ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2741

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
HV 200.118.653-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor conservatoir derdenbeslag en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslag. De appellant, [appellant], had eerder bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht toestemming gevraagd om beslag te leggen op gelden onder de Raad voor Rechtsbijstand. Dit verzoek was gedaan in het kader van een vordering uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming en een onrechtmatige daad, waarbij een bedrag van ten minste € 40.909,01 werd gevorderd. De voorzieningenrechter verleende echter slechts verlof voor een bedrag van € 5.000,-, inclusief rente en kosten, wat de appellant niet kon accepteren. Hij ging in hoger beroep tegen deze beschikking.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Dit is gebaseerd op artikel 700 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat tegen een verleend verlof voor conservatoir beslag geen hogere voorziening is toegelaten. Het hof heeft benadrukt dat de voorlopige begroting van de vordering waarvoor het beslag is verleend, nauwelijks een zelfstandige functie heeft en dat de appellant geen beroep heeft gedaan op doorbrekingsjurisprudentie. De beslissing van het hof houdt in dat de appellant zijn hoger beroep niet kan voortzetten, en dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak is van belang voor de rechtszekerheid en de interpretatie van de regels omtrent conservatoir beslag, waarbij het hof concludeert dat de geldigheid van nadere maatregelen niet afhankelijk kan zijn van een hogere voorziening. De uitspraak biedt ook inzicht in de procedurele aspecten van hoger beroep in het kader van conservatoir beslag en de beperkingen die artikel 700 lid 2 Rv met zich meebrengt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 februari 2013
Zaaknummer: HV 200.118.653/01
Zaaknummer eerste aanleg: 174490 / KG RK 12-715
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.E.V. Boersma,
tegen
[Y.],
wonende en kantoorhoudende te [plaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde].
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 18 september 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 december 2012, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot het verlenen van verlof tot het doen leggen van beslag op de gelden onder de Raad voor Rechtsbijstand toe te wijzen voor een bedrag van € 30.969,57, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2013, heeft [geïntimeerde] verzocht [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans hem dit als onrechtmatig, ongegrond en/of onbewezen te ontzeggen.
Tevens heeft [geïntimeerde] voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en verzocht, voor zover rechtens mogelijk, de bestreden beschikking te vernietigen en te gelasten dat het beslag ten belope van het bedrag ad € 5.000,-- wordt opgeheven.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Boersma;
- [geïntimeerde].
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
De feiten/het procesverloop
3 [appellant] heeft zich door middel van een op 7 september 2012 gedateerd verzoekschrift gewend tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht en deze toestemming verzocht ex artikel 700 juncto 718 tot en met 723 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) conservatoir derdenbeslag ten laste van [geïntimeerde] (onder de Raad voor de Rechtsbijstand te Utrecht) te mogen leggen. Dit beslag houdt verband met, kort weergegeven, een vordering uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming ex artikel 6:74 BW althans een vordering uit hoofde van een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW, die [appellant] op [geïntimeerde] pretendeert te hebben. Blijkens het petitum van het beslagrekest d.d. 7 september 2012 stelt [appellant] uit hoofde van voornoemde vordering(en) van [geïntimeerde] opeisbaar te vorderen te hebben een totaalbedrag van tenminste € 40.909,01 exclusief rente en kosten.
3.1. De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht heeft op 18 september 2012 [appellant] daadwerkelijk verlof verleend tot het ten laste van [geïntimeerde] leggen van het verzochte derdenbeslag zij het, dat de vordering waarvoor dit verlof is verleend door de voorzieningenrechter voorlopig is begroot op € 5000,-. inclusief rente en kosten met welke beslissing de voorzieningenrechter is afgeweken van het door [appellant] in zijn inleidend beslagrekest begrote bedrag van tenminste € 40.909,01 exclusief rente en kosten.
3.2. [appellant] kan zich, nu de voorzieningenrechter het conservatoir derdenbeslag slechts voor € 5000,-. inclusief rente en kosten en niet voor een hoger bedrag heeft toegestaan, niet geheel met de inhoud van de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 18 september 2012 gegeven beschikking verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Wat betreft de grieven en stellingen van [appellant] in hoger beroep, verwijst het hof kortheidshalve naar het op 13 december 2012 bij de griffie van dit gerechtshof binnengekomen appelschrift met bijlagen.
3.3. [geïntimeerde] heeft in zijn op 21 januari 2013 bij de griffie van dit gerechtshof binnengekomen verweer in appel/incidenteel appel er zich primair op beroepen dat ex artikel 700 lid 2 Rv geen hogere voorziening tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht d.d. 7 september 2012 is toegelaten, zodat [appellant] in zijn beroep hiertegen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De beoordeling
4. Reeds gelet op het bovenstaande door [geïntimeerde] gevoerde primaire verweer, doch ook ambtshalve dient het hof eerst de vraag te beantwoorden, of [appellant] in het appel zoals dat door hem is ingesteld tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van 18 september 2012 ontvankelijk is. Eerst bij een bevestigend antwoord, komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige appel. Daarbij tekent het hof overigens aan dat voor opheffing van het gelegde beslag met name de weg van artikel 705 Rv openstaat. Dit impliceert dat de vordering tot opheffing van een gelegd conservatoir beslag moeten worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank die het beslagverlof heeft verleend, in dit geval de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht, dan wel bij de rechter bij wie de hoofdzaak aanhangig is gemaakt, hetgeen, naar het hof onder meer tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken, de rechtbank Maastricht is. Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep had in de hoofdzaak [geïntimeerde] overigens nog niet geconcludeerd voor antwoord.
4.1. In de onderhavige zaak is verlof gegeven tot het leggen van conservatoir (derden) beslag. Ingevolge artikel 700 lid 2 Rv is tegen een zodanig gegeven verlof geen hogere voorziening toegelaten. Tegen het gegeven verlof als zodanig richt het onderhavige appel zich evenwel niet, doch tegen de voorlopige begroting van de vordering waarvoor het beslagverlof werd verleend. De vraag rijst dan ook of voor deze nevenbeslissing het appelverbod van artikel 700 lid 2 Rv evenzeer geldt. Zo neen, dan zou dat impliceren dat het appelverbod van artikel 700 lid 2 Rv beperkt moet worden uitgelegd.
4.2. Naar het oordeel van het hof is voor een dusdanige beperkte uitleg echter onvoldoende steun in de jurisprudentie en de doctrine te vinden. Daarbij stelt het hof, mede met een beroep op de parlementaire geschiedenis, voorop dat het uit het oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijk is dat de geldigheid van nadere maatregelen – het voortborduren op de nadere beslagbeschikking – van een hogere voorziening afhankelijk is. Dit immers leidt tot grote rechtsonzekerheid (vgl. ook de conclusie van A-G Wesseling-van Gent vóór Hoge Raad 25 september 2009, LJN BI 8517).
4.2.1. Verder dient bedacht dat de voorlopige begroting van de vordering waarvoor beslag kan worden gelegd, nauwelijks een zelfstandige functie heeft. In feite is de begroting niet meer dan een indicatie van het bedrag waarvoor de beslagene zekerheid kan stellen teneinde op de voet van artikel 705 Rv opheffing van het beslag te krijgen. Daarenboven ligt in de in artikel 700 lid 2 Rv verankerde verplichting van de voorzieningenrechter om in het geval van een geldvordering het bedrag waarvoor het verlof wordt verleend, vast te stellen, besloten dat de voorzieningenrechter bij het verlenen van het verlof niet gebonden kan zijn aan het door de verzoeker tot het verlof gestelde bedrag van die geldvordering. Mede om die reden is eerder in de jurisprudentie (zie bijv. Gerechtshof Arnhem 7 december 1993, LJN AC0101, r.o. 7) beslist dat uit de tekst en de strekking van artikel 700 lid 2 Rv volgt dat het gevraagde verlof door (thans) de voorzieningenrechter wordt verleend of geweigerd en dat een tussenweg niet bij de aard van het beslag past. Derhalve kan er geen sprake zijn van een gedeeltelijke weigering, ook niet wanneer de begroting lager uitvalt (vgl. de annotatie van F.J.H. Hovens onder Gerechtshof Amsterdam 10 augustus 2006, LJN AZ8183, JBPr 2007, 9). Overigens staat het de beslaglegger in beginsel vrij om, in verband met de hoogte van de door hem op dat moment begrote vordering, een aanvullend onderbouwd, nieuw beslagrekest bij de voorzieningenrechter in te dienen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellant] inmiddels zijn vordering anders begroot dan in eerste aanleg voorgesteld.
4.3. Het voorgaande leidt er naar het oordeel van het hof toe dat [appellant] in het door hem tegen de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht gegeven beschikking d.d. 18 september 2012 ingestelde (principaal) appel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard; op doorbrekingsjurisprudentie is, daargelaten de opportuniteit ervan in dit geval, door [appellant] geen beroep gedaan.
Het door [geïntimeerde] ingestelde incidenteel appel is evenzeer niet-ontvankelijk voor zover dit appel ertoe strekt het beslag op te heffen, nu, zoals uit het voorgaande reeds volgt, hiertoe de weg van artikel 705 Rv openstaat. Daarbij komt dat niet alle door [geïntimeerde] in het geding gebrachte producties van een beëdigde vertaling in het Nederlands zijn voorzien zoals bedoeld in het procesreglement, waarmee het voor het hof zonder meer al niet mogelijk zou zijn geweest om het verzoek tot opheffing volledig op zijn merites te toetsen. Voor zover [geïntimeerde] heeft bedoeld zijn incidenteel beroep voorwaardelijk in te stellen, heeft, daargelaten hetgeen hiervoor werd overwogen ten aanzien van de weg van artikel 705 Rv en de noodzaak van een beëdigde vertaling, bovendien te gelden dat de voorwaarde waaronder het incidenteel beroep is ingesteld niet in vervulling is gegaan, zodat op die grond de grieven in incidenteel appel zonder meer al geen behandeling behoeven.
4.4. Het hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde (principaal) hoger beroep en voorts bepalen dat elke partij haar eigen kosten draagt.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde (principaal) hoger beroep tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 18 september 2012;
compenseert de kosten in dier voege dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.A.G.M. Waaijers en G. Feddes en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.