ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ3618

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
20-002304-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met excessief geweld en verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De verdachte was eerder vrijgesproken van moord en poging tot moord, maar werd wel veroordeeld voor doodslag op [slachtoffer 1] en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2]. De zaak betreft een gewelddadige aanval waarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] door de verdachte met een mes is doodgestoken. Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer zijn circa 39 steek- en snijletsels geconstateerd. De verdachte heeft verklaard dat hij in een situatie van noodweer handelde, maar het hof verwierp dit beroep omdat er geen bewijs was dat het slachtoffer een mes had gepakt en de verdachte had aangevallen. Het hof oordeelde dat de verdachte excessief geweld heeft gebruikt en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De benadeelde partij [slachtoffer 2] werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat zij zich niet opnieuw had gevoegd in hoger beroep. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de verdachte voor moord en poging tot moord bevestigd, maar de veroordeling voor doodslag gehandhaafd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002304-12
Uitspraak : 8 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 22 juni 2012 in de strafzaak met parketnummer 04-800256-11 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
thans gedetineerd in de P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte vrijgesproken van moord op [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en van poging tot moord en poging tot doodslag op [slachtoffer 2] (feit 2 primair en subsidiair) en veroordeeld ter zake van doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 2 meer subsidiair) tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering, die was gesteld op nihil, niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Mitsdien is de vordering niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van de verdediging tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden afgewezen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat slechts kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer twee keer heeft gestoken. De verdediging heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld in noodweer dan wel noodweerexces en bijgevolg ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Voor het overige heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en verzocht dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechter in eerste aanleg.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 september 2011 tot en met 29 september 2011 in de gemeente Roermond, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken en/of gesneden en/of geslagen en/of gehakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen, dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 september 2011 tot en met 29 september 2011 in de gemeente Roermond, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken en/of gesneden en/of geslagen en/of gehakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 4 oktober 2011 te Heythuysen, in elk geval in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen, dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2011 te Heythuysen, in elk geval in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien ter zake al het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen, dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2011 te Heythuysen, in elk geval in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde
A. Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1]:
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Ondanks dat op het lichaam en het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 1] ongeveer 39 verwondingen met het aspect van steek- en snijletsels zijn geconstateerd en het toebrengen van dit letsel derhalve enige tijd moet hebben geduurd, is het hof met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat voor verdachte op enig moment gelegenheid heeft bestaan na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, zodat het er voor moet worden gehouden dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Mitsdien acht het hof niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en zal verdachte worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1].
B. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag op [slachtoffer 2] dan wel poging tot zware mishandeling van die [slachtoffer 2]:
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat bij het ontbreken van voldoende bewijs niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Mitsdien zal verdachte worden vrijgesproken van de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag op [slachtoffer 2].
Aan de verdachte is onder 2 meer subsidiair ten laste gelegd dat hij heeft gepoogd om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met dat opzet meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van [slachtoffer 2] te steken en/of te snijden.
Uit de door de forensisch geneeskundige P. Sie opgestelde letselbeschrijving betreffende [slachtoffer 2] volgt dat op de linkerbovenarm van [slachtoffer 2] een inkerving van de huid met scherpe rand met een lengte van circa 9 centimeter is geconstateerd. De diepte van de wond is verschillend. Volgens de forensisch geneeskundige past dit bij een snijwond met een scherp voorwerp. Met betrekking tot de overige verwondingen van [slachtoffer 2] kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat deze door het snijden en/of steken met een mes of een scherp of puntig voorwerp zijn toegebracht.
Ook indien ervan wordt uitgegaan dat verdachte [slachtoffer 2] met een mes of een ander scherp of puntig voorwerp in de arm heeft gesneden, bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat verdachte daarmee opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hoewel het snijden met een scherp voorwerp, bijvoorbeeld een mes, in een bovenarm onder omstandigheden een aanmerkelijke kans met zich kan brengen dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval – bij het ontbreken van enige nadere informatie omtrent het door de verdachte gebruikte mes of voorwerp, de kracht waarmee is gesneden en de diepte van de wond – het bestaan van een dergelijke aanmerkelijke kans onvoldoende kan worden vastgesteld.
Mitsdien zal verdachte eveneens worden vrijgesproken van de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2]. Het hof merkt nog op dat aan verdachte uitsluitend is ten laste gelegd poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van [slachtoffer 2] steken en/of snijden en niet (mede) door het met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp steken in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2], zodat een dergelijke gedraging, indien bewezen, niet kan bijdragen aan een bewezenverklaring van het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij in de periode van 28 september 2011 tot en met 29 september 2011 in de gemeente Roermond opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes in/op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken of gesneden of gehakt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1. Het relaas van de verbalisant van politie [verbalisant 1], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op vrijdag 30 september 2011 omstreeks 19.40 uur was ik werkzaam aan het politiebureau te Roermond. Er meldden zich twee mannen aan het loket met de mededeling dat zij aangifte wilden doen van vermissing van een vriend van hen. Eén van deze mannen was genaamd [betrokkene 1].
De vriend die vermist zou zijn was genaamd: [slachtoffer 1]. Het adres waar [slachtoffer 1] woonde was: [woning slachtoffer 1] te Roermond.
Ik hoorde [betrokkene 1] het volgende vertellen: Ik heb onze vriend voor het laatst gezien op woensdagavond omstreeks 21.00 uur. We hebben hem sinds gisterenmiddag of ochtend niet meer gezien. We hebben hem al een aantal keren gebeld maar hij neemt niet op. Ook zijn we bij hem aan de deur geweest en ondanks kloppen en roepen komt er geen reactie.
Ik heb vervolgens omstreeks 20.00 uur de regionale meldkamer verzocht een patrouille ter plaatste te laten gaan.
2. Het relaas van de verbalisant van politie [verbalisant 2], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 30 september 2011, omstreeks 20.07 uur, was ik belast met de noodhulpsurveillance binnen de basiseenheid Roermond. Ik was samen met collega [verbalisant 3]. Ik kreeg de opdracht om te gaan naar [woning slachtoffer 1] in Roermond. Vrienden van de bewoner van dat adres zouden deze al twee dagen niet meer gezien hebben. Ook kregen ze geen telefonisch contact met de bewoner en ze maakten zich zorgen om hem. Wij kregen de opdracht om ter plaatse te gaan om te kijken of wij op genoemd adres contact met de man konden krijgen.
Omstreeks 20.11 uur waren wij ter plaatse. [woning slachtoffer 1] betreft een woning die gelegen is in een flat. Medewerkers van de brandweer hebben een ladder tegen de achtergevel van de flat geplaatst, rechts naast het balkon. Ik ben middels de ladder op het balkon van de woning [woning slachtoffer 1] geklommen. Ik ben de woning middels de geopende balkondeur binnen gegaan. Ik zag dat ik middels het balkon in de woonkamer terecht kwam. Ik zag dat de gehele woonkamer er wanordelijk uit zag. Ik ben verder richting de voordeur gelopen. Ik zag nog een deur. Ik opende de deur. Ik keek vanuit de deuropening in de kamer. Ik rook meteen de mij bekende lijkengeur. Ik zag dat er links een bed tegen de muur stond. Ik zag dat er rechts naast het bed, recht tegenover de deuropening, een deken op de grond lag. Ik zag dat er onder de deken nog ‘iets’ lag. Ik pakte de deken en sloeg deze opzij. Ik zag dat er onder de deken een manspersoon lag. Ik zag dat de man op zijn rug lag. Ik zag op het rechterbeen van de man een aantal kleine verwondingen. Ik zag op en rond deze verwondingen een donkerrode substantie, vermoedelijk opgedroogd bloed. Ik zag links naast het hoofd van de man een grote donkerrode vlek op de vloer. Ik heb het vermoeden dat deze substantie opgedroogd bloed betrof. Hoe het lichaam van de man eruit zag, de lijkengeur en eerdere aanblik van lijken, wist ik zeker dat deze man overleden was.
3. Het relaas van de verbalisant van politie [verbalisant 4], brigadier forensische opsporing, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
(dossierpagina 11)
Gedurende het onderzoek werd de identiteit van het slachtoffer vastgesteld. Het bleek hier te gaan om [slachtoffer 1].
(dossierpagina 22)
Op 2 oktober werd door mij het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in beslag genomen. Op 4 oktober 2011 werd het overschot overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut, afdeling Pathologie.
4. Het rapport van arts en patholoog A. Maes, NFI-deskundige Forensische Pathologie, relaterende de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Overledene:
Naam: [slachtoffer 1]
Resultaten:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] is het volgende gebleken:
A3. Er waren verspreid over het lichaam circa 39 scherprandige perforaties en klievingen, alle met het aspect van steek- en snijletsels. Wegens overlap van letsels was het exacte aantal niet goed aan te geven, waarschijnlijk waren er veel meer letsels. Sommige letsels hadden een kruisvorm door twee of meer elkaar schuin overlappende perforaties en/of klievingen.
B1. De klievingen aan het hoofd en in het gezicht verliepen vaak parallel aan elkaar en de meeste reikten tot in het schedeldak en de aangezichtsschedel. Er waren kerven en scherprandige perforaties tot in het botweefsel met plaatselijk versplinteren van botweefsel. Er was begeleidende bloeduitstorting in de omgevende weke delen. Links waren er gerelateerde breuklijnen in het schedeldak met doorlopen van breuklijnen tot in de linkeroogkas.
B2. In relatie met een gebied van klieving middenvoor aan de hals waren het strottenhoofd en het tongbeen van elkaar gescheiden en was het strottenhoofd doorgesneden. Beiderzijds waren de halsslagaders geperforeerd en rechts was ook de halsader doorgenomen. Er was begeleidende bloeduitstorting in de omgevende weke delen.
B3. In relatie [met] een perforatie rechts aan de borst was er een steekkanaal te herleiden van rechtsboven naar linksonder met perforatie van de aanhechting van de 6de rib aan het borstbeen, het hartzakje, het hart in de rechterhartkamer, het middenrif en de lever. Er was begeleidende bloeduitstorting in de omgevende weke delen.
B4. In relatie met letsels op de buik was er perforatie van de buikwand, de lever en van enkele darmlissen. De steekkanalen verliepen waarschijnlijk van rechts naar links en iets voetwaarts. Er was begeleidende bloeduitstorting in de omgevende weke delen.
B5. In relatie met de letsels op de rug was er een steekkanaal te herleiden van hoofd naar voetwaarts met perforatie van de borstkas beiderzijds en van de linkerlong bovenkwab en de rechterlong onderkwab. Er was begeleidende bloeduitstorting.
B6. In relatie met letsel op de rug was er een steekkanaal vrijwel recht van achter naar voor met perforatie van de rugspieren, de weke delen en de rechternier. Er was begeleidende bloeduitstorting in de omgevende weke delen en in de rechternier.
B7. De letsels in de linkerarm waren met elkaar verbonden via een steekkanaal (een doorsteek).
B8. De letsels aan de linkerpols en linkerhand waren vrij oppervlakkig en reikten tot in het vet- en spierweefsel.
Interpretatie van de resultaten:
Er waren verspreid over het lichaam vele scherprandige klievingen en letsels met het aspect van steek- en snijverwondingen. Gezien de begeleidende bloeduitstortingen alle bij leven opgelopen als gevolg van steken en snijden met een of meer scherpe snijdende voorwerpen zoals een of meerdere messen. Er waren in de gevonden steekkanalen vitale organen zoals het hart en de beide longen, de lever en de rechternier geraakt. In de hals waren onder andere de beide halsslagaders en 1 halsader doorgesneden. Het overlijden wordt als gevolg van massaal bloedverlies en opgetreden functieverlies van de vitale organen zondermeer verklaard. De klievingen aan het hoofd en op de schedel hebben aan het bloedverlies en daarmee aan het overlijden bijgedragen. De letsels aan de linkerarm en linkerhand kunnen passen bij afweerletsels.
Conclusie:
[slachtoffer 1] is overleden als gevolg van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend en klievend geweld op het lichaam.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting in eerste aanleg op 8 juni 2012, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik heb [slachtoffer 1] gedood. Ik woonde in dezelfde woning als het slachtoffer [slachtoffer 1] aan [woning slachtoffer 1] te Roermond. Op woensdag 28 september 2011 kwam ik de woning binnen. [slachtoffer 1] zat op de bank. Ik heb gestoken. Hij was dood.
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie op 17 oktober 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik heb hem zo vaak gestoken. Ik had het mes vast. De eerste keer dat ik hem raakte was het in zijn buik. Ik heb hem zo vaak gestoken totdat hij neerviel. [slachtoffer 1] probeerde zich toen ik hem aan het steken was wel te verdedigen. Dat deed hij met zijn handen, maar ik ging toch door. Als hij zich met zijn handen naar beneden wilde afweren zwaaide ik met het mes naar boven. Als hij zich boven wilde afweren zwaaide ik weer naar beneden. Hij viel op zijn rug. Ik zag geen beweging meer, hij was dood.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft betoogd dat slechts kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] twee keer heeft gestoken. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard dat hij het slachtoffer twee keer heeft gestoken en dat hij niet de keel van het slachtoffer heeft doorgesneden en niet in de rug van het slachtoffer heeft gestoken. Bij de politie heeft de verdachte slechts verklaard dat hij “vaak” heeft gestoken, zonder daarbij aan te geven hoeveel keren hij daarmee bedoelt en of hij hiermee naast het steken ook de afwerende snijdende bewegingen bedoelt. Bovendien is het, aldus de verdediging, mogelijk dat een ander dan de verdachte het lichaam van het overleden slachtoffer heeft verminkt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het hiervoor bij de bewijsmiddelen weergegeven rapport van de arts en patholoog A. Maes volgt dat er bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer 1] verspreid over het lichaam circa 39 scherprandige perforaties en klievingen, alle met het aspect van steek- en snijletsels zijn geconstateerd. Volgens Maes waren er vele klievingen en letsels die, gezien de begeleidende bloeduitstortingen, alle bij leven zijn opgelopen als gevolg van steken en snijden met een of meer scherpe snijdende voorwerpen zoals een of meerdere messen.
De verdachte heeft op 17 oktober 2011 bij de politie verklaard dat hij vaak heeft gestoken. De verdachte heeft toen onder meer verklaard: “De eerste keer dat ik hem raakte was het in zijn buik. Ik heb hem zo vaak gestoken totdat hij neerviel. Als hij zich met zijn handen naar beneden wilde afweren zwaaide ik met het mes naar boven. Als hij zich boven wilde afweren zwaaide ik weer naar beneden.” De door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring houdt in dat hij het slachtoffer vaak heeft gestoken, totdat het slachtoffer dood was.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte meer dan twee keer heeft gestoken en dat hij degene is geweest die [slachtoffer 1] de geconstateerde letsels heeft toegebracht. Uit het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof geen enkele aanwijzing gekregen dat een ander dan de verdachte nadien het lichaam van het overleden slachtoffer heeft verminkt. Het hof houdt de verdachte mitsdien aan zijn bij de politie afgelegde verklaring, zoals hiervoor is weergegeven.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
1. De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in noodweer dan wel noodweerexces en om die reden ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
De verklaring van de verdachte hieromtrent houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in. Nadat de verdachte de woning was binnengegaan, riep [slachtoffer 1]: “Welkom, je bent gekomen voor je lot”, hetgeen een onheilspellende boodschap kan zijn. Voor hem op tafel lag een groot mes. [slachtoffer 1] is met het mes in zijn hand op de verdachte afgekomen en heeft geprobeerd om de verdachte te steken. De verdachte heeft deze aanval af kunnen weren met zijn linkerhand. Tengevolge hiervan heeft de verdachte een snijwond aan zijn hand opgelopen, hetgeen ook blijkt uit de zich in het dossier bevindende medische verklaring. Tijdens de daarop volgende worsteling is [slachtoffer 1] op de grond gevallen en heeft hij het mes verloren. De verdachte heeft het mes opgepakt en [slachtoffer 1] één keer gestoken. Vervolgens wilde de verdachte de kamer verlaten, maar [slachtoffer 1] heeft hem van achteren vastgegrepen, waarop de verdachte met het mes naar achteren heeft gestoken. Verdachte heeft mogelijk afwerend het mes op en neer bewogen. Verdachte heeft verklaard dat hij erg bang was.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet weet waarom hij door [slachtoffer 1] met het mes is aangevallen. Wel heeft hij bij zijn verhoren meerdere mogelijke scenario’s naar voren gebracht voor een motief van [slachtoffer 1] om hem, verdachte, van het leven te beroven.
De raadsvrouwe heeft geconcludeerd dat aldus sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] en dat verdachtes handelen was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat, mocht het hof van oordeel zijn dat de verdediging niet proportioneel is geweest, de wederrechtelijke aanranding bij de verdachte een hevige gemoedstoestand teweeg heeft gebracht, welke gemoedstoestand is verergerd door een aantal incidenten die zich in de maanden daarvoor in de woning hadden voorgedaan.
2. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
2.1. Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
2.2. Het hof gaat, zoals hiervoor bij de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs is overwogen, voorbij aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep dat hij [slachtoffer 1] slechts twee keer heeft gestoken en houdt de verdachte aan zijn verklaring bij de politie. Verdachte heeft [slachtoffer 1] de op diens lichaam geconstateerde letsels, te weten verspreid over het lichaam circa 39 steek- of snijverwondingen, toegebracht. Verdachte heeft het slachtoffer daarbij meerdere malen in de rug gestoken, hij heeft bij het slachtoffer de halsslagaders en het strottenhoofd doorgesneden en hij heeft ook ernstige verwondingen toegebracht aan het hoofd, reikend tot in het schedeldak en de aangezichtsschedel, met doorlopen van breuklijnen tot in de linker oogkas.
2.3. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die de door de verdachte gestelde gang van zaken van de gebeurtenissen in de woning ondersteunen, noch voor wat betreft de door de verdachte gestelde aanval door het slachtoffer [slachtoffer 1] op de verdachte, noch voor wat betreft een mogelijk motief voor een dergelijke aanval.
2.3.1. Allereerst dient opgemerkt te worden dat een reconstructie van hetgeen zich in de woning van verdachte en het slachtoffer heeft voorgedaan ernstig is bemoeilijkt door toedoen van de verdachte zelf. De verdachte heeft zelf sporen vernietigd door het lichaam van het slachtoffer naar een andere kamer te verslepen en door de plaats waar het steekincident zich heeft voorgedaan schoon te maken.
Gebleken is dat verdachte aan zijn linkerhand een snijverwonding had. Aan forensisch arts H.G.T. Nijs, NFI-deskundige Forensische Geneeskunde, is verzocht het letsel aan de hand van de foto’s te beoordelen en de vraag te beantwoorden welke hypothese het meest waarschijnlijk is: de wond is ontstaan tijdens het steken (doorschieten) of de wond is ontstaan door afweren. De deskundige heeft de foto-opnamen van het letsel beoordeeld. De deskundige heeft er op gewezen dat het beschouwen van de hypothesen ‘doorschieten tijdens steken’ versus ‘afweren’ in het algemeen vaak lastig is: een incident met een scherprandig voorwerp, zoals een mes, is doorgaans dynamisch van aard. Daardoor gaat een steekincident vaak gepaard met wisselende onderlinge posities en lichaamshoudingen van slachtoffer en dader, en mogelijk wisselende manier van hanteren van een scherprandig voorwerp, wijze van afweren enzovoorts. Bevindingen van onderzoek aan handen bij levende slachtoffers en daders van een steekincident vertonen aanzienlijke overlap qua letselpatroon. Er is dus geen specifiek of kenmerkend letselpatroon met een hoge bewijswaarde, noch voor ‘doorschieten’ (met betrekking tot de dader), noch voor andere mogelijke scenario’s waarbij de dader zichzelf tijdens een steekincident onbedoeld verwondt. De deskundige noemt als voorbeeld van dit laatste: de dader pakt de mouw van het slachtoffer met de linkerhand waarbij hij door daar in de omgeving met de rechterhand te steken zichzelf aan de linkerhand verwondt. Het hof merkt in dit verband op dat de verdachte heeft verklaard dat hij, verdachte, het mes steeds in zijn rechterhand heeft gehouden.
De deskundige heeft geconcludeerd dat het geconstateerde letsel aan de hand van verdachte niet-specifiek letsel betreft dat zowel kan passen bij de hypothese dat het is ontstaan ten gevolge van ‘doorschieten na steken’ als bij de hypothese dat het is ontstaan ten gevolge van ‘afweer’. Een nadere ordegrootte van de bewijswaarde, dat wil zeggen de waarschijnlijkheid van de bevindingen in het licht van de twee hypothesen, kan volgens de deskundige niet worden aangegeven. De deskundige wijst er nog op dat ook een ander scenario, al dan niet incident gerelateerd en al dan niet in de vorm van onbedoeld bij zichzelf toegebracht letsel, zeer wel mogelijk is.
Gelet op de bevindingen en conclusie van de deskundige ziet het hof in het bij de verdachte geconstateerde letsel geen omstandigheid op grond waarvan zijn verklaring dat het slachtoffer hem met het mes is aangevallen en dat hij zich daartegen heeft verweerd, aannemelijk wordt.
2.3.2. De verdachte heeft bij zijn verhoren meerdere mogelijke scenario’s naar voren gebracht voor een motief van [slachtoffer 1] om hem, verdachte, van het leven te beroven. Zo heeft hij verklaard dat hij vermoedt dat zijn huisgenoten, te weten [betrokkene 2], [betrokkene 3] en het slachtoffer, en zijn partner [betrokkene 4] een plan tegen hem hebben beraamd om hem uit de weg te ruimen omdat hij wist van de handel in cocaïne in de woning en hij weg wilde uit de woning en dat zijn huisgenoten dat wilden voorkomen om zo hun geheim te bewaren. Ook heeft hij verklaard dat zijn huisgenoten [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en zijn partner [betrokkene 4] een hekel hadden aan het slachtoffer en dat zij in één klap zowel het slachtoffer als de verdachte uit de weg wilden krijgen met het doel een drugsnetwerk op te bouwen en dat hij, verdachte, door hen ‘onder invloed is gebracht’, dat hij door hen onder druk is gezet en dat zij hem hebben aangezet om dit te doen en dat hij het gevoel had dat hij ‘niet normaal was’.
Bij het opsporingsonderzoek zijn getuigen gehoord, zowel bekenden van het slachtoffer als van de verdachte. Ook de huisgenoten [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en de partner van verdachte, [slachtoffer 2], zijn gehoord. Uit het onderzoek is weliswaar gebleken dat er tussen de huisgenoten onderling wat fricties waren en dat door één van de huisgenoten van verdachte, [betrokkene 2], is gehandeld in verdovende middelen en dat het slachtoffer daar mogelijk van op de hoogte is geweest, doch niet is gebleken van omstandigheden die de door de verdachte geschetste scenario’s van een tegen hem beraamd plan om hem het zwijgen op te leggen zouden kunnen ondersteunen.
Een mogelijk motief voor het slachtoffer [slachtoffer 1] om de verdachte met een mes aan te vallen is uit het onderzoek niet naar voren gekomen. Er is geen enkele aanwijzing dat [slachtoffer 1] de verdachte om het leven heeft willen brengen.
2.3.3. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd die steun kunnen bieden aan de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 1] een mes heeft gepakt en de verdachte met dat mes heeft belaagd. Het hof acht derhalve de feiten en omstandigheden die aan het verweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer.
Het hof merkt ten overvloede nog op dat het toebrengen van messteken in de rug en het doorsnijden van het strottenhoofd en de halsslagaders niet past bij de verklaring van de verdachte dat hij met het mes afwerende bewegingen heeft gemaakt omdat het slachtoffer steeds op hem afkwam.
2.4. Nu in het onderhavige geval niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes of een anders lijf, eerbaarheid of goed door het slachtoffer, noch van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, kan van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging geen sprake zijn.
Het hof verwerpt mitsdien eveneens het beroep op noodweerexces.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof komt tot een veroordeling ter zake van doodslag.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft op uiterst gewelddadige wijze het slachtoffer [slachtoffer 1] met een mes van het leven beroofd. Bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer is verspreid over diens lichaam een groot aantal perforaties en klievingen aangetroffen. [slachtoffer 1] moet gedurende dit laatste moment van zijn leven in doodsangst hebben verkeerd. Hij is door toedoen van de verdachte op een uitzonderlijk gewelddadige wijze aan zijn einde gekomen. Het gegil dat door buurtbewoners is gehoord is beschreven als een echte paniekschreeuw , als doodskreten , als het schreeuwen uit doodsangst . Het recht op leven is het meest fundamentele rechtsgoed dat een mens bezit. Verdachte heeft dat recht van [slachtoffer 1] afgenomen. Met zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer een onherstelbaar leed aangedaan. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat een gewelddadig feit als het onderhavige doorgaans leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Daaraan doet niet af dat, zoals door de verdediging is betoogd, niemand uit de omgeving van de verdachte nog iets van zich heeft laten horen, nog daargelaten de juistheid van de stelling.
Het hof heeft tevens kennis genomen van de door psychiater A.J.W.M. Trompenaars en GZ psycholoog J.E.J. Spée omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten. Zowel de psychiater als de psycholoog hebben op grond van hun onderzoek bij de verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens vastgesteld. Het hof heeft voorts kennis genomen van het uittreksel uit het justitieel documentatieregister betreffende verdachte.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt. Uitgangspunt bij doodslag is dat in de regel niet wordt volstaan met een lagere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Vanwege het uitzonderlijk gewelddadige karakter van verdachtes handelen, het excessief geweld tegen [slachtoffer 1] in diens eigen woning, ziet het hof aanleiding om een gevangenisstraf voor een langere duur op te leggen dan voornoemd uitgangspunt en dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Eén en ander in aanmerking genomen acht het hof, ondanks dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden.
Zoals hiervoor is overwogen heeft het hof bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Met name gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, ziet het hof geen aanleiding om de duur van de gevangenisstraf te matigen, zoals door de verdediging is verzocht.
Gelet op de duur van de door het hof op te leggen gevangenisstraf en de tijd die verdachte inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht, ziet het hof geen grond om de voorlopige hechtenis op te heffen. Het daartoe strekkende verzoek van de verdediging wordt dan ook afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot onmiddellijke opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. F.P.E. Wiemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F. Gerritsen, griffier,
en op 8 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.