ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ3319

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
20-004591-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf voor doodslag na vrijspraak van moord

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder vrijgesproken van moord, maar werd wel veroordeeld voor doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd, inclusief de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, evenals de officier van justitie, die een zwaardere straf eiste. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de verdachte, de slachtofferverklaringen en de rapportages van deskundigen in overweging heeft genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juni 2010 zijn ex-echtgenote in Oss met een mes heeft neergestoken, wat heeft geleid tot haar overlijden. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat hij in een opwelling heeft gehandeld, maar de advocaat-generaal betoogde dat er sprake was van voorbedachte raad. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad en heeft de verdachte vrijgesproken van moord. Wel heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de gevangenisstraf te verhogen naar 12 jaar, zonder de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen, omdat de deskundigen geen dwangverpleging adviseerden. Het hof heeft benadrukt dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet afdoet aan de ernst van het gepleegde feit. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsorde en ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004591-11
Uitspraak : 6 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 november 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-849368-10 tegen:
[verdachte]
Hoger beroep
Verdachte is bij voormeld vonnis vrijgesproken van moord en veroordeeld ter zake van doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de schriftelijke slachtofferverklaringen van de nabestaanden van het slachtoffer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, moord bewezen zal verklaren en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, alsmede tot de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De verdediging heeft vrijspraak ter zake van moord bepleit en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ter zake een bewezenverklaring van doodslag.
Wat betreft de strafoplegging heeft de verdediging bepleit dat het hof, in plaats van de combinatie van het opleggen van een langdurige gevangenisstraf en de maatregel tbs met dwangverpleging, zal volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De verdediging heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid tot behandeling tijdens de detentie in het kader van een TR-traject (terugdringen recidive) of na de detentie in het kader van een bijzondere voorwaarde verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2010 te Oss opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal, met een mes in het hoofd en/of in de hals en/of in het (boven)lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juni 2010 te Oss opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de hals en in het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Vrijspraak van voorbedachte raad (moord)
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van voorbedachte raad.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat moord, dus voorbedachte raad, bewezen dient te worden verklaard. De verdediging heeft zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op het standpunt gesteld dat voor voorbedachte raad het bewijs ontbreekt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich onder verwijzing naar recente jurisprudentie van de Hoge Raad over voorbedachte raad en op basis van in feiten en omstandigheden zoals die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen en zoals vervat in zijn op schrift gesteld requisitoir op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, zodat moord bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de advocaat-generaal komt in de kern neer op het volgende:
op grond van de verklaring van de verdachte dat hij twee messen heeft meegenomen naar de woning van het slachtoffer en zijn verklaring van 23 juni 2010 (het hof begrijpt: 17 juni 2010) dat hij ook al een maand of drie tot vier geleden eerder met messen bij zich naar het slachtoffer is gegaan, en toen liep met de gedachte haar iets aan te doen, omdat zij hem psychisch kapot had gemaakt, kan worden aangenomen dat verdachte ten tijde van het bij zich steken van die messen op 15 juni 2010 al daadwerkelijk het besluit had genomen het slachtoffer van het leven te beroven. Verdachte had tussen het moment van dat besluit en van het daadwerkelijk van het leven beroven voldoende tijd gehad om zich te beraden.
Er blijkt verder niet van contra-indicaties om aan te nemen dat verdachte (desondanks) heeft gehandeld zonder voorbedachte raad. In tegendeel: een aantal (in het requisitoir genoemde en hier onder door het hof te behandelen) feiten en omstandigheden draagt juist bij aan de bewezenverklaring van voorbedachte raad.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op de gronden zoals vervat in haar pleitaantekeningen betoogd dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld en derhalve wel doodslag kan worden bewezen, maar niet voorbedachte raad.
Beoordeling door het hof
Juridisch kader voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad (en dus moord) moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Feitelijke gang van zaken
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
i) Verdachte is op 15 juni 2010 in de namiddag naar de woning van zijn ex-vrouw, het [slachtoffer] te Oss gegaan. De avond tevoren was afgesproken dat hij een aantal keren - zo ook op 15 juni 2010 - ’s avonds zou gaan eten bij zijn ex-vrouw en twee zoons totdat hij kon worden opgenomen in een rusthuis.
ii) Verdachte heeft om ongeveer 16.38 uur zelf naar 112 gebeld en medegedeeld dat hij zijn ex-vrouw in de woning heeft neergestoken met een mes.
iii) De jongste zoon [zoon] kwam kennelijk kort na het steekincident thuis. Hij zag door de brievenklep in de voordeur de verdachte staan met bebloede kleding aan. Hij is achterom naar binnen gegaan, heeft in de woonkamer zijn moeder stervend aangetroffen en zag dat zijn vader aan het bellen was.
iv) Om 16.44 uur kwam de politie ter plaatse en trof de verdachte aan op de oprit voor de woning. De politie heeft de verdachte daar aangehouden.
v) In de woning is het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen.
Over het lichaam waren circa 18 deels oppervlakkige en deels diep perforerende scherprandige letsels met het aspect van snij- steek- en krasletsels verspreid. De steekletsels bevonden zich in de hals links, voor en boven aan de borst. De steekletsels kunnen passen bij steken met (een) eenzijdig snijdend(e) mes of messen. Aan handen, vingers en onderarmen zijn diverse snij- en krasletsels aangetroffen die passen bij afweerletsels. De letsels in de rechterhandpalm kunnen afweerletsels zijn veroorzaakt door een kartelmes. Volgens het sectierapport d.d. 16 juni 2010 opgemaakt door Ann Maes, arts en patholoog van het Nederlands Forensisch instituut, is het overlijden veroorzaakt door het massale, bij leven opgelopen, bloedverlies uit de perforaties gezamenlijk.
Uit dit rapport kan worden geconcludeerd dat [slachtoffer] op 15 juni 2010 is overleden als gevolg van meermalen bij leven opgelopen scherprandig perforerend en klievend geweld op het lichaam.
vi) In de woning is nabij het lichaam van het slachtoffer een lemmet en een heft van een kartelmes aangetroffen met bloed van het slachtoffer.
vii) Na de aankomst van de verdachte op het politiebureau is bij hem een kartelmes aangetroffen aan de achterzijde in de broeksband.
viii) De messen bedoeld onder vi en vii zijn van hetzelfde merk en identiek aan elkaar. De verdachte heeft verklaard dat hij deze messen op 15 juni 2010 bij zich heeft gestoken (achter zijn broeksband) toen hij thuis weg ging, zij het dat hij wisselend heeft verklaard over het tijdstip waarop dat geschiedde (reeds ’s ochtends toen hij zijn woning verliet of pas ’s middags toen hij nog even thuis kwam om appelmoes te halen voor het eten ’s avonds).
ix) Op de bank in de woonkamer lag een bebloed kussen.
x) Verdachte heeft bekend dat hij met een mes zijn ex-vrouw heeft gestoken in ieder geval in de hals.
xi) Verdachte heeft tijdens de verhoren wisselend verklaard over hetgeen hem die dag gedreven heeft en wat er nu precies in de woning is voorgevallen. Echter hij is steeds bij zijn verklaring gebleven dat hij ruzie kreeg met zijn ex-vrouw, waarbij zij hem op een gegeven moment een zodanig verwijt maakte dat hij, in zijn frustratie over de scheiding en over hetgeen in het verleden heeft plaatsgevonden tussen hem en zijn ex-echtgenote, in plotselinge woede of razernij is geraakt, een van de twee messen van achter zijn broeksband heeft gepakt en in een worsteling is geraakt en het slachtoffer daarbij met een mes in de hals heeft gestoken. Hij heeft nog geprobeerd het uit de hals stromend bloed van het op de grond liggend slachtoffer met een kussen te stelpen. Daarna heeft hij de politie gebeld.
Onvoldoende aanwijzingen voor voorbedachte raad
Het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal genoemde aanwijzingen afzonderlijk noch in onderling verband bezien, voldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat verdachte reeds op het ogenblik dat hij op 15 juni 2010 heeft besloten twee messen bij zich te steken en mee te nemen naar de woning van het slachtoffer reeds het plan had opgevat om het slachtoffer die dag van het leven te beroven. Dus naar oordeel van het hof schiet het bewijs voor voorbedachte raad, dus moord, te kort.
Het hof overweegt ten aanzien van de genoemde aanwijzingen het volgende.
De advocaat-generaal neemt als uitgangspunt de volgende verklaring van de verdachte uit het proces-verbaal van verhoor d.d. 23 juni 2010 (het hof begrijpt: het verhoor van 17 juni 2010):
“Ik ben eerder met messen in mijn sokken naar [slachtoffer] (het slachtoffer) gegaan. Een maand of drie, vier geleden ben ik voor het laatst gegaan. Ik liep toen al met de gedachte om haar iets aan te doen. Ook met de gedachte om zelfmoord te plegen maar ook om haar iets aan te doen. Elke keer als zij van die gemene dingen zei. Ze heeft me psychisch kapot gemaakt.”
Volgens de advocaat-generaal volgt uit deze passage dat verdachte reeds op het moment dat hij op 15 juni 2010 de messen bij zich stak, waarbij de advocaat-generaal ervan uitgaat dat dit reeds ’s morgens is geweest, het besluit had genomen [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het hof acht enkel deze passage uit de uitvoerige en deels ook verwarde verklaringen van de verdachte, mede in het licht van de hiervoor vastgestelde feiten en de verklaring die verdachte over het voorval zelf heeft afgelegd, onvoldoende objectieve aanwijzing dat verdachte op 15 juni 2010 met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Hierbij overweegt het hof dat de verdachte tijdens de verhoren bij de politie, maar eveneens bij zijn verklaring bij het hof in hoger beroep naar voren heeft gebracht de messen bij zich te hebben gestoken om zichzelf iets aan te doen. Deze verklaring van de verdachte dat hij op de bewuste dag met plannen heeft rondgelopen om zichzelf van het leven te beroven vindt ondersteuning in de sms-berichten die de verdachte in de loop van de dag naar het latere slachtoffer heeft verzonden waarin hij zijn voornemen daartoe kenbaar maakte. (sms-bericht 14.18 uur: ‘je zult geen last meer van mij hebben (…) ik kan dit niet aan vaarwel’; sms-bericht 14.41 uur: ‘Ben er klaar voor je weet wat me kan stoppen(…); sms-bericht 15.43 uur: “Ben een zwakkeling niets lukt me”.)
Het bij zich steken van de messen op 15 juni 2010 hoeft daarom niet zonder meer te duiden op het die dag reeds bij de verdachte post gevat voornemen om het latere slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het feit dat bij de verdachte geen letsel is geconstateerd dat wijst op een zelfmoordpoging, sluit niet uit dat hij wel de bedoeling had een einde aan zijn leven te maken, maar daarvoor is teruggedeinsd toen het aankwam op de uitvoering van dat voornemen. Hiervoor is ook steun te vinden in het geciteerde sms-bericht van 15.43 uur.
Het feit dat de verdachte heeft getracht het bloeden van het slachtoffer te stelpen met een kussen en het feit dat hij zelf het alarmnummer heeft gebeld om te melden dat hij zijn ex-vrouw had neergestoken, past eerder bij een handelen in een opwelling dan bij voorbedachte raad.
Ook het feit dat de verdachte zijn ex-vrouw heeft opgezocht in haar woning duidt niet zonder meer op voorbedachte raad. Het was immers afgesproken dat hij er ’s avonds zou mee eten.
Hetzelfde geldt voor een reeks sms-berichten die de verdachte in nacht/vroege ochtend van 14 juni 2010 heeft verstuurd aan zijn ex-vrouw. Daarbij zit ook een bericht van 3.04 uur (“Je wild en krijgt oorlog”) en berichten waarin de verdachte klaagt dat hij psychisch kapot is gemaakt, maar nadat het slachtoffer terugsmst om 6.51 uur “Je hebt jezelf niet meer in de hand”, antwoordt de verdachte om 9.17 uur met “Ben weer rustig weet niet wat me bezielde was wel eerlijk over mijn boosheid hoop op begrip en rusthuis”.
De overige door de advocaat-generaal genoemde getuigenverklaringen, zoals die van mevrouw [getuige], van de heer [getuige] en van zoon [zoon 2] wijzen er evenmin zonder meer op dat de verdachte, toen hij met deze getuigen sprak, al het plan had zijn ex-vrouw te vermoorden.
Ten slotte kan uit de hoeveelheid steekletsels en de plaats van deze letsels niets worden geconcludeerd omtrent voorbedachte raad. De letsels passen evenzeer bij handelen in een opwelling en vervolgens in een ononderbroken razernij.
Naar het oordeel van het hof schiet gelet op al voornoemde overwegingen het bewijs voor voorbedachte raad tekort en moet de verdachte worden vrijgesproken van moord.
Gelet op de bewijsmiddelen, waaronder de in dit opzicht bekennende verklaring van de verdachte, moet hij worden veroordeeld voor doodslag.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de Pro Justitia rapporten van drs. M.J. van Weers, psychiater, d.d. 20 september 2010, en drs. B.Y. van Toorn, psycholoog, d.d. 20 september 2010 en het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, van drs. C.A.M. van der Meijs, psychiater, en I. Schilperoord, psycholoog, d.d.
16 januari 2013.
Psychiater Van Weers heeft over de persoon van verdachte gerapporteerd en komt onder meer tot de volgende bevindingen en conclusies:
‘Betrokkene lijdt aan een depressieve stoornis, eenmalige episode, matig. Daarnaast lijdt betrokkene aan een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. (afhankelijke en narcistische kenmerken).
Dit beïnvloedde betrokkenes gedragskeuze, c.q. zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Betrokkene is een man die buitensporig afhankelijk was van zijn ex-vrouw door wie hij verlaten werd. Betrokkene kon dit niet accepteren. Hij kon haar niet loslaten omdat hij vreesde dat hij zichzelf niet zou weten te redden in zijn leven. Dit genereerde een intense woede jegens zichzelf alsmede jegens zijn partner, door wie hij zich diep gekwetst en vernederd voelde. Dit leidde tot een escalatie van woede (haat) jegens zijn partner. Betrokkene was niet alleen bang dat hij zichzelf iets zou kunnen aandoen, maar hij was ook bang dat hij zijn partner iets zou aandoen. Op 15 juni 2010 kwam het tot een heftig treffen tussen hen beiden, waarbij betrokkene in razernij zijn ex-vrouw om het leven gebracht heeft. De depressieve stoornis heeft het gevoel van vertwijfeling en hulpeloosheid in zijn vermogen tot nadenken mogelijk in negatieve zin beïnvloed. Dit was in meer dan gemiddelde mate aan de orde. Betrokkene wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor het delict dat hem ten laste wordt gelegd.’
Psycholoog Van Toorn heeft over de persoon van verdachte gerapporteerd en komt onder meer tot de volgende bevindingen en conclusies:
‘Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk afhankelijke en narcistische kenmerken. De ziekelijke stoornis bestaat uit een depressie met vitale kenmerken. Daarnaast was er ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde sprake van een partnerrelatieprobleem.
Dit beïnvloedde betrokkenes gedragskeuze, c.q. zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in ernstige mate. Betrokkene kon de vele verwijten die zijn echtgenote hem maakte door zijn narcisme niet verdragen en raakte steeds meer depressief. Deze depressie verdiepte zich verder toen hij zelfstandig ging leven, wat hij echter door zijn afhankelijke persoonlijkheidstrekken niet bol kon werken. Hij was diep gekrenkt door haar bedrog. Hierdoor werden oude, vroegkinderlijke gevoelens van minderwaardigheid en tekortkomen geactualiseerd en door zijn narcisme kon hij deze niet verdragen. Toen ook zijn suïcidale gestes haar aandacht niet konden trekken, liepen de gevoelens van woede steeds verder op. Vlak voorafgaande aan de steekpartij raakt betrokkene zó gekrenkt dat hij in een doorbraak van razernij overging tot het ten laste gelegde. Betrokkene wordt licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor het delict dat hem ten laste wordt gelegd’.
Psychiater Van der Meijs en psycholoog Schilperoord, verbonden aan het Pieter Baan Centrum hebben op 16 januari 2013 over de persoon van verdachte gerapporteerd. Zij komen onder meer tot de volgende bevindingen en conclusies:
‘Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis, die wordt gediagnosticeerd als een dysthyme stoornis. Het hoofdsymptoom van deze stoornis is een chronisch depressieve stemming die ten minste twee jaar bestaat, maar waarbij er niet voldoende kenmerken aanwezig zijn voor de diagnose van een depressieve stoornis. In de maanden voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde was bij betrokkene waarschijnlijk wel sprake van een (matig ernstige) depressieve stoornis met vitale kenmerken. Bij betrokkene is tevens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die wordt omschreven als een persoonlijkheidsstoornis met borderline en theatrale trekken. Tevens is sprake van een gestoorde agressieregulatie. Het betreft geen impulsief-agressieve man die zich snel oplaadt en zijn spanningen uitageert. Bij betrokkene daarentegen ligt de gestoorde agressieregulatie in het verlengde van zijn emotionele afhankelijkheid en verlatingsangst. Hij remt zijn agressie juist veelal, als gevolg van zijn angst om de voor hem zo belangrijke emotionele steun te verliezen.
Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een depressieve stoornis, matig van ernst. De depressieve klachten ontstonden bij betrokkene in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde, toen hij de definitieve verlating door zijn ex-vrouw ging beseffen. Het feitelijk in de steek gelaten worden leidde tot een forse regressie van de persoonlijkheidsstoornis met borderline en theatrale trekken wat mede leidde tot diverse symptomen van een depressieve stoornis.
Dit beïnvloedde betrokkenes gedragskeuze, c.q. zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
Uiteindelijk vonden de opgestapelde gevoelens van radeloosheid en woede op de dag nadat de separatie onomkeerbaar leek te zijn geworden hun uitweg in het ten laste gelegde. Met name de regressie van de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de geagiteerd depressieve stemming deden de opgestuwde woede tot een uitbarsting komen, waardoor betrokkene in verminderde mate in staat was zichzelf onder controle te houden ten tijde van het ten laste gelegde. Op grond van bovenstaande wordt verminderde toerekeningsvatbaarheid geadviseerd’.
Het hof constateert dat voornoemde rapportages in diagnostische zin enkele verschillen bevatten. Mogelijk kan dit worden verklaard door tijdsverloop. Hoe dan ook, het hof acht de verschillen niet dermate groot dat deze nopen tot het buiten beschouwing laten van één of meer van de rapporten. De conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte zijn in het rapport van Van Weers en het Pieter Baan Centrum eensluidend, namelijk dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Van Toorn concludeert tot een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het hof neemt de conclusies van voornoemde deskundigen over en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. Het hof gaat uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte ter zake van doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en dat niet zal worden overgegaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, een misdrijf dat algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht, nu het opzettelijk ontnemen van iemands leven de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is. Daarnaast heeft te gelden dat doodslag bovendien een feit is dat de rechtsorde ernstig schokt.
Naar het oordeel van het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft op 15 juni 2010 op brute wijze met messteken aan het leven van zijn ex-echtgenote, in haar eigen woning een einde gemaakt. Daarmee heeft verdachte tevens zijn opgroeiende zonen [zoon 1] en [zoon 2], ten tijde van het bewezen verklaarde 20 respectievelijk 15 jaar jong, hun moeder ontnomen.
[Zoon 2] is onmiddellijk geconfronteerd met het gruwelijke feit dat zijn vader de dood van zijn moeder op zijn geweten heeft. Hij heeft zijn moeder stervende in een grote plas bloed aangetroffen. Het beeld dat [zoon 2] op zijn netvlies moet hebben staan, kan niet anders dan traumatiserend zijn. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring heeft de fatale gebeurtenis het leven van [zoon 1] en [zoon 2] ingrijpend veranderd. [Zoon 1] schrijft onder meer dat het gemis van zijn moeder alleen maar erger wordt en dat hij alle belangrijke gebeurtenissen in zijn leven niet met haar kan delen. Wat hem betreft heeft zijn vader, verdachte, geen zonen meer. [Zoon 2] schrijft onder meer dat dit de eerste keer en de laatste keer is dat zijn gevoelens en denkwijze in eigen woorden worden voorgelezen en dat hij zijn moeder veel te kort heeft gekend. Niet alleen aan [zoon 1] en [zoon 2] heeft verdachte een intens diep en onherstelbaar leed aangedaan, maar ook aan de ouders van [slachtoffer], haar zussen [zus 1] en [zus 2] en hun partners [zwager 1] en [zwager 2]. Haar verlies zullen zij allen de rest van hun leven met zich moeten dragen.
Alles in ogenschouw nemend komt het hof tot het oordeel dat de door de rechtbank opgelegde duur van de gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Het hof heeft overwogen om aan verdachte de op doodslag gestelde maximum gevangenisstraf, te weten 15 jaar, op te leggen. Echter, in de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, ziet het hof aanleiding om daartoe niet over te gaan
Het hof komt tot de slotsom dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar passend en geboden is.
Maatregel
De advocaat-generaal heeft tevens de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd. De rechtbank heeft eveneens deze maatregel opgelegd.
Met betrekking tot het al dan niet opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling stelt het hof het volgende voorop.
Gelet op de op te leggen straf kan aan de verdachte geen terbeschikkingstelling met voorwaarden worden opgelegd. Als maatregel komt dan alleen terbeschikkingstelling met
dwangverpleging in aanmerking.
Ingevolge artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter bevelen dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
Het hof heeft kennisgenomen van de verschillende rapporten en de aanvullingen daarop die over de persoon van de verdachte zijn uitgebracht. Hetgeen het hof hierboven heeft overwogen ten aanzien van de nuanceverschillen tussen de uitgebrachte rapporten heeft ook hier te gelden. Onder het kopje ‘strafbaarheid van verdachte’ heeft het hof reeds de relevante passages aangehaald met betrekking tot de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van verdachte geestesvermogens.
Met betrekking tot de maatregel terbeschikkingstelling zijn de volgende passages uit de eerder aangehaalde rapporten van belang.
Het psychiatrisch rapport van Van Weers houdt als conclusie en advies van het navolgende in:
‘De kans op recidive van een delict als het onderhavige of een soortgelijk delict komt voornamelijk voort uit de persoonlijkheidsstoornis waaraan betrokkene lijdt en is verhoogd in een partnerrelatie. Er kunnen zich in een relatie waarin betrokkene zich afhankelijk weet van de steun en zorg van de ander, snel problemen voordoen wanneer betrokkene vreest dat hij niet meer kan rekenen op de zorg en de steun door de ander. Deze situatie genereert bij betrokkene veel angst en woede. Dit laatste gevoel roept bij betrokkene de vrees op de ander te verliezen wanneer hij uiting geeft aan dit gevoel. Hierdoor belandt betrokkene in een vicieuze cirkel met als risico een agressieve impulsdoorbraak.
De kans op herhaling van het delict als het onderhavige is vergroot in een partnerrelatie waarin zich eerder beschreven dynamiek voordoet. Betrokkene heeft ziektebesef maar onvoldoende ziekte-inzicht. Betrokkene is na het door hem gepleegde delict pas gaan beseffen dat zijn overmatige afhankelijkheid en zijn neiging problemen te ontkennen en te vermijden zeer disfunctioneel zijn. Hij is bereid tot behandeling.
De persoonlijkheidspathologie van betrokkene kan (ambulant) behandeld worden door middel van cognitieve gedragstherapie, dan wel door middel van de schemagerichte cognitieve psychotherapie volgens Young. De depressie kan behandeld worden door middel van cognitieve gedragstherapie en antidepressieve medicatie.
Teneinde te waarborgen dat betrokkene zich niet vroegtijdig aan de behandeling onttrekt (pseudoaanpassing) verdient het aanbeveling dat de behandeling plaats vindt in een strafrechtelijk kader. Dit zou kunnen in het juridische kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde verplicht toezicht door de reclassering. Rapporteur veronderstelt dat dit juridische kader waarschijnlijk niet tot de mogelijkheden behoort indien uw college een gevangenisstraf van meer dan vier jaar oplegt. In dat geval verdient een TBS met voorwaarden overweging omdat betrokkene in dit kader lange tijd gevolgd kan worden. Wanneer uw college deze laatste mogelijkheid niet verkiest bestaat de mogelijkheid dat er een aanvang wordt gemaakt met een behandeling van betrokkene tijdens detentie en dat deze behandeling op vrijwillige basis wordt voortgezet door een forensisch psychiatrische polikliniek’.
Het psychologisch rapport van Van Toorn houdt als conclusie en advies het navolgende in:
‘De kans op recidive is ingeschat met behulp van de HKT30. Als historische risicofactor is slechts de persoonlijkheidsstoornis verhoogd. Klinische risicofactoren zijn het gebrek aan zelfinzicht, het gebrek aan empathie, de zeer beperkte sociale- en relationele vaardigheden, het gebrek aan zelfredzaamheid en het onvermogen om verantwoordelijkheid te nemen voor het delict. Voor de toekomst gelden als risicofactoren het gebrek aan sociale steun en netwerk en het onvermogen om met stress om te gaan. Op basis van de HKT30 komt onderzoeker tot de inschatting dat de kans op recidive laag tot enigszins verhoogd is.
Vervolgens is de kans op recidive ingeschat op klinische basis. Onderzoeker heeft afgezien van de hiervoor genoemde risicofactoren daarbij ook meegewogen dat de kans op recidive fors zal toenemen in geval betrokkene opnieuw een relatie aan zal gaan. Het is de verwachting dat dan opnieuw dezelfde dynamiek zal spelen, dat betrokkene zich opnieuw claimend en afhankelijk op zal stellen en dat hij ternauwernood afwijzing zal kunnen verdragen. Daarbij is het ook zeker de verwachting dat betrokkene een nieuwe relatie zal aangaan, aangezien hij door zijn afhankelijkheid niet in staat is om zelfstandig te functioneren. Hij zal dus al snel op zoek gaan naar de geborgenheid en de steun die hij nodig heeft en dit zoeken bij een nieuwe partner. Op basis hiervan komt onderzoeker op klinische basis tot de inschatting dat de kans op recidive verhoogd is.
De problematiek van betrokkene behoeft zeker behandeling om de kans op recidive te dempen.
Er zijn verschillende juridische kaders waarbinnen deze behandeling gerealiseerd kan worden.
Binnen het juridisch kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een verplicht reclasseringscontact. Behandeling kan dan ambulant plaatsvinden bij een lokale polikliniek.
Binnen het juridisch kader van een TBS met voorwaarden, die voor langere duurt wordt opgelegd. Dit heeft als voordeel dat betrokkene gedurende een langere periode gevolgd kan worden door de reclassering en dat er mogelijk ook zicht op hem zal zijn op het moment dat hij opnieuw een relatie zal krijgen.
Indien ook het kader van de TBS met voorwaarden niet mogelijk blijkt is het advies om in de laatste fase van detentie door middel van een penitentiair programma aan te vangen met de behandeling. Na vrijkomst kan de behandeling dan op vrijwillige basis bij een forensische polikliniek voortgezet worden’.
Het in opdracht van het hof op verzoek van de verdediging opgestelde rapport van het Pieter Baan Centrum houdt als conclusie en advies het navolgende in:
Voor wat betreft de toekomst is de verwachting dat betrokkene, vanuit genoemde moeilijkheden met autonomie, weer een relatie zal willen aanknopen met een vrouw. Zeker niet ondenkbaar is dat zijn kwetsbaarheden zijn neiging tot remming van agressie, zijn gevoeligheid voor verlating en krenkbaarheid op dit gebied, alsook zijn neiging tot aanklampend en passieve agressiviteit, voor strubbelingen zullen zorgen. Dat dit echter de vorm aan zal nemen van een heftig agressief incident, in ernst vergelijkbaar met het thans ten laste gelegde is niet te onderbouwen.
Op grond van klinische inschatting en daarbij de gebruikte risicotaxatie-instrumenten in ogenschouw nemend wordt het risico op herhaling van recidive bij betrokkene ingeschat als zijnde laag tot matig. Indien betrokkene voldoende behandeling krijgt voor zijn problematiek wordt het risico op herhaling geschat op zijnde laag.
Geadviseerd wordt betrokkene een behandeling te laten ondergaan voor zowel zijn persoonlijkheidsstoornis als de daarmee samenhangende gestoorde agressiehuishouding. Een langer durende cognitief gedragstherapeutische behandeling middels wekelijkse gesprekken met een psycholoog lijkt hiervoor aangewezen. Daarbij heeft het de voorkeur dat betrokkene vanwege zijn beperkte autonomie voldoende hulp krijgt bij het te zijner tijd plaats te vinden resocialisatietraject. Gedacht wordt aan een vorm van begeleid wonen bij het RIBW. Betrokkene toont zich gemotiveerd om mee te werken aan een psychotherapeutische behandeling gecombineerd met een dergelijk resocialisatietraject. Gezien de ernst van het ten gelegde en de daarvoor opgelegde straf in eerste aanleg in ogenschouw nemend valt een gevangenisstraf van meer vijf jaar te verwachten. Bij een dergelijke strafmaat valt een juridisch kader slechts vorm te geven met een tbs met bevel tot verpleging. Een tbs-maatregel wordt door rapporteurs echter niet geadviseerd vanwege het genoemde beperkte risico op een gelijksoortige recidive. Aangezien betrokkene zich verder gemotiveerd toont voor behandeling lijkt het goed mogelijk om betrokkene in de laatste fase van zijn detentie in het kader van een TR-traject (terugdringing recidive) een ambulant forensisch psychiatrische behandeling te laten ondergaan en hem voor een resocialisatieprogramma aan te melden bij het RIBW’.
De rapporteurs achten allen het risico op herhaling niet zo groot dat naar hun oordeel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging is aangewezen.
Het hof ziet geen aanleiding om in afwijking van de inhoud van deze rapportages te oordelen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
Het standpunt van de advocaat-generaal - kort gezegd - inhoudende dat ondanks het gegeven dat voornoemde rapporteurs geen dwangverpleging adviseren, het hof daartoe niettemin dient over te gaan vanwege de in de rapporten genoemde omstandigheid dat verdachte in de toekomst vermoedelijk een relatie zal (willen) aangaan, hetgeen de kans op recidive zal doen toenemen, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Immers, de rapporteurs geven er blijk van deze omstandigheid te hebben meegewogen bij hun eindadvies en komen niettemin niet tot het advies terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Het hof volgt in deze het standpunt van de verdediging.
Uit voornoemde rapporten volgt wel dat behandeling van verdachte noodzakelijk is, zij het niet middels verpleging van overheidswege. Het hof onderkent de wenselijkheid van de behandeling van verdachte. Verdachte is daartoe naar eigen zeggen ook gemotiveerd. In het PBC rapport wordt een langer durende cognitief gedragstherapeutische behandeling middels wekelijkse gesprekken met een psycholoog en het inzetten van resocialisatietraject richting begeleid wonen geadviseerd. Tevens wordt gewezen op de mogelijkheid van een ambulant psychiatrische behandeling, met een resocialisatieprogramma bij een RIBW (Regionale Instelling Beschermende Woonvormen).
Het hof wijst in dit verband, gelijk de verdediging bij pleidooi heeft gedaan, op de mogelijkheid ex artikel 15a, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, tot het stellen van bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van een veroordeelde, in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ex artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht. Die bijzondere voorwaarden kunnen onder meer het onder behandeling van een deskundige stellen, het verblijven in een instelling voor begeleid wonen en het deelnemen aan een gedragsinterventie inhouden. Via deze regeling kan het openbaar ministerie te zijner tijd bevorderen dat aan verdachte in het kader van diens (eventuele) voorwaardelijke invrijheidsstelling bijzondere voorwaarden worden opgelegd die strekken tot behandeling.
Op grond van bovenstaande overwegingen volstaat het hof met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vermelde duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld (doodslag), en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Huijbers-van Tent, griffier,
en op 6 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.