen,
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en waarbij de verbeurdverklaring en de teruggave werd gelast van een aantal in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het door de verdachte ingesteld hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan hem onder 2. en 3. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde feit
De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
Blijkens de inhoud van de ‘schriftuur hoger beroep OM ex art. 410 Sv’ d.d. 6 mei 2010, heeft de officier van justitie geen grieven geformuleerd tegen de vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 26 februari 2013 heeft de advocaat-generaal bevestigd dat het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep moet worden begrepen als niet te zijn gericht tegen de vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde feit.
Nu het hof ook ambtshalve in het vonnis waarvan beroep met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde feit geen gronden vindt om de zaak in hoger beroep in behandeling te nemen, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, en zal het hof het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep, voor zover het betreft de vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde feit, niet-ontvankelijk verklaren.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
- bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2. ten laste gelegde feiten voor zover deze hebben plaatsgevonden op of omstreeks 7 april 2008, 22 april 2008, 6 mei 2008, 9 mei 2008 en 30 mei 2008 en zich met betrekking tot bewezenverklaring van de overige onder 2. ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3. ten laste gelegde feit;
- met betrekking tot de strafoplegging bepleit dat zal worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur niet langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten: 192 dagen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is -voor zover thans nog aan de orde- ten laste gelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Huizen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten (onder meer):
* op of omstreeks 7 april 2008 een groot aantal hennepplanten/hennepstekken, althans op of omstreeks 7 april 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad een groot aantal hennepplanten/hennepstekken, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E46) en/of
* op of omstreeks 22 april 2008 410 en/of 425, althans een groot aantal hennepplanten, althans op of omstreeks 22 april 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 410 en/of 425, althans een groot aantal hennepplanten, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossiers E49 en/of E50)
* op of omstreeks 29 april 2008 480 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten, althans op of omstreeks 29 april 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 480, althans een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E52) en/of
* op of omstreeks 6 mei 2008 een onbekende hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval op of omstreeks 6 mei 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E53) en/of
* op of omstreeks 9 mei 2008 1000, althans een groot aantal hennepplanten, althans op of omstreeks 9 mei 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 1000, althans een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E55) en/of
* op of omstreeks 30 mei 2008 en/of 31 mei 2008 300, althans een groot aantal hennepplanten, althans op of omstreeks 30 mei 2008 en/of 31 mei 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 300, althans een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E62) en/of
* op of omstreeks 2 oktober 2008 20 kg hennep, althans op of omstreeks 2 oktober 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 20 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E21);
3.
hij op of omstreeks 4 november 2008 te Huizen en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (te weten 99.951,- euro en/of 7.105,- euro) en/of een of meer horloge(s) (Rolex en/of Cartier) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten die geldbedrag(en) en/of die horloge(s) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze had(den) moeten vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) en/of dat/die horloge(s) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met betrekking tot de onder 2. ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbend op leveringen van hennepplanten op of omstreeks 7 april 2008, op of omstreeks 22 april 2008 en op of omstreeks 9 mei 2008, overweegt het hof als volgt.
De advocaat-generaal heeft, in navolging van het vonnis van de eerste rechter, betoogd dat de betrokkenheid van de verdachte bij deze vermeende leveringen in het bijzonder zou moeten blijken uit verslagen van een aantal afgeluisterde telefoongesprekken die zich in het procesdossier bevinden.
Op basis van bedoelde verslagen gaat het hof ervan uit dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op of omstreeks genoemde pleegdata doende zijn geweest met het voorbereiden van (telkens) een levering van hennepplanten door verdachte aan [medeverdachte 1]. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen valt echter onvoldoende af te leiden dat deze voorbereidingen ook hebben geleid tot voltooide leveringen, zodat niet kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is geweest van het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een hoeveelheid hennepplanten door de verdachte, al dan niet tezamen en vereniging met één of meer anderen.
Bijgevolg zal de verdachte in zoverre worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbend op het witwassen van een geldbedrag van € 99.951,00 overweegt het hof als volgt.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het witwassen van dat geldbedrag. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat het geldbedrag aan de broer van verdachte toebehoort en dat de verdachte het op diens verzoek in bewaring had genomen, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het van enig misdrijf afkomstig is.
De eerste rechter heeft de verdachte van dit feit vrijgesproken, daartoe overwegende -kort gezegd- dat voormelde verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het geldbedrag niet onaannemelijk is, mede gelet op de door de verdediging in het geding gebrachte stukken en de omstandigheid dat de bewezen verklaarde hennepleveringen niet een dermate hoog geldbedrag kunnen hebben opgeleverd.
De officier van justitie heeft tegen (onder meer) deze beslissing van de rechtbank hoger beroep ingesteld en heeft in zijn appelschriftuur d.d. 6 mei 2010 vermeld dat hij nader onderzoek heeft willen doen naar de herkomst van het geldbedrag en daarom ter terechtzitting van 5 maart 2010 een verzoek tot aanhouding heeft gedaan, welk verzoek door de rechtbank bij eindvonnis d.d. 16 april 2010 is afgewezen. In genoemde appelschriftuur wordt door de officier van justitie vermeld dat -gelet op het afgewezen verzoek tot aanhouding- pas na de uitspraak van de rechtbank ‘er ander onderzoek [is] gestart naar de ter zitting door de verdediging overgelegde en door het openbaar ministerie bestreden stukken. De resultaten van dat onderzoek zullen later worden gevoegd.’
De advocaat-generaal heeft namens het openbaar ministerie in hoger beroep, ondanks dat het hof de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 november 2011 daar uitdrukkelijk op heeft gewezen, geen nadere onderzoeksresultaten aangaande voormeld geldbedrag in het geding gebracht.
In navolging van de eerste rechter komt het hof tot het oordeel dat de verklaring van de verdachte omtrent de (legale) herkomst van meergenoemd geldbedrag niet door de inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan worden weerlegd, zodat, mede gelet op hetgeen door de verdediging ter onderbouwing van het standpunt van de verdachte in het geding is gebracht -en de advocaat-generaal geen onderzoeksresultaten heeft overgelegd die het standpunt van de verdachte weerleggen- niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat het hier gaat om geld dat -onmiddellijk of middellijk- afkomstig is uit enig misdrijf. In zoverre zal de verdachte dan ook van het onder 3. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Voor zover het hoger beroep van de officier van justitie tevens is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank om voornoemd verzoek tot aanhouding niet toe te staan, overweegt het hof dat de rechtbank op juiste en begrijpelijke gronden het verzoek tot aanhouding heeft afgewezen nu het hof met de rechtbank van oordeel is dat door de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg onvoldoende onderbouwd is aangegeven wat in geval van een aanhouding onderzocht zou moeten worden.
Gelet op het bovenstaande falen de grieven van de officier van justitie.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk meermalen heeft afgeleverd en/of vervoerd hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten:
* op of omstreeks 29 april 2008 een groot aantal hennepplanten en
* op 6 mei 2008 een onbekende hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en
* op of omstreeks 30 mei 2008 een groot aantal hennepplanten en
* op 2 oktober 2008 20 kg hennep;
3.
hij op of omstreeks 4 november 2008 te Huizen voorwerpen, te weten een geldbedrag (te weten 6.106,37 euro) en horloges (Rolex en Cartier) heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat geldbedrag en die horloges -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte tevens dient te worden vrijgesproken van het onder 3. ten laste gelegde witwassen van twee horloges (merk Rolex en Cartier) en een geldbedrag van € 7.105,00. Daartoe heeft hij aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat die voorwerpen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Op 4 november 2008 zijn op het verblijfadres van de verdachte voormelde twee horloges en meerdere geldbedragen tot een totaalbedrag van € 6.106,37 in beslag genomen.
Met betrekking tot de waarde van de twee horloges heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 5 maart 2010 verklaard dat hij de waarde van de Rolex niet kent nu het horloge van zijn broer is en dat hij de Cartier heeft gekocht voor € 4.700,00.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging geen schriftelijke stukken in het geding gebracht die de stelling van de verdachte dat de Rolex van zijn broer is, kan onderbouwen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is die enkele stelling ook overigens op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep wel verklaard dat hij in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde datum handelde in horloges.
Op grond van het vorenoverwogene moet het er voor worden gehouden dat het horloge van het merk Rolex, evenals het horloge van het merk Cartier, aan de verdachte toebehoort.
Ten laste gelegd is -voor zover nog aan de orde- het op 4 november 2008 verwerven en/of het voorhanden hebben en/of overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken van een geldbedrag van € 7.105,00 (onder de verdachte is een bedrag van € 6.106,37 in beslag genomen) en voormelde twee horloges, terwijl de verdachte wist, althans redelijkerwijze had moeten vermoeden dat die horloges –onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de verdachte op de ten laste gelegde datum laatstgenoemd geldbedrag en de twee horloges heeft verworven, overgedragen, omgezet dan wel heeft gebruikt, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken van het onder 3. ten laste gelegde.
Met betrekking tot het ‘voorhanden hebben’ van die voorwerpen overweegt het hof als volgt.
Zoals uit de hiervoor opgenomen bewezenverklaring blijkt, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen hennep(planten) heeft afgeleverd en/of vervoerd.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Bij raadpleging van de beschikbare fiscale gegevens van de verdachte bij de belastingdienst is gebleken dat de verdachte in de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2008 geen gegevens met betrekking tot inkomsten uit dienstbetrekking bekend zijn. Voorts blijkt dat met betrekking tot de jaren 2004 tot en met 2008 aangifte is gedaan ter zake van de door de verdachte geëxploiteerde onderneming onder de naam [rechtspersoon 1] met als aangegeven inkomen € 0,-.
Over de periode 2003 tot en met 2007 ontbreken gegevens over spaartegoeden. In 2008 had de verdachte een spaartegoed van € 3.638,- euro bij de Postbank (dossierpagina p. 107269 e.v.).
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 5 maart 2010 ten aanzien van de herkomst van het onder hem aangetroffen geld verklaard dat het -naar het hof begrijpt- spaargeld betreft en de opbrengst betreft van de verkoop van een horloge.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het op grond van het vorenoverwogene niet anders kan zijn dan dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 6.106,37 -onmiddellijk of middellijk- afkomstig moet zijn van de door de verdachte begane, hierboven bewezen verklaarde, misdrijven. Het is immers bekend dat in de hennephandel veel contant geld omgaat en dat daarmee grote winsten kunnen worden behaald. Het aangetroffen geld staat in geen enkele verhouding tot het ontbreken van legale inkomsten, mede gelet op zijn op 5 november 2008 bij de politie afgelegde verklaring dat hij financieel wordt ondersteund door zijn vriendin en geen geld heeft ontvangen via een erfenis, casino of loterij. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 5 maart 2010 dat het ter zake van voormeld geldbedrag om spaargeld gaat en de opbrengst betreft van de verkoop van een horloge acht het hof, gelet op het vorenstaande, niet aannemelijk. De verdachte heeft ook overigens geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van voormeld geldbedrag van € 6.106,37.
Ten aanzien van de bij de verdachte aangetroffen horloges is het hof met de rechtbank van oordeel dat de aanschaf van het Cartier horloge met een aanschafwaarde van € 4.700,- en de aanschaf van een Rolex horloge, waarvan het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke horloges kostbaar zijn, zich -gelet op het vorenstaande- niet laat verklaren uit legale inkomsten. Gelet hierop acht het hof ook wettig en overtuigend bewezen dat de bij de verdachte aangetroffen horloges (middellijk) zijn verkregen met gelden afkomstig uit door hemzelf begane misdrijven.
Op grond van dit één en ander acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voormeld geldbedrag van € 6.106,37 en de twee horloges van de merken Rolex en Cartier voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit misdrijf.
Bijgevolg wordt het verweer van de verdediging verworpen.
II.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
III.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Onder 3. is bewezen verklaard dat de verdachte -kort gezegd- een geldbedrag heeft witgewassen. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen gaat het hof ervan uit dat dit geldbedrag, aangetroffen op het verblijfadres van de verdachte, afkomstig is uit door hemzelf begane misdrijven.
Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Om tot kwalificatie van dat misdrijf te kunnen komen moet er dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte een handeling heeft verricht die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de op zijn verblijfadres aangetroffen geldbedragen. Het enkele feit dat een deel van het geld in een linnenkast en een wandkluisje is aangetroffen (dossierpagina 107270), maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde en naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door zijn handelwijze genoemde integriteit niet aangetast nu hij op de ten laste gelegde datum van 4 november 2008 de geldbedragen slechts voorhanden heeft gehad en (nog) niet had gebruikt dan wel had omgezet.
Gelet op het vorenstaande kan het onder 3. bewezen verklaarde voor zover betrekking hebbend op het bewezen verklaarde geldbedrag niet worden gekwalificeerd als witwassen, zodat het ter zake van dat geldbedrag geen strafbaar feit oplevert. De verdachte zal derhalve in zoverre worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de bewezen verklaarde horloges moet er vanuit worden gegaan dat het hier gaat om voorwerpen die zijn aangeschaft met uit enig misdrijf verkregen geld. Het hof is ten aanzien van de horloges dan ook van oordeel dat in het geval van het ‘voorhanden hebben’ van voorwerpen (horloges) die middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn reeds sprake is van een opvolgende handeling (‘gebruiken’ en/of ‘omzetten’) waarvoor de hiervoor geformuleerde eis van ‘het verbergen of het verhullen van de criminele herkomst’ niet van toepassing is. Immers door de aanschaf van de horloges door geld met een criminele herkomst wordt het geld gebruikt voor en/of omgezet in horloges met gevolg dat door die (opvolgende) handeling de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde wordt aangetast waardoor de witwasnorm in zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is geschonden.
In zoverre levert het onder 3. bewezen verklaarde een strafbaar feit op, te weten:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gegeven dat het onder 2. bewezen verklaarde handelen van verdachte in relatie staat met de handel in softdrugs, welke handel (vaak) allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten met zich brengt;
- de omstandigheid dat -zoals wetenschappelijk is aangetoond- het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, in het bijzonder waar het geestelijke aandoeningen betreft;
- de omstandigheid dat door het onder 3. bewezen verklaarde witwassen de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde is aangetast;
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2013, waaruit blijkt dat hij een tweemaal eerder, te weten: in 1997 en in 2003, is veroordeeld in verband met overtreding van artikel 3 van de Opiumwet;
- zijn persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, onder meer de omstandigheden dat hij 6 maanden per jaar in een restaurant op Bonaire (Nederlandse Antillen) werkzaam is en een minderjarige zoon heeft voor wie hij maandelijks alimentatie betaalt.
Op grond van het vorenstaande, in het bijzonder voormelde recidive, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 29 april 2010, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 19 maart 2013, een periode van bijna 3 jaar is verstreken.
Om proceseconomische redenen is onderhavige strafzaak gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met een aantal strafzaken tegen medeverdachten. In die zaken is een groot aantal getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof, waarvan de uitvoering de nodige tijd heeft gekost, en ook in de onderhavige zaak is in hoger beroep een aantal getuigen gehoord. Het hof is echter van oordeel dat niet het gehele tijdsverloop uitsluitend daardoor kan worden verklaard. Dat brengt met zich mee dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof slechts een gevangenisstraf opleggen die de duur van de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd niet overstijgt.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven horloges van het merk Rolex en Cartier, blijkens het onderzoek ter terechtzitting aan de verdachte toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 3. bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggeven aan na te noemen personen, zijnde degenen die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 3. bewezen verklaarde strafbaar, doch uitsluitend voor zover betrekking op de horloges (Rolex en Cartier), kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 3. bewezen verklaarde, voor zover betrekking hebbend op het geldbedrag van € 6.106,37 niet strafbaar en ontslaat de verdachte in zoverre van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 192 (honderdtweeënnegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Horloge, merk ROLEX, met verpakkingsdoos op bureau zolderkamer (37L);
- 1.00 STK Horloge, merk CARTIER, op bureau zolderkamer (38L);
Gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van € 99.951,00 (aangetroffen in een wandkluisje achter knieschot op zolder (55L)), aan
[betrokkene 1].
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Map, kleur zwart, DIV. BESCHEIDEN, in woonkamer open wandmeubel 2e plank (4L);
- 1.00 STK Koffer, [bedrijfsbaam], geldkoffer woonkamer bergkast (8L);
- 1.00 STK Document, DIV. BESCHEIDEN, in ouderslaapkamer naast ledikant op rek (33L);
- 1.00 STK Document, DIV. BESCHEIDEN, op bureau zolder (36L);
-
- 1.00 STK Document, DIV. BESCHEIDEN, in plastictas Dynabite, op bureau zolderkamer (39L);
- 4.00 STK Horloge, in lederen doos, op bureau zolderkamer, merken: Newtimes, Mont Blanc, Cartier, Fossil (41L);
- 1.00 STK Rekening, DIV. FACTUREN, leaseovereenkomst MR in doos onder zolderraam (51L);
- 1.00 STK Kaart, Powerlock code kaart met 2 sleutels (54L);
- 1.00 STK Kluis, wandkluis, aan muur bevestigd achter knieschot zolder (55L);
- 1.00 STK Portemonnee, inhoud diverse pasjes + geld bij [verdachte] aangetroffen (56L);
- 1.00 STK Pas, GIROPAS, nr: A016-2013 o.n.v. [verdachte] uit portemonnee (56L1);
- 1.00 STK Pas, ANWB, o.n.v. [verdachte] uit portemonnee (56L2);
- 1.00 STK Document, DIV.BESCHEIDEN, uit Lexus (59L);
- een geldbedrag van € 2.675,00, aangetroffen in tas woonkamer op tafel (22L);
- een geldbedrag van € 2.190,00, aangetroffen in ouderslaapkamer op 3e plank linnenkast (32L);
- een geldbedrag van € 1.241,37, inhoud bruine portemonnee (56L).
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. M. van Zinnen en mr. M. Rutgers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 19 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.