GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak: 26 februari 2013
Zaaknummer: HV 200.119.558/01
Zaaknummers eerste aanleg: 10/49 R en 10/50 R
in de zaak in hoger beroep van:
[Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna ook te noemen: [appellante sub 1] respectievelijk [appellant sub 2],
advocaat: mr. C.L.F. Vermunt.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Breda van 21 december 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 31 december 2012, hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ieder voor zich verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling van appellanten alsnog per 19 januari 2013, althans op een in goede justitie te bepalen datum, met een schone lei wordt beëindigd.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 februari 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante sub 1] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. Vermunt;
- J.W. de Laat, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 december 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] d.d. 9 januari 2013;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 14 januari 2013;
- de ter zitting door de advocaat van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] overgelegde stukken, te weten: pleitaantekeningen alsmede een kopie van een bankafschrift van de ABN AMRO Bank.
2.3.1. Aangezien, nadat het hof bij de aanvang van de mondelinge behandeling de in het kader van het onderhavige appel de binnengekomen stukken met de ter zitting aanwezigen had doorgenomen, bleek dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] noch de bewindvoerder over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 december 2012 in het dossier hadden zitten, heeft het hof een leespauze ingelast, waarna zowel [appellante sub 1] en [appellant sub 2] als de bewindvoerder te kennen gaven voldoende geïnformeerd te zijn.
3.1. Bij vonnis van 19 januari 2010 is ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ernstig en toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenaren eindigen op 19 januari 2013. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante sub 1] en [appellant sub 2] geen “schone lei” is verleend.
3.3. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
3.4.1. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] stellen zich op het standpunt dat:
- de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat zij de afkoopwaarde van het bijzondere weduwepensioen van [appellante sub 1] te gelde hebben gemaakt. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] voeren hiertoe aan dat er rechtens niets is afgekocht, omdat zij daartoe niet beschikkingsbevoegd waren en de afkoop dus nietig is geweest;
- uit niets blijkt dat zij wisten hoe een afkoop van een pensioenaanspraak in de schuldsaneringsregeling werkt;
- nu de afkoop van het bijzonder weduwepensioen rechtens niet heeft plaatsgevonden, de aanslag van de Belastingdienst ter zake de terugvordering huurtoeslag 2011 op onjuiste gronden is gebaseerd;
- de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er een achterstand op de boedelrekening is van € 4.565,84 en dat zij het afgekochte pensioenbedrag nog moeten overmaken aan de boedelrekening. Ter zitting in hoger beroep hebben zij hiertoe aangevoerd dat zij - via de bankrekening van een kennis van hen - op 12 februari 2013 een bedrag van € 4.246,94 aan ZwitserLeven hebben overgemaakt;
- gedurende de afgelopen drie jaar de schuldsaneringsregeling zeer voorspoedig is verlopen en dat zij ook hebben gekozen voor de meest strikte vorm van budgetbeheer. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] stellen zich op het standpunt dat hen niet kan worden verweten dat zij de bewindvoerder niet hebben ingelicht over de afkoop van het bijzonder weduwepensioen; het betrof hier geen onwillendheid maar slechts onwetendheid;
- nu de afkoop niet rechtens heeft plaatsgevonden er ook geen sprake is van een tekortkoming. Als er al sprake zou zijn van een tekortkoming, dan hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] het geldbedrag steeds intact gehouden en terugbetaald waarmee zij uiteindelijk de boedel en de schuldeisers niet hebben benadeeld en alle negatieve gevolgen voor iedereen hebben rechtgezet; zij stellen zich derhalve op het standpunt dat een eventuele tekortkoming gelet op de bijzondere aard en geringe betekenis niet aan hen kan worden toegerekend.
3.4.2. De bewindvoerder heeft in zijn brief d.d. 14 januari 2013 en ter zitting in hoger beroep zijn standpunt gemotiveerd gehandhaafd. De bewindvoerder heeft ter zake de stellingname van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] dat het geldbedrag ter hoogte van € 4.246,94 inmiddels is overgemaakt aan ZwitserLeven ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij op 18 februari 2013 telefonisch navraag heeft gedaan bij ZwitserLeven en dat aan hem is medegedeeld dat het bedrag van € 4.246,94, niet door ZwitserLeven is ontvangen.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een toerekenbare tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.5.2. Het hof overweegt allereerst met betrekking tot de stellingname van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] dat [appellante sub 1] tot de afkoop van het weduwepensioen niet bevoegd was, dat deze vraag los staat van de verplichting om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, meer in het bijzonder de algemene inlichtingenplicht en de afdrachtverplichting, twee kernverplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling, naar behoren na te komen. Het antwoord op de vraag of [appellante sub 1] bevoegd was om het bijzonder weduwepensioen bij ZwitserLeven af te kopen, doet immers niet af aan de uit schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om de bewindvoerder alle inlichtingen te verschaffen over al datgene dat van belang is voor een adequate uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst in dit verband onder meer naar het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2002 (LJN: AD9144) waaruit voortvloeit dat schuldenaren in het kader van de schuldsaneringsregeling een actieve, spontane inlichtingenplicht hebben, strekkende tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringregeling.
3.5.3. Het hof constateert dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] onder meer het volgende niet aan de bewindvoerder hebben gemeld: het bestaan zelf van de polis bij ZwitserLeven, het aanbod van ZwitserLeven om het bijzonder weduwepensioen af te kopen, het zetten van de handtekening onder dit aanbod, de ontvangst van het afkoopbedrag van € 4.246,94 en het feit dat ze voormeld geldbedrag op rekening van de dochter van [appellante sub 1] (uit de stukken is niet duidelijk of dit ook een dochter van [appellant sub 2] is) hebben laten zetten; deze omstandigheden hadden, zowel in samenhang bekeken als afzonderlijk bezien, in het licht van de op hen rustende verplichtingen waarmee zij bekend waren althans redelijkerwijs behoorden te zijn reden moeten vormen voor [appellante sub 1] en [appellant sub 2] om dit spontaan en tijdig aan de bewindvoerder te melden. Daarbij komt nog dat, blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 december 2012, [appellante sub 1] aanvankelijk zelfs heeft ontkend het pensioen te hebben afgekocht om pas nadat de bewindvoerder haar met haar eigen papieren over de afkoop confronteerde, daar later op terug te komen door toen toe te geven het pensioen bij ZwitserLeven te hebben afgekocht.
De stellingname van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] dat zij het geldbedrag via een rekeningnummer van een kennis van hen op 12 februari 2013 hebben terugbetaald aan ZwitserLeven doet aan het voorgaande niet af. Daarbij merkt het hof op dat de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat ZwitserLeven tot op heden het betreffende geldbedrag nog niet heeft ontvangen.
3.5.4. Het hof rekent [appellante sub 1] en [appellant sub 2] deze tekortkoming ernstig aan nu het gaat om een substantieel geldbedrag dat niet aan de boedel is afgedragen en ten gevolge waarvan de schuldeisers zijn benadeeld. Bovendien is de bewindvoerder er “bij toeval” achter gekomen dat het bijzonder weduwepensioen bij ZwitserLeven is afgekocht doordat de Belastingdienst heeft beslist om de huurtoeslag 2011 terug te vorderen. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante sub 1] desgevraagd verklaard dat, als de bewindvoerder er niet achter was gekomen, het geld dan waarschijnlijk nog in de kluis lag waar het zou zijn gedeponeerd, nadat het door de dochter van [appellante sub 1] contant was gemaakt en aan haar en [appellant sub 2] was overhandigd. Deze verklaring komt het hof weinig aannemelijk voor en het gegeven dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] eerder hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren nakwamen doet niet af aan de nadien geconstateerde schending van deze verplichtingen. Het hof overweegt hiertoe dat ten gevolge van de afkoop van het bijzonder weduwepensioen er sprake is van een ernstige schending van de informatieverplichting alsook schending van de afdrachtverplichting nu [appellante sub 1] en [appellant sub 2] willens en wetens de afkoopwaarde hebben laten overmaken op een betaalrekening van de dochter van [appellante sub 1] en de boedel daardoor een bedrag van € 4.246,94 is misgelopen. Als gevolg hiervan is ook een nieuwe schuld aan de Belastingdienst ontstaan nu door de afkoop van het bijzonder weduwepensioen bij ZwitserLeven het gezamenlijk jaarinkomen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] is verhoogd. Dit heeft geleid tot een terugvordering huurtoeslag 2011 ad
€ 3.070,00. Het hof wijst in dat verband naar het verzoek van de bewindvoerder tot beëindiging van de regeling na verloop van termijn d.d. 25 oktober 2012, overgelegd als bijlage bij de brief van de bewindvoerder van 14 januari 2013.
3.5.4.1. In het appelschrift stellen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] dat met succes bezwaar kan worden gemaakt tegen vorenbedoelde terugvordering, omdat de afkoop van het bijzonder weduwepensioen zou zijn teruggedraaid (zie grief 1 en grief 3). Echter, het appelschrift dateert van 31 december 2012, terwijl de terugbetaling aan ZwitserLeven blijkens het ter zitting van het hof overgelegde stortingsbewijs eerst op 12 februari 2013 heeft plaatsgevonden, maar volgens mededeling van de bewindvoerder op de dag van de zitting in hoger beroep nog niet door ZwitserLeven was ontvangen, waarmee ook het hof door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] niet van correcte informatie is voorzien. Vooralsnog staat vast dat als gevolg van de afkoop een bovenmatige nieuwe schuld is ontstaan.
Aldus is naar het oordeel van het hof genoegzaam vast komen te staan dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de uit de schuldsaneringregeling voortvloeiende kernverplichtingen.
3.5.5. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Het hof stelt vast dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven.
3.6. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en A.J.Coster en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2013.