ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ3614

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
HV 200.117.920
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens ernstig tekortschieten in de taak van bewindvoerder

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarbij zij als bewindvoerder is ontslagen. De rechtbank had geoordeeld dat [appellante] ernstig tekort was geschoten in haar taak als bewindvoerder van de rechthebbende, die een zeer zwak begaafd verstandelijk niveau heeft. De kantonrechter had vastgesteld dat [appellante] aansprakelijk was voor de door de rechthebbende geleden schade, die in 2011 op € 34.581,41 was vastgesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 januari 2013, waarbij zowel [appellante] als de bewindvoerder, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. Tijdens de zitting erkende [appellante] dat zij tekort was geschoten in haar rol, maar stelde dat zij te goeder trouw had gehandeld. Het hof oordeelde dat [appellante] in de zorg van een goed bewindvoerder tekort was geschoten en dat er sprake was van een gewichtige reden voor haar ontslag. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het ook opmerkte dat [appellante] niet voldoende financiële stukken had overgelegd om het schadebedrag te betwisten. De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheid van de bewindvoerder om de belangen van de rechthebbende te beschermen, vooral in gevallen van kwetsbaarheid door een verstandelijke beperking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 7 maart 2013
Zaaknummer: HV 200.117.920/01
Zaaknummer eerste aanleg: 847332 / 12-1222
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A. Verbroekken
Tegen
[bewindvoeder],
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.J.M. Hooijman.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 augustus 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2012, heeft [appellante] verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en verzocht
- te bepalen dat de kantonrechter [appellante] ten onrechte als bewindvoerder heeft ontslagen;,
- te bepalen dat de kantonrechter de door appellante ontstane schade onjuist heeft vastgesteld;
- de schade vast te stellen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2013, heeft de bewindvoerder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van [appellante] in hoger beroep af te wijzen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Verbroekken;
- De bewindvoerder, bijgestaan door mr. Hooijman.
De heer [echtgenoot van appellante], de echtgenoot van [appellante] heeft als toehoorder de de zitting bijgewoond.
2.3.1. Mevrouw [rechthebbende], de rechthebbende (hierna: de rechthebbende), is niet ter zitting verschenen.
2.4. Er zijn geen nadere stukken ter griffie binnengekomen.
3. De beoordeling
3.1. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter
- vastgesteld dat [appellante] in de zorg van een goed bewindvoerder tekort is geschoten;
- de bewindvoerder aansprakelijk verklaard voor de door de rechthebbende geleden schade;
- de in 2011 geleden schade vastgesteld op € 34.581,41;
- de opvolgend bewindvoerder gelast deze beschikking te executeren;
- [appellante] met ingang van de datum van de beschikking ontslagen als bewindvoerder over [rechthebbende] voornoemd;
- met ingang van de datum van de beschikking mr. [bewindvoerder]benoemd tot bewindvoerder;
- bepaald dat de ontslagen bewindvoerder eindafrekening en verantwoording dient te doen aan de opvolgend bewindvoerder binnen een maand na ontvangst van deze beschikking;
- deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3. [appellante] voert het volgende aan.
In de eerste grief brengt [appellante] naar voren dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekort geschoten, want zij heeft vanaf de aanvang van het bewind steeds toestemming verkregen voor het doen van grote uitgaven. Hierdoor was appellante in de veronderstelling zich steeds als een goed bewindvoerder te hebben gedragen. Door omstandigheden in 2011 is [appellante] vergeten om voor enige uitgaven in dat jaar machtiging van de kantonrechter te vragen. [appellante] is van mening dat zij met de verrichte uitgaven - gelet op de eerder verkregen machtigingen - niet in haar zorg van bewindvoerder is tekortgeschoten. Immers zijn in 2011 dezelfde soort uitgaven gedaan als die waarvoor eerder machtiging c.q. goedkeuring werd verleend.
Volgens [appellante] hebben haar moeder en de rechthebbende met elkaar afgesproken alle kosten eerlijk te delen, zo ook de kosten van het verbouwen van de woning van de moeder, bij wie de rechthebbende inwoonde. Per abuis zijn de kosten van de aanleg van de tuin en die van een nieuwe cv-ketel wel geheel ten laste van de rechthebbende gebracht. Voor de dagelijkse lasten betaalde de rechthebbende een bedrag aan kost en inwoning aan de moeder van [appellante]. Ook ten aanzien van laatstgenoemde kosten is altijd door de kantonrechter op machtigingsverzoeken toewijzend gereageerd.
In de tweede grief stelt [appellante] dat de kantonrechter het schadebedrag ter hoogte van € 34.581,41 onjuist heeft vastgesteld. Gelet op de afspraken tussen de rechthebbende en de moeder van [appellante] en de eerder verkregen machtigingen c.q. goedkeuringen zou de schade in ieder geval met € 10.822,-- (te weten de helft van de kostenpost ten aanzien van de hefschuifpui en het rolluik op de kamer van de rechthebbende) minder moeten worden vastgesteld, zodat ieder de helft voor zijn rekening neemt.
Ter zitting heeft de advocaat van [appellante] verklaard dat indien de saldi in het Financieel Jaaroverzicht 2011, zoals dit ook door de rechtbank is gehanteerd, worden opgeteld er een lager schadebedrag uitkomt dan de € 34.581,41 waar de rechtbank op uitkomt.
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard zich te refereren aan het oordeel van het hof.
In haar derde grief stelt [appellante] dat zij ten onrechte door de kantonrechter is ontslagen als bewindvoerder van rechthebbende, nu zij te goeder trouw heeft gehandeld. Immers heeft [appellante] eerder altijd toestemming verkregen van de kantonrechter voor de verrichte uitgaven, zodat ontslag niet terecht is.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] echter erkend dat zij tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. Wel is zij van mening dat zij het bewindvoerderschap met goede intenties heeft uitgevoerd. [appellante] ziet achteraf in dat de uitvoering van het bewind door haar financieel zeer ongunstig is geweest voor de rechthebbende en dat zij ondanks de vermeende wil van rechthebbende tot andere keuzes had moeten komen. [appellante] kan inzien dat hierdoor voor de rechthebbende schade is ontstaan. Zij begrijpt dat deze verkeerde keuzes hebben geleid tot haar ontslag.
3.4. De bewindvoerder voert, verkort weergegeven, het volgende aan.
De onderhavige wettelijke regeling van onderbewindstelling beoogt bescherming te bieden aan meerderjarigen die ten gevolge van hun lichamelijke en/of geestelijke toestand niet in staat zijn hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Dat hiervan sprake is bij de rechthebbende staat vast, nu door de GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] is geconcludeerd dat de rechthebbende een zeer zwak begaafd verstandelijk niveau heeft.
Ingevolge artikel 1: 441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek ( BW) vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de vermogensrechtelijke belangen van rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van rechthebbende, voor zover dit niet onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van rechthebbende. Hierin is volgens de literatuur de garantie gelegen dat de rechthebbende zelf van zijn vermogen profijt zal hebben. Het doel van het bewind is om een rechthebbende - in dit geval een zeer zwakbegaafde rechthebbende - tegen zichzelf te beschermen. De taak van de bewindvoerder is om het vermogen van de rechthebbende doelmatig te beleggen.
Vanaf 23 september 2008, de datum waarop [appellante] bewindvoerder werd, is het vermogen van de rechthebbende tot en met het jaar 2009 echter met € 6.939,35 teruggelopen. In het jaar 2010 is het vermogen verder gedaald met € 27.528,65. Voor een aantal van deze uitgaven werd door de kantonrechter machtiging verleend.
In 2011 zijn door [appellante] uit het vermogen van de rechthebbende buitensporig veel betalingen gedaan, waarvoor geen machtigingen werden gevraagd en door de kantonrechter geen machtigingen zijn verleend. Deze betalingen hadden een zo grote omvang, dat het vermogen van rechthebbende in dat jaar met € 38.368,61,-- is gedaald, tot € 573,25.
De bewindvoerder acht de overwegingen uit het appelschrift, dat het de uitdrukkelijke wens van de rechthebbende zelf is geweest om diverse grote aankopen te doen ten laste van haar vermogen en dat [appellante] daarom deze aankopen vervolgens heeft verricht, onbegrijpelijk en in strijd met het doel van het bewind. Daar komt bij dat de meeste van deze aankopen niet aan de rechthebbende ten goede zijn gekomen. Door de diverse verbouwingen aan de woning van de moeder van [appellante],van wie zij enig erfgenaam is, zijn laatstgenoemden beiden (indirect) verrijkt en is de rechthebbende verarmd. Dit geldt ook voor schenkingen die zijn gedaan uit het vermogen van de rechthebbende aan [appellante] en haar moeder. Ook zijn er grote niet traceerbare bedragen verdwenen, waarvan aannemelijk is dat die niet aan rechthebbende zijn toegekomen.
Voorts wil het verlenen van machtiging voor het doen van uitgaven, anders dan [appellante] doet voorkomen, niet zeggen dat de kantonrechter de bewindvoerder daarmee décharge verleent voor de betrokken uitgaven. Nog steeds geldt namelijk het bepaalde in artikel 1:444 BW waarin is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet. De verantwoordelijkheid ten aanzien van de uitvoering van zijn taak ligt te allen tijde bij de bewindvoerder en deze kan zich achteraf niet verschuilen achter eventuele handelingen van de kantonrechter. Bovendien is de aard van het toezicht van de kantonrechter ten aanzien van de rekening en verantwoording een globale controle achteraf.
Het bovenstaande is voor de bewindvoerder ruimschoots voldoende om te kunnen concluderen dat [appellante] in de zorg van een goed bewindvoerder tekort is geschoten.
3.5. Het hof overweegt het volgende.
3.5.1. Ingevolge artikel 1:444 BW is een bewindvoerder aansprakelijk jegens de rechthebbende, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet.
Ingevolge artikel 1:448 lid 2 BW kan de kantonrechter ambtshalve, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat niet meer wordt voldaan aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, de bewindvoerder ontslaan.
3.5.2. Op grond van het vorenstaande dient het hof in deze zaak te beoordelen of [appellante] als goed bewindvoerder tekort is geschoten en of [appellante] voor de schade aansprakelijk kan worden gehouden jegens de rechthebbende. Voorts dient het hof te beoordelen of sprake is van een voldoende gewichtige reden, die een ambtshalve ontslag uit het bewindvoerderschap door de kantonrechter kan rechtvaardigen.
3.5.3. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] zeer ernstig tekort is geschoten als goed bewindvoerder en dat er ten gevolge daarvan sprake is van een gewichtige reden om haar ambtshalve te ontslaan uit het bewindvoerderschap. Er was sprake van een, weliswaar vriendschappelijke doch duidelijk afhankelijkheids- en vertrouwensrelatie tussen [appellante] en de ernstig kwetsbare rechthebbende. [appellante] heeft van deze relatie misbruik gemaakt. De rechthebbende is een vrouw die volgens het inzicht van de voornoemde psycholoog, van wiens bevindingen [appellante] op de hoogte was, functioneert op een zeer zwak begaafd niveau. Dit betekent dat de rechthebbende een grote mate van bescherming behoeft en dat met haar in redelijkheid geen afspraken kunnen worden gemaakt waar het financiële uitgaven en belangrijke beslissingen betreft die zij niet kan overzien. [appellante] heeft ter zitting in hoger beroep daarbij kenbaar gemaakt dat zij werkzaam is in de zwakzinnigenzorg, waardoor naar het oordeel van het hof ook vanuit haar beroepsmatig inzicht van haar verwacht mag worden dat zij als geen ander beseft hoe kwetsbaar mensen met een zware verstandelijke beperking zijn en hoe gemakkelijk hiervan misbruik kan worden gemaakt. [appellante] heeft ter zitting zelf erkend dat zij tekort is geschoten in de uitvoering van haar (beschermende) taak als bewindvoerder. Dit maakt naar het oordeel van het hof dat de eerste en derde grief ten aanzien van het ontslag van [appellante] inhoudelijk geen nadere bespreking meer behoeft.
3.5.4. Het hof overweegt ten aanzien van de tweede grief met betrekking tot de hoogte van de schade, dat bij gebreke van volledige stukken houdende rekening en verantwoording door [appellante] over 2011 een exact schadebedrag door het hof in redelijkheid niet is vast te stellen, doch het hof zal uitgaan van het door de rechtbank vastgestelde bedrag dat het hof aannemelijk voorkomt. [appellante] heeft voorafgaand aan de zitting aangegeven dat ten aanzien van de berekening van het juiste schadebedrag nog nadere financiële stukken over het jaar 2011 zouden worden overgelegd. Dit heeft zij echter nagelaten. Het had op de weg van [appellante] gelegen om helderheid te verschaffen in het door haar gevoerde bewind over het vermogen van de rechthebbende. Dat dit laatste door [appellante] is nagelaten, dient voor haar rekening en risico te blijven.
3.6. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 augustus 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.F.G.M. Gelderman, W.Th.M. Raab en E.N. van der Spoel en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.