Parketnummer : 20-001415-10
ANVR : 000167-13
Uitspraak : 4 maart 2013
BESLISSING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Beslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op de vordering van de advocaat-generaal ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht betreffende de veroordeelde:
[NAAM VAN DE VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1948,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden,
locatie Justitieel Medisch Centrum Scheveningen, te Den Haag.
Procesverloop en vordering van de advocaat-generaal
Bij onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 29 juni 2010, gewezen onder bovengenoemd parketnummer, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf was als bijzondere voorwaarde verbonden dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen door deze instelling in het reclasseringsbelang van de veroordeelde te geven, met opdracht aan voornoemde instelling om de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen. Het tegen dit arrest ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad bij arrest van 28 juni 2011 verworpen.
Op vordering van advocaat-generaal mr. A.W.A. Willemsen heeft het hof op 15 maart 2012 de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten van 3 maanden. Aan de reeds gestelde bijzondere voorwaarde werden bovendien twee bijzondere voorwaarden toegevoegd, namelijk dat de veroordeelde zijn woon- of verblijfplaats aan Reclassering Nederland bekendmaakt en dat de veroordeelde huisbezoeken van Reclassering Nederland toestaat in een door Reclassering Nederland vast te stellen frequentie.
Op 31 januari 2013 heeft advocaat-generaal mr. G.P.N. Robben gevorderd dat last zou worden gegeven tot de voorlopige tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf ten aanzien waarvan bevel was gegeven dat deze voorwaardelijk niet ten uitvoer zou worden gelegd. De rechter-commissaris heeft die last op 1 februari 2013 gegeven.
Op 5 februari 2013 volgde een op schrift gestelde vordering van advocaat-generaal mr. A.W.A. Willemsen die ertoe strekt dat het hof een last zal geven tot tenuitvoerlegging van de resterende 6 maanden gevangenisstraf.
Het onderzoek van de zaak
De vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 februari 2013.
Het hof heeft toen kennisgenomen van de vordering van voornoemde advocaat-generaal mr. A.W.A. Willemsen en van hetgeen naar voren is gebracht door de veroordeelde, diens raadsman mr. A.P. van Knippenbergh en de reclasseringsmedewerkers [A] en [B].
De advocaat-generaal persisteerde ter terechtzitting bij zijn op schrift gestelde vordering en vorderde aldus de volledige tenuitvoerlegging van 6 maanden gevangenisstraf.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen en dat het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging zal worden opgeheven.
Het hof stelt vast dat de vordering aan de bij de wet gestelde eisen voldoet.
Aan de vordering is door de advocaat-generaal een advies van Reclassering Nederland d.d. 30 januari 2013 ten grondslag gelegd. Reclassering Nederland heeft dat advies naderhand, op 12 februari 2013, op verzoek van de advocaat-generaal, nader onderbouwd met een voortgangsverslag dat uit een journaal bestaat over de periode van juni 2012 tot en met januari 2013. De opvatting van de raadsman dat dit voortgangsverslag buiten beschouwing moet worden gelaten omdat deze niet in de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging is vermeld, vindt geen steun in het recht. Geen rechtsregel staat er immers aan in de weg dat de advocaat-generaal de vordering ter zitting nader onderbouwt. De verdediging beschikte ook reeds voor de zitting over het voortgangsverslag, zodat daarmee ook bij de voorbereiding van de zitting rekening kon worden gehouden. Het hof zal dan ook beide stukken van Reclassering Nederland in de beoordeling van de vordering betrekken.
De belangrijkste gronden die aan de vordering ten grondslag liggen, zijn het weigeren van contact met reclasseringsmedewerker [A] en het dreigen met het plegen van (ernstige) zedendelicten. Gelet op de discussie die er bestaat over wat de veroordeelde tegen een medewerker van de reclassering in Utrecht zou hebben gezegd en hoe zijn woorden in een email moeten worden begrepen, kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat hij met recidive heeft gedreigd. Dat is anders ten aanzien van het weigeren contact te onderhouden met de genoemde reclasseringsmedewerker. Die reclasseringsmedewerker was immers als toezichthouder aangesteld, zodat contact weigeren met die medewerker het reclasseringstoezicht doorkruist. Weliswaar stond het de veroordeelde vrij om te verzoeken een andere toezichthouder aan te wijzen, maar hij had zich moeten schikken in de afwijzende beslissing op dat verzoek van Reclassering Nederland. Dat klemt te meer nu de reclassering de veroordeelde tegemoet is gekomen door een tweede reclasseringsmedewerker, te weten werkbegeleider [B], bij het toezicht te betrekken. Face-to-face contact zou voortaan met beide medewerkers plaatsvinden. Afkeurenswaardig is al dat de veroordeelde [A] niettemin alleen als toehoorder wilde dulden en niet als gesprekspartner, terwijl hij [B] bovendien op een gegeven moment liet weten [A] “een klap op zijn bek [te zullen] geven” als hij daarvoor de gelegenheid/aanleiding zou krijgen.
De veroordeelde heeft ontkend dat te hebben gezegd, maar het hof gaat op dit punt uit van de op de zitting onder ede afgelegde verklaring van [B], waarin deze aangeeft de veroordeelde dit dreigement te hebben horen uiten. Een dergelijk dreigement jegens een reclasseringsmedewerker is onaanvaardbaar. Vanuit de reclassering is daarop uiterst coulant gereageerd. [B] gaf de veroordeelde eerst tevergeefs bedenktijd om zich naar de situatie te voegen en in gesprek te blijven met [A]; en ook een tweede poging om hem tot rede te brengen, mislukte.
Het vorenstaande maakt naar het oordeel van het hof dat de veroordeelde zich niet op juiste wijze onder het toezicht van Reclassering Nederland heeft gesteld en dat hij zodoende een bijzondere voorwaarde heeft overtreden.
Zoals reeds aan de orde is gekomen, is dat niet de eerste keer. Op 15 maart 2012 heeft het hof tenuitvoerlegging van slechts een deel van de nog resterende voorwaardelijke straf gelast, omdat toen mede door de opstelling van de veroordeelde niet op adequate wijze invulling aan het reclasseringscontact kon worden gegeven. De beslissing die het hof toen heeft genomen, had tot gevolg dat het reclasseringscontact werd voortgezet nadat de veroordeelde weer vrij kwam.
Het hof staat voor de vraag of de voorwaardelijke straf nu volledig ten uitvoer moet worden gelegd. Dat de veroordeelde bemoeienis van de toezichthouder weigert en dat hij ook met geweld tegen die toezichthouder heeft gedreigd, is zo ernstig dat dit tenuitvoerlegging van de resterende voorwaardelijke straf van 6 maanden rechtvaardigt. Dat zou wel betekenen dat het verplicht reclasseringscontact daarmee tot een eind komt, want dan blijft er geen voorwaardelijk strafdeel meer over waaraan de voorwaarde van reclasseringscontact is gekoppeld.
Het doel dat het afgelopen anderhalf jaar in het reclasseringscontact centraal stond, was het begeleiden van de veroordeelde bij het vinden van woonruimte waar hij langere tijd kon verblijven. Het hof stelt vast dat dit doel na anderhalf jaar ondanks inspanningen van velen niet is gerealiseerd. Woonruimte, die via de reclassering werd geregeld, stuitte steeds op grote bezwaren van de veroordeelde. Diens houding heeft er onlangs nog aan in de weg gestaan dat aan een door de reclassering in overleg met Iriszorg gevonden tussenoplossing voor een tijdelijke bewoning uitvoering kon worden gegeven. Anderzijds kan aan de verdediging worden toegegeven dat is gebleken dat ook de gevoeligheid van de zaak in de weg kan staan aan het vinden van een geschikte woning. Dat wordt duidelijk uit het feit dat het de veroordeelde was gelukt om een woning te vinden die ook de reclassering geschikt vond, maar waarbij naderhand aan zijn verblijf welhaast onmogelijke eisen werden gesteld. Dat komt doordat volgens de mededeling van de advocaat-generaal hij de woonruimte vanuit zijn verantwoordelijkheid heeft moeten melden aan de hoofdofficier van justitie in het desbetreffende arrondissement, die dat op zijn beurt ter sprake heeft gebracht in het driehoeksoverleg, waarna de gemeente de verhuurder heeft ingelicht die vervolgens met de voorwaarde kwam dat de veroordeelde zijn delictverleden aan de overige bewoners moest melden. Het kwam er op neer dat het lot van de veroordeelde in handen werd gesteld van de overige bewoners. Dat was een voorwaarde die ook de reclassering niet ondersteunde.
Het vorenstaande toont aan dat het reclasseringstoezicht op dit moment niet effectief is en dat dit mede te wijten is aan de door de veroordeelde aangenomen houding.
De veroordeelde heeft laten weten toch nog steeds hulp en steun van de reclassering te willen. De advocaat-generaal is echter van oordeel dat reclasseringstoezicht in deze situatie niet langer zinvol is. Het hof deelt dit standpunt met de advocaat-generaal. Daarbij heeft het hof meegewogen dat nu voor de tweede keer het reclasseringstoezicht is geretourneerd. Naar het oordeel van het hof valt gelet op de voorgeschiedenis niet langer te verwachten dat in deze zaak op een effectieve wijze invulling kan worden gegeven aan reclasseringstoezicht.
Wijst toe de vordering na voorwaardelijke veroordeling.
Gelast de tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte, groot zes (6) maanden, van de bij arrest van dit hof van 29 juni 2010 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Aldus beslist door mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. J.F.M. Pols en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2013.
mr. R.M. Peters is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.