Parketnummer : 20-000550-12
Uitspraak : 14 februari 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 31 januari 2012 (LJN BV2301) in de strafzaak met parketnummer 02/800529-11 tegen de verdachte:
[NAAM VAN DE VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1975,
wonende te [woonplaats], [adres].
Bij voormeld vonnis werd de verdachte vrijgesproken van diefstal van een tas van [A] (feit 3), maar wegens verkrachting van [B] (feit 1) en diefstal van haar tas (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling bij een forensisch-psychiatrische instelling en een contactverbod als bijzondere voorwaarden.
De rechtbank wees verder de vordering die [B] als benadeelde partij had ingesteld, toe tot een bedrag van in totaal € 2.912,96 vermeerderd met de wettelijke rente en legde aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van gelijke hoogte, met dien verstande dat de verplichting tot betaling aan de staat zou vervallen bij voldoening van de vordering van de benadeelde partij en omgekeerd.
De rechtbank nam ten slotte beslissingen omtrent de in beslag genomen goederen.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
B. Omvang van het hoger beroep
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting moet het hoger beroep worden begrepen als uitdrukkelijk niet te zijn gericht tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde en aldus te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend daarop betrekking.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van advocaat-generaal mr. M.J.M. de Vries en van hetgeen naar voren is gebracht door de verdachte, zijn raadsman mr. G.G.J. Knoops, die vergezeld was van zijn kantoorgenote mr. L. Vosman, en de benadeelde partij.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en - in zoverre opnieuw rechtdoende - de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de door de rechtbank geformuleerde bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte integraal van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken en dat bijgevolg de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien dat niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Aan de verdachte is - na een toegewezen vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging en voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2011 te Breda door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [B] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [B],
hebbende hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [B] gebracht en/of gehouden en/of de vagina van die [B] gelikt
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
- die [B] heeft vastgepakt en/of op de grond heeft geduwd en/of
- (vervolgens) die [B] de woorden heeft toegevoegd: "Ik ga je keihard in je kont neuken" en/of "Stil zijn, anders vermoord ik je", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en strekking en/of
- (vervolgens) die [B] op bed heeft gegooid/geduwd en/of
- (vervolgens) de onderbroek van die [B] heeft uitgetrokken en/of
- (vervolgens) naakt op die [B] is gaan liggen
en/of (aldus) voor die [B] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2011 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
F. Vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde verkrachting
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof met de raadsman van oordeel dat het voorhanden bewijs tekortschiet om tot een bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde verkrachting te kunnen komen. De verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
• F.1 - De achtergrond die van belang is voor de weging en waardering van het bewijs
De onderhavige zaak kent een voorgeschiedenis, in die zin dat de verdachte de ex-vriend van aangeefster [B] is. Zij hebben gedurende een periode van ruim 10 jaar een zogenaamde “knipperlichtrelatie” gehad.
Onbetwist is dat het seksueel contact in die periode altijd vrijwillig was, ook op momenten dat de relatie verbroken was. De laatste keer werd de relatie door de verdachte verbroken, zo kan uit de verklaring van aangeefster worden opgemaakt. Daags na die gebeurtenis, in de nacht van 16 op 17 april 2011, volgde er een incident waarbij de verdachte de woning van aangeefster probeerde binnen te komen; naar zijn zeggen om zijn racefiets te kunnen meenemen. Kort daarna volgde er een incident op zijn werk, hetgeen de aanleiding was voor de verdachte om zich vrijwillig te laten opnemen in een GGZ-instelling. Na 2 dagen is hij daar weer vertrokken.
Op 16 mei 2011 in de vroege ochtend stond de verdachte bij aangeefster voor de deur. Volgens aangeefster zag de verdachte er hongerig uit en is zij in haar woning - nadat zij voor hem wat yoghurt had gepakt - door hem verkracht.
Volgens de verdachte hebben zij weliswaar seksueel contact gehad, maar was dit vrijwillig en hebben zij daarna ruzie gekregen over seksuele contacten die aangeefster met anderen had en over een recente miskraam die aangeefster had gehad.
De verklaringen van de verdachte en aangeefster over de gebeurtenissen op 16 mei 2011 staan derhalve diametraal tegenover elkaar. Bij het voorval waren geen getuigen aanwezig en een buurtonderzoek leverde evenmin bruikbare resultaten op. Onder deze omstandigheden is het dan ook in principe het woord van aangeefster tegen dat van de verdachte. In zo’n geval is het naar het oordeel van het hof van belang dat de achtergrond van het gebeuren, zoals die hiervoor is geschetst, het kader vormt waarbinnen het bewijs moet worden gewogen en gewaardeerd.
• F.2 - Door de rechtbank gehanteerd steunbewijs dat geen steunbewijs blijkt te zijn
De rechtbank zag in een aantal bewijsmiddelen steun voor de aangifte van verkrachting, een zienswijze die door de advocaat-generaal wordt gedeeld. Kort gezegd komt het erop neer dat de rechtbank het volgende ondersteunend bewijs in haar oordeel heeft betrokken:
(i). Een sleep- dan wel veegspoor van yoghurt op de vloer in de woning van aangeefster;
(ii). Een op yoghurt lijkende substantie op de kleding van de verdachte;
(iii). Een kraswond bij het linkeroog van de verdachte;
(iv). Letsels aan de knie en de rug van aangeefster.
Aan deze aspecten is ter terechtzitting in hoger beroep ruim aandacht gegeven. Mede in het licht van de hiervoor geschetste achtergrond acht het hof in dit geval van essentieel belang in hoeverre sprake is van zodanig onderscheidend bewijsmateriaal dat de alternatieve lezing van de verdediging dat het seksueel contact vrijwillig was - een lezing die zich niet met een bewezenverklaring verdraagt - daardoor relatief minder waarschijnlijk wordt. Het hof komt tot de volgende beschouwing.
(i).
De rechtbank heeft in haar vonnis als feit vastgesteld dat in de woning van aangeefster bij de overgang van de overloop naar de slaapkamer diverse veegsporen zichtbaar zijn die veroorzaakt waren door het schuiven en/of slepen door de yoghurt. De rechtbank nam bovendien de conclusie over van de verbalisanten die het sporenonderzoek hebben uitgevoerd, namelijk dat uit deze sporen kon worden opgemaakt dat op de vloer iemand had gelegen en was verschoven (p. 123 dossier).
Het hof kan de rechtbank daarin niet volgen, nu die conclusie niet nader is onderbouwd en op de foto’s die van de betreffende sporen zijn gemaakt geen aanwijzingen voor versleping zichtbaar zijn (p. 143 dossier, foto 5 en 6).
Bovendien neemt het hof in aanmerking dat eventuele sleep- dan wel veegsporen geen onderscheidend bewijsmateriaal in vorenbedoelde zin vormen. Die sporen passen immers niet uitsluitend in de lezing van aangeefster en maken het scenario van de verdediging ook niet relatief minder waarschijnlijk.
(ii).
De witte substantie die op de kleding van de verdachte is aangetroffen, vormt evenmin onderscheidend bewijsmateriaal. Nog daargelaten dat er geen bewijs voorhanden is dat die witte substantie yoghurt betreft - dat is niet onderzocht en de rechtbank heeft dit op grond van de sporenonderzoeken slechts aannemelijk geacht -, die omstandigheid is zonder betekenis als het gaat om de vrijwilligheid of onvrijwilligheid van het seksueel contact tussen de verdachte en aangeefster. Het kan daarom bezwaarlijk als onderscheidend steunbewijs gelden.
(iii). en (iv).
Ter terechtzitting in hoger beroep is uitvoerig aandacht besteed aan de bij de verdachte en aangeefster aangetroffen letsels. De rechtbank was immers van oordeel dat de aangifte werd ondersteund door de kraswond bij het linkeroog van de verdachte en de letsels aan de knie en rug van aangeefster. Op verzoek van de verdediging heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep drs. F.R.W. van de Goot als deskundige gehoord. Hierbij kwamen de volgende bijzonderheden naar voren:
- Zowel op de zwart-witte als op de kleuren fotokopieën van de foto’s van (vermeende) letsels bij aangeefster en de verdachte waren op sommige plaatsen verkleuringen zichtbaar die op huidverkleuringen passend bij letsel leken, terwijl aan de hand van de originele, digitale foto’s de conclusie moest worden getrokken dat die verkleuringen slechts het gevolg waren van de belichting.
- Voorts verklaarde de deskundige, die gespecialiseerd is in letseldatering, dat het overgrote deel van de bij de verdachte en aangeefster aangetroffen letsels minimaal een dag en mogelijk zelfs enkele dagen oud is, zodat die letsels - in aanmerking nemende dat de verkrachting volgens aangeefster omstreeks 06.00 uur zou hebben plaatsgevonden en de foto’s van de letsels van diezelfde dag dateren - niet delictgerelateerd kunnen zijn. Slechts twee letsels kunnen qua tijdsaanduiding, zo begrijpt het hof de deskundige, een relatie hebben met het ten laste gelegde delict, te weten een oppervlakkige verschaving van de huid bij het linkeroog van de verdachte (p. 154 dossier, foto 4) en een klein beetje geronnen bloed in het rechterneusgat van aangeefster. Deze minieme letsels kunnen evenwel legio oorzaken hebben, aldus de deskundige.
Het hof verenigt zich met de visie van de deskundige en is daarom van oordeel dat aan de letsels die bij de verdachte en aangeefster zijn aangetroffen, geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
• F.3 - Geen ander steunbewijs en ontbreken redelijkerwijs te verwachten steunbewijs
Het hof overweegt dat in het dossier zich geen ander onderscheidend bewijsmateriaal bevindt dat de verklaring van aangeefster ondersteunt en de lezing van de verdachte minder waarschijnlijk maakt.
Voorts stelt het hof vast dat ook redelijkerwijs te verwachten steunbewijs voor de verklaring van aangeefster ontbreekt. Het hof wijst er in dit verband in het bijzonder op dat aangeefster heeft verklaard dat de verdachte - voorafgaande aan de beweerde verkrachting op het bed - haar rug heeft ingesmeerd met yoghurt, terwijl uit het dossier niet blijkt dat er op dat bed yoghurt(resten) zijn aangetroffen. Een onderzoek aan het dekbedovertrek heeft slechts een paar kleine bloed- en spermavlekjes opgeleverd. Voor zover er geen (nader) onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van yoghurt, kan de raadsman worden nagegeven dat het in dat geval op de weg van het openbaar ministerie had gelegen om dat onderzoek te doen verrichten.
Het hof concludeert als volgt. Het bewijs in deze zaak kent twee belangrijke beperkingen: enerzijds is onvoldoende onderscheidend steunbewijs voorhanden, anderzijds ontbreekt redelijkerwijs te verwachten steunbewijs. In het midden kan blijven of is voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, omdat genoemde beperkingen in ieder geval maken dat het hof niet boven redelijke twijfel verheven acht dat de verdachte zich aan de onder 1 ten laste gelegde verkrachting schuldig heeft gemaakt. Met andere woorden: uit de wettige bewijsmiddelen, zo al voldoende aanwezig, heeft het hof niet de overtuiging gekregen dat de verdachte het feit heeft begaan.
G. Vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde diefstal
Naar het oordeel van het hof schiet het voorhanden bewijs ook tekort om de onder 2 ten laste gelegde diefstal te kunnen bewezen verklaren.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 16 mei 2011 na het seksueel contact met aangeefster ruzie heeft gekregen met aangeefster over onder meer de seksuele contacten die zij met anderen had en dat de verdachte daarna in een opwelling de tas van aangeefster heeft meegenomen - uitsluitend met de bedoeling om berichten in haar telefoon te kunnen controleren.
De lezing van verdachte komt het hof niet onaannemelijk voor.
Weliswaar leert bestendige jurisprudentie dat een oogmerk van toe-eigening onder omstandigheden kan bestaan in het zich tijdelijk de heerschappij over eens anders goed verschaffen, maar zulke omstandigheden deden zich naar het oordeel van het hof in dit geval niet voor.
Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat de verdachte niet de intentie heeft gehad om zich de tas toe te eigenen, dat hij de heerschappij over de tas slechts enkele uren heeft gehad (het wegnemen vond plaats na 06:00 uur en de verdachte werd diezelfde dag omstreeks 12:00 uur aangehouden) en dat hij feitelijk niet anders heeft gehandeld dan een bruiklener normaal gesproken zou doen.
Het hof acht de ten laste gelegde diefstal daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.
H. Vordering van de benadeelde partij
Aangeefster heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een vordering ingesteld die strekte tot betaling van een schadevergoeding van € 3.504,96. De rechtbank wees die vordering toe tot een bedrag van € 2.912,96. In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering tot dat bedrag bijgesteld.
Echter, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof zal de benadeelde partij ook veroordelen in de proceskosten van de verdachte voor zover die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij. Door of namens de verdachte is echter niet naar voren gebracht dat zulke kosten zijn gemaakt, zodat die kosten dienen te worden begroot op nihil.
I. Beslissingen omtrent de in beslag genomen goederen
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen zal het hof overeenkomstig de rechtbank beslissen. Die beslissingen omvatten mede de teruggave aan de verdachte van de goederen die hij blijkens het pleidooi van zijn raadsman in ieder geval weer in zijn bezit wenst te krijgen, te weten zijn iPhone en Kingston UBS-stick. De iPhone is samen met de rugzak van de verdachte in beslag genomen onder nummer 527163 en de Kingston USB-stick onder nummer 527224.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Heft op het op 5 november 2012 geschorste, tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [B] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten voor zover die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij, begroot op nihil.
Gelast de teruggave aan [B] voornoemd van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 528969: 1 STK Ondergoed, slip, kleur roze, uit bruine tas
- 528975: 1 STK Ondergoed, zijden hempje, kleur blauw, uit bruine tas
- 528987: 1 STK Mobiele telefoon, iPhone-4, uit bruine tas.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 527158: 1 STK Treinkaart, NS;
- 527160: 1 STK Papier, Bon Domino's Pizza
- 527163: 1 STK Rugzak, Nike, kleur zwart, inclusief iPhone-4
- 527224: 1 STK USB-stick, Kingston
- 527225: 1 STK Klantenpas, Airmiles
- 527226: 1 STK Drukwerk, visitekaart
- 527228: 1 STK Zorgpas
- 527229: 1 STK Pas, Peugeot
- 527230: 1 STK Klantenpas, Airmiles
- 527232: 1 STK Sleutel, Axa
- 527239: 1 STK Strippenkaart
- 529017: 1 STK Tas met spijkerbroek.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 527148: 1 STK Jas, kleur groen
- 527149: 1 STK Spijkerbroek, kleur blauw
- 527162: 2 STK Schoeisel, Nike, kleur blauw.
Aldus gewezen door
mr. J.H.M. Westenbroek, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. A.B.A.P.M. Ficq, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 14 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.B.A.P.M. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.