ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ3310

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
20-004407-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak met vrijspraak van medeplegen geweldshandelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld en bedreiging met geweld, maar het hof heeft de veroordeling voor het medeplegen van geweldshandelingen vernietigd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op het geweld dat door zijn medeverdachte werd gepleegd. De verdachte had verklaard dat hij niet betrokken was bij het geweld en dat hij op het moment van de geweldplegingen weg probeerde te lopen. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte gericht op het geweld. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan diefstal uit een woning, waarbij een doos met inhoud was weggenomen. De op te leggen straf werd vastgesteld op zes maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof niet voldoende bewijs had dat de gestelde schade door de verdachte was veroorzaakt. Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

arrest
GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004407-11
Uitspraak : 12 februari 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch
van 16 november 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-839326-10 tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats] op [Datum} 1990,
thans verblijvende in PI Zuid West - HvB De Torentijd te Middelburg.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - “diefstal, vergezeld
en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd” veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over de vorderingen tot schadevergoeding voor de
benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger
beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en opnieuw
rechtdoende het ten laste gelegde bewezen zal verklaren overeenkomstig de bewezen
verklaring van de rechtbank en verdachte deswege zal veroordelen tot een gevangenisstraf
voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij A] heeft de
advocaat-generaal gevorderd dat het hof de immateriële schade zal toewijzen tot een bedrag
van
€ 3.000,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en haar voor het overige nietontvankelijk
zal verklaren.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij B] heeft de
advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze niet-ontvankelijk zal verklaren in haar
vordering.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde geweld en de ten
laste gelegde bedreiging met geweld, stellende dat verdachte daarbij geen betrokkenheid
heeft gehad. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring
komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten
laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen uit een woning een geldbedrag van 15.000 euro en/of een doos met kleren
en/of een handtas (met daarin twee bankpassen en/of een legitimatiebewijs en/of twee
mobiele telefoons), een damestas, een paspoort, een ID-kaart, een X-box, een Nintendo DSi,
een wii-computer, 2 fotocamera’s, een videocamera en een grote hoeveelheid sieraden, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Benadeelde partij B] en/of
[Benadeelde partij A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [Benadeelde partij B] en/of [Benadeelde partij A]
en/of een jongen van 5 jaar en /of een meisje van 8 maanden, gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [Benadeelde
partij B] en/of [Benadeelde partij A] en/of een jongen van 5 jaar en/of een meisje van 8
maanden heeft/hebben gericht en/of (daarbij) heeft/hebben geroepen: "Naar binnen of ik
schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- zichtbaar voor die [Benadeelde partij B] en/of [Benadeelde partij A] en/of een jongen van
5 jaar en/of een meisje van 8 maanden een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, heeft/hebben doorgeladen en/of
- een slaande beweging met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, heeft/hebben gemaakt in de richting van het gezicht van die [Benadeelde partij B]
en/of
- die [Benadeelde partij B] heeft/hebben vast gepakt en/of
- een meisje van 8 maanden heeft/hebben vast gepakt en/of (daarbij) een vuurwapen, althans
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [Benadeelde partij A]
heeft/hebben gericht en/of
- aan de tas van die [Benadeelde partij A] heeft/hebben getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze
verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij op 21 januari 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning een doos, in elk geval
enig goed, toebehorende aan [Benadeelde partij B] en/of [Benadeelde partij A].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven
is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande deze partiële vrijspraak als volgt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat op 21 januari 2010 in een woning
aan de [Adres] te Eindhoven een diefstal is gepleegd en dat de daders door de bewoners zijn
overlopen. De bewoners van voornoemde woning, te weten [Benadeelde partij A] en
[Benadeelde partij B], hebben verklaard dat zij bij thuiskomst zagen dat de voordeur van de
woning openstond. Tevens zagen zij dat er nog een persoon in de woning aanwezig was.
Toen de bewoners uit de auto waren gestapt, kwamen er twee mannen van achteren
aangelopen. Blijkens de stukken is er vervolgens geweld gepleegd jegens de bewoners
(slaan en vastpakken) en is er tevens gedreigd met het plegen van geweld (het richten van
een vuurwapen op de bewoners in het bijzijn van hun kinderen en het bezigen van
bewoordingen van dreigende aard).
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 januari 2013 een bekennende
verklaring afgelegd, inhoudende dat hij bij voornoemde diefstal uit een woning betrokken is
geweest. Hij heeft verklaard dat hij met twee andere personen, van wie hij de namen niet wil
noemen maar die hij beschrijft als de korte en de lange man, na een tip dat er iets van
waarde te halen zou zijn in desbetreffende woning te Eindhoven en dat de bewoners niet
thuis zouden zijn, naar die woning is gegaan. De verdachte heeft tevens verklaard dat er
geen wapens zouden zijn meegenomen en dat het ook niet de bedoeling was om geweld te
plegen of om te dreigen met geweld, omdat de bewoners niet thuis zouden zijn.
De woning is door verdachte en zijn mededaders doorzocht en uiteindelijk is uit de woning
weggenomen waar ze voor kwamen, te weten een doos gevuld met, zoals de verdachte ter
terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 januari 2013 heeft verklaard, flesjes GHB. Op een
gegeven moment zijn de bewoners thuisgekomen. Op dat moment bevond de korte man zich
nog in de woning. De verdachte was samen met de lange man al buiten. De verdachte wilde
de korte man in de woning waarschuwen, is naar de woning gegaan en heeft zich niet
gericht op de bewoners en hun kinderen. Hij zag dat er toen een worsteling is ontstaan
tussen de mannelijke bewoner van de woning (het hof begrijpt: [Benadeelde partij B]) en de
lange man. Op het moment dat de korte man via de voordeur de woning verliet, is hij, de
verdachte, samen met de korte man weggerend, aldus de verdachte.
De verdachte heeft ontkend dat hij een wapen heeft gehad en dat hij geweld heeft gepleegd.
Hij heeft weliswaar de worsteling gezien, maar stelt dat hij daar geen bijdrage aan heeft
geleverd.
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van de aangevers volgt dat de feitelijke
geweldsplegingen zijn gepleegd door de man die door hen wordt omschreven als de lange
magere jongen. De vraag waar het hof zich voor ziet gesteld is of de verdachte hierbij in
enige relevante mate een rol heeft gespeeld. Het hof neemt daarbij het volgende in
aanmerking.
Uit de verklaring van [Benadeelde partij B] zoals hij die bij de politie heeft afgelegd leidt
het hof af dat de dikke jongen - het hof begrijpt op grond van de eigen waarneming ter
terechtzitting in hoger beroep dat daarmee de verdachte wordt bedoeld - niets zou hebben
gezegd of zou hebben gedaan. [Benadeelde partij B] is, nadat hij door de lange man is
geslagen, weggerend en is derhalve geen getuige geweest van wat zich daarna precies heeft
afgespeeld en waarover [Benadeelde partij A] heeft verklaard.
[Benadeelde partij A] heeft verklaard dat, terwijl haar vriend [Benadeelde partij B]
wegrende, de lange jongen zich heeft omgedraaid en zijn wapen op haar heeft gericht en dat
op twee meter afstand de dikke jongen (het hof begrijpt: de verdachte) stond. Volgens
[Benadeelde partij A] was de lange jongen de woordvoerder en stond de dikke jongen er
maar stil bij. Wel zou hij een wapen in de hand hebben gehad. Door verdachte is dit
ontkend.
Het hof overweegt dat [Benadeelde partij B] pas bij zijn verhoor bij de raadsheercommissaris
van dit hof op 20 september 2012 heeft verklaard dat beide mannen een wapen
vasthadden, maar het hof kan niet uitsluiten dat deze verklaring is ingegeven doordat
[Benadeelde partij B] over het voorval naderhand met [Benadeelde partij A] heeft
gesproken. Niet kan worden vastgesteld in hoeverre het hier een eigen waarneming van
[Benadeelde partij B] betreft, mede gelet op voornoemde verklaring van [Benadeelde partij
A] waaruit blijkt dat [Benadeelde partij B] al was weggerend voordat [Benadeelde partij A]
het wapen in handen van verdachte zag, zodat slechts de enkele verklaring van [Benadeelde
partij A] dat verdachte een wapen vast had resteert.
Alles overziende en gelet op de stellige ontkenning van verdachte, acht het hof onvoldoende
bewijs voorhanden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte zelf een wapen
heeft gehanteerd. Voorts is het hof van oordeel dat, nu aanwijzingen daarvoor ontbreken,
niet kan worden uitgesloten dat verdachte, zoals door hem is gesteld, geen wetenschap (al
dan niet in voorwaardelijke vorm) heeft gehad van het feit dat de lange jongen in het bezit
was van een vuurwapen. Ook overigens is het hof van oordeel dat niet kan worden
vastgesteld dat verdachte bij de geweldplegingen en de bedreigingen buiten de woning
gepleegd door de lange jongen met een vuurwapen, enig relevant aandeel is toe te rekenen.
Uit de omstandigheid dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29
januari 2013 heeft verklaard, de worsteling tussen de lange man en één van de aangevers
heeft gezien, kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat de verdachte zich
achter de geweldplegingen en de bedreigingen van de medeverdachte heeft geschaard en
derhalve het geweld en de bedreiging met geweld heeft mede gepleegd nu de verdachte ter
terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 januari 2013 heeft verklaard dat hij, naar het hof
begrijpt, op dat moment bezig was om weg te lopen. Naar het oordeel van het hof is
daarmee niet, althans onvoldoende gebleken dat de verdachte zich niet van de door de
medeverdachte gepleegde geweldplegingen en bedreigingen heeft gedistantieerd.
Al met al is het hof van oordeel dat uit de inhoud van de stukken niet kan volgen dat het
opzet (al dan niet in voorwaardelijke vorm) van de verdachte gericht was op het door de
medeverdachte gepleegde geweld en de bedreiging daarmee en er sprake is geweest van een
zodanig nauwe en bewuste samenwerking met de lange jongen gericht op het geweld en de
bedreiging daarmee, dat tot een bewezen verklaring van medeplegen van die gedragingen
kan worden gekomen. Derhalve wordt de verdachte daarvan vrijgesproken.
Wel kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte zich met
anderen heeft schuldig gemaakt aan een diefstal te Eindhoven op 21 januari 2010, waarbij
uit een woning een doos is weggenomen. Weliswaar kan het hof niet eenduidig vaststellen
wat zich in die doos heeft bevonden, maar vast staat dat, mede gelet op de verklaring die de
verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 29 januari 2013 heeft afgelegd, er in ieder
geval een doos met inhoud is weggenomen. In dat verband slaat het hof tevens acht op de
verklaring van [O], voor zover inhoudende dat hij met zijn neef [Naam verdachte] (het hof
begrijpt: de verdachte) en een andere persoon die hij kent als ‘De Belg’ op 21 januari 2010
in Eindhoven is geweest en dat hij uit een woning een doos heeft meegenomen en achterin
zijn auto heeft gezet op de achterbank. Naar zijn zeggen zou de inhoud daarvan kleding zijn
geweest. Voorts neemt het hof in aanmerking de verklaring van de getuige [W] die een man
vanuit een woning aan de [Adres] te Eindhoven zag komen en heeft gezien dat deze man
een doos in zijn handen had, daarmee naar een geparkeerde auto liep en de doos in de auto
zette.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde goederen merkt het hof het
volgende op.
De handtas van [Benadeelde partij A] met inhoud is blijkens de stukken door de lange
jongen buiten de woning weggenomen. Gelet op de wijze van tenlasteleggen komt het hof
tot een vrijspraak van dit deel van de tenlastelegging nu de opsteller van de tenlastelegging
kennelijk doelt op het wegnemen van goederen uit een woning. Of naast de doos ook de
andere in de tenlastelegging genoemde goederen uit de woning zijn weggenomen is, gelet
op de stellige betwisting van verdachte, en bij gebrek aan overige bewijsmiddelen,
onvoldoende gebleken, zodat het hof met betrekking tot de andere in de tenlastelegging
genoemde goederen eveneens tot een vrijspraak komt.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof
gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in
een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest
gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge
samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het
feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal
uit in woning, in vereniging gepleegd, waarbij een doos is ontvreemd.
Nu het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, tot een andere bewezen
verklaring komt en het ten laste gelegde geweld en de ten laste gelegde bedreiging met
geweld, in vereniging gepleegd, niet bewezen acht, zal het hof bij de bepaling van de op te
leggen straf uitgaan van andere uitgangspunten.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de
persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren
is gekomen.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting
gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als
richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van
woninginbraak. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf,
een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
In het onderhavige geval zijn de volgende strafverzwarende omstandigheden van belang.
De verdachte heeft de gepleegde diefstal uit een woning in vereniging begaan, de woning is
daarbij volledig doorzocht en in de woning is een ravage aangericht.
Het hof merkt daarbij op dat een dergelijk delict doorgaans bij de bewoners een
langdurig en groot gevoel van onveiligheid te weeg brengt, terwijl juist in de woning, in de
privésfeer, een gevoel van veiligheid voor het eigen welbehagen van groot belang is.
Daarnaast houdt het hof rekening met de mate van overlast en ergernis die door dergelijke
delicten wordt veroorzaakt aan de gedupeerden.
Tevens heeft het hof rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens een hem
betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 november 2012 reeds eerder ter zake
strafbare feiten is veroordeeld, zij het dat het hier met name geweldsdelicten betreft.
Het hof houdt eveneens rekening met de omstandigheid dat verdachte in hoger beroep
grotendeels openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid voor de diefstal
heeft genomen.
Alles overziende kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of
lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te
vermelden duur met zich brengt.
Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij A]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een
vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.783,15, bestaande uit een bedrag van
€ 4.000,-- ter zake van geleden immateriële schade en een bedrag van € 13.354,75 ter zake
van materiële schade plus kosten juridische bijstand voor een bedrag van € 428,40. De
vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij
heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke
vordering, althans zo begrijpt het hof de brief van de advocaat van de benadeelde partij d.d.
21 september 2012 gericht aan het hof.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat de gestelde
geestelijke schade grotendeels teweeg is gebracht door de geweldplegingen en de
bedreigingen met geweld. Het hof heeft de verdachte echter vrijgesproken van enige
betrokkenheid daarbij. Derhalve acht het hof niet voldoende gebleken dat de gestelde
immateriële schade door verdachtes bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt.
Dit geldt eveneens voor de gevorderde kosten ter zake de weggenomen goederen. Het hof
acht bewezen dat een doos met inhoud is weggenomen. Van het overige is de verdachte
vrijgesproken. Daarnaast geldt dat de waarde van de inhoud van de weggenomen doos niet
eenvoudig is vast te stellen nu het hof niet eenduidig heeft kunnen vaststellen wat er in die
doos zat. Bovendien heeft aangeefster blijkens de stukken op grond van haar
inboedelverzekering (RVS) reeds een schadevergoeding ontvangen en niet duidelijk is of en
zo ja, in hoeverre de inhoud van de weggenomen doos daarmee ook vergoed is.
Ten aanzien van de gevorderde kosten terzake de vernielde goederen overweegt het hof dat
dit deel van de vordering niet afdoende met bewijsstukken is onderbouwd. In hoger beroep
is namens de benadeelde partij geen nader bewijsaanbod gedaan. Er is geen aanleiding tot
aanhouding van de behandeling, nu een dergelijke aanhouding naar het oordeel van het hof
in dit geval een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. Hierbij neemt het
hof in aanmerking dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en
tijdig worden afgedaan.
Gelet op het vorenstaande kan de benadeelde partij [Benadeelde partij A] in haar vordering
niet worden ontvangen. Met betrekking tot de kosten zal worden beslist als in het dictum
vermeld.
Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij B]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een
vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.180,00 aan geleden materiële schade,
bestaande uit een weggenomen geldbedrag van € 15.000,-- en een bedrag van € 180,-- aan
kosten juridische bijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk
verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag
van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde materiële schade door verdachtes
bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. Immers, het hof acht bewezen dat is
weggenomen een doos met inhoud. Van het overige, waaronder een geldbedrag van
€ 15.000,00, is de verdachte vrijgesproken. De benadeelde partij [Benadeelde partij B] kan
daarom in haar vordering niet worden ontvangen. Met betrekking tot de kosten zal worden
beslist als in het dictum vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals
deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft
begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en
verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest
is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal
worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij A]
Verklaart de benadeelde partij [Benadeelde partij A] in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de
tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij B]
Verklaart de benadeelde partij [Benadeelde partij B] in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de
tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. M. Rutgers en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 12 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.