ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2702

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
20-000069-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering en veroordeling wegens flessentrekkerij na herhaalde onbetaalde aankopen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de politierechter was veroordeeld voor verduistering. De verdachte had in de periode van 16 tot en met 31 december 2010 bij verschillende bedrijven goederen op rekening gekocht, zonder deze te betalen. Het hof oordeelde dat de verdachte ten tijde van de aankopen op zijn minst had moeten weten dat hij deze niet volledig zou betalen, gezien zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen voor flessentrekkerij. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van verduistering, maar hem wel schuldig bevonden aan flessentrekkerij, omdat hij een gewoonte had gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 19.770,22 aan [A] en € 1.114,87 aan [C]. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000069-12
Uitspraak : 7 februari 2013
TEGENSPRAAK | PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 januari 2012 in de strafzaak met parketnummer 01/840756-11 tegen de verdachte:
[NAAM VAN DE VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1972,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost,
locatie Huis van Bewaring Roermond, te Roermond.
A. Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte wegens het meermalen plegen van verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van bijbehorende schadevergoedingsmaatregelen.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
B. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van advocaat-generaal mr. J.M.G. Brughuis en van hetgeen door de raadsvrouwe van de verdachte mr. N. Swart en door de benadeelde partij [A] naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de verdachte van de thans primair ten laste gelegde verduisteringen zal vrijspreken, de subsidiair ten laste gelegde flessentrekkerij bewezen zal verklaren en de verdachte voor dat feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Haar vordering behelst tevens de volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging aan de verdachte van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregelen.
De raadsvrouwe heeft primair bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
In subsidiaire zin heeft zij een strafmaatverweer gevoerd en zich voor wat betreft de toewijsbaarheid van de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
C. Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
D. Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - primair ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 25 november 2010 tot en met 31 december 2010 opzettelijk
a. een hoeveelheid sanitaire artikelen en/of een houten eiken vloer en/of cv-materialen en/of elektromaterialen en/of vijverafdekranden en/of vensterbanken en/of
b. een hoeveelheid latten en/of balken en/of plinten en/of klein schroefmateriaal en/of 10 deuren en/of een hoeveelheid scharnieren en/of sloten en/of deurbeslag en/of een dakraam en/of
c. een hoeveelheid verf en/of verfgereedschappen
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
a. [bedrijf van A], gevestigd te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, en/of
b. [bedrijf van B], gevestigd te Sint Hubert, gemeente Mill en Sint Hubert, en/of
c. [bedrijf van C], gevestigd te Wanroij, gemeente Sint Anthonis,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte,
welk(e) goed(eren) hij, verdachte, anders dan door misdrijf, te weten onder de gehoudenheid deze later te betalen, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2010 tot en met 31 december 2010 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren,
hebbende hij, verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten
- een hoeveelheid sanitaire artikelen en/of een houten eiken vloer en/of cv-materialen en/of elektromaterialen en/of vijverafdekranden en/of vensterbanken, in de periode van 16 tot en met 31 december 2010 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, bij [bedrijf van A];
- een hoeveelheid latten en/of balken en/of plinten en/of klein schroefmateriaal en/of 10 deuren en/of een hoeveelheid scharnieren en/of sloten en/of deurbeslag en/of een dakraam, in de periode van 25 november 2010 tot en met 31 december 2010 te Sint Hubert, gemeente Mill en Sint Hubert, bij [bedrijf van B];
- een hoeveelheid verf en/of verfgereedschappen, in de periode van 30 tot en met 31 december 2010 te Wanroij, gemeente Sint Anthonis, bij [bedrijf van C];
meer subsidiair, dat:
hij in of omstreeks de periode 25 november 2010 tot en met 31 december 2010 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, en/of Wanroij, gemeente Sint Anthonis, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen,
(telkens) door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[bedrijf van A] en/of [bedrijf van B] en/of [bedrijf van C] heeft bewogen tot de afgifte van goederen, in elk geval van enig goed,
hebbende hij, verdachte, (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (een) andere na(a)m(en) en/of adres(sen) en/of de na(a)men van een bedrijf/bedrijven gebruikt en/of zich (aldus) voorgedaan als bona fide koper en in die hoedanigheid voornoemde goederen op rekening gekocht met de toezegging deze later te betalen zonder deze toezegging na te komen, waardoor die [bedrijf van A] en/of [bedrijf van B] en/of [bedrijf van C] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
E. Bewijs: de vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
• E.1 - Aanleiding voor het politieonderzoek
In de periode van 16 tot en met 29 december 2010 heeft een man bij [bedrijf van A], gevestigd aan [adres 1] te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, diverse goederen op rekening gekocht. De man had opgegeven [naam van de verdachte] te zijn van installatiebedrijf [bedrijfsnaam]. Tussen 18 en 22 december 2010 had hij afgesproken dat hij alle goederen binnen 8 dagen zou betalen. Op 23 of 24 december 2010 zei hij dat zijn vrouw alles had overgemaakt. Op 30 december 2010 kwam de eigenaresse, [A], er achter dat er nog niets betaald was. Zij kreeg toen argwaan en belde haar buurman, [B]. Deze vertelde dat de man ook in zijn bedrijf was geweest en goederen op rekening had gekocht.
Op 31 december 2010 kwam de man weer bij [bedrijf van A]. Hij wilde opnieuw goederen bestellen. [A] liet weten dat hij eerst moest betalen en dat het anders niet mogelijk was. Zij belde [B], die op zijn beurt [C] belde. [B] en [C] zijn vervolgens naar [bedrijf van A] gekomen. De man zag hen samen en zei toen dat hij weg moest. Zijn auto was echter ingeparkeerd, waardoor hij niet weg kon. De man liep te voet weg. [A] liep hem achterna, terwijl ondertussen in het bedrijf de politie werd gebeld. Diezelfde dag werd omstreeks 13:47 uur [naam van de verdachte] (hierna te noemen: de verdachte) aangehouden.
• E.2 - Bij [bedrijf van A] aangekochte goederen
[A] deed op 31 december 2010 aangifte. Op 18 januari 2011 legde zij tegenover de politie een nadere verklaring af. De verdachte had de goederen nog altijd niet betaald.
[A] verklaarde dat het eerste contact met de verdachte op 16 december 2010 plaatsvond. De verdachte kwam de zaak binnen en had interesse in sanitair. Hij vertelde dat hij bij [B] had gehoord over het bedrijf van [A] en gaf aan dat hij een installatiebedrijf had en dat hij landelijk zo’n 450 klanten voor CV-kachels had. Zijn bedrijfsnaam zou “installatiebedrijf [bedrijfsnaam]” zijn. Die dag heeft de verdachte goederen besteld en geleverd gekregen. Dat waren allemaal sanitaire artikelen. In totaal ging het om € 4.433,20 aan sanitaire goederen.
Op 18 december 2010 kwam de verdachte opnieuw in de zaak. Hij nam toen wat goederen mee die hij de dag van tevoren had besteld. De man vertelde dat hij het sanitair nu nodig had. Hij had deze besteld voor een bedrag van € 1.050,00. Ook kreeg hij een partij tegels inclusief lijm. Ook bestelde hij een teak-kast die hij ook geleverd heeft gekregen.
Op 20 december 2010 bracht hij zijn volgende bezoek. Hij had een vloer nodig voor een van zijn klussen. Hij had de vloer voor kerst nodig, omdat hij voor kerst het pand moest opleveren. Hij heeft toen een houten vloer geleverd gekregen. De verdachte heeft deze zelf opgehaald bij [D], de leverancier van [bedrijf van A]. [A] heeft de leverancier betaald en de houten vloer in rekening gebracht bij de verdachte. De factuur bedroeg € 4.118,00.
Op de dag dat hij de houten vloer had opgehaald, is hij nog een keer in de zaak geweest. Hij heeft toen nog meer goederen besteld. Hij bestelde voor respectievelijk € 1.271,47 en € 7.732,23 aan cv-materialen en elektromaterialen. Daarbij moet worden gedacht aan kachels, radiatoren, koppelingen, gereedschap, meterkastjes et cetera. De bestellingen heeft hij de daarop volgende dagen opgehaald.
Op 21 december 2010 maakte [A] de bestellijst op van een nabestelling van de verdachte. Het ging om sanitaire materialen, wat tegels en gereedschap voor een bedrag van € 625,36.
Op 23 december 2010 werd de volgende bestellijst opgemaakt. Ditmaal ging het om allerlei cv-materialen. De factuur bedroeg € 3.791,60.
Op 29 december 2010 had de verdachte met spoed vijverafdekranden nodig. De verdachte is vervolgens samen met de broer van [A] naar [E] gegaan om daar de vijverafdekranden te halen. De rekening werd door [bedrijf van A] betaald. Samen met wat kleinere goederen die de verdachte ook nog had besteld, was de rekening voor de verdachte € 154,60. De verdachte heeft voorts een radiator nageleverd gekregen. Daarvoor was de verdachte € 144,76 aan [bedrijf van A] verschuldigd.
• E.3 - Bij [bedrijf van B] aangekochte goederen
Op 31 december 2010 werd ook aangifte gedaan door [B]. Hij deed dat namens het bouwbedrijf [bedrijf van B], gevestigd aan [adres 2] te Sint Hubert, gemeente Mill en Sint Hubert. Ook hij legde op 18 januari 2011 een verklaring af over niet betaalde aankopen van een man genaamd [roepnaam van de verdachte] (hof: in hoger beroep staat niet ter discussie dat deze man de verdachte was).
[B] meent dat het 3 december 2010 was, toen de verdachte zijn zaak binnen kwam. Hij bestelde 100 stukadoorplaatjes, 1.000 gipsplaatschroeven, 10 uitvallatten, 10 balken, 1 cempanelplaat en 30 plinten. Op 7 december 2010 had [B] alle bestelde goederen binnen behalve de cempanelplaat en de plinten. Die dag heeft hij de goederen bij de verdachte afgeleverd. De verdachte vertelde [B] dat hij de rekening daarvan maar moest opsturen. Op 17 december 2010 heeft de verdachte de plinten opgehaald. De cempanelplaat heeft [B] een tijd daarna naar de verdachte gebracht. Volgens de aan de politie overgelegde en aan de verdachte verzonden rekeningen moest de verdachte voor de stukadoorplaatjes € 248,00 betalen, voor de gipsplaatschroeven € 40,00, voor de uitvallatten € 150,00, voor de balken € 243,00, voor de cempanelplaat € 59,40 en voor de plinten € 63,44. Op de daarvan opgemaakte facturen staat vermeld dat betaling binnen 7 dagen dient te geschieden.
De verdachte kwam na de eerste levering regelmatig binnen. Rond 12 december 2010 deed hij opnieuw een bestelling. Hij bestelde 13 deuren inclusief het bijbehorende hang- en sluitwerk. De verdachte nam de 2 deuren die op voorraad waren, direct mee. De overige 11 deuren werden nageleverd. Op 20 en 21 december 2010 heeft de verdachte die deuren opgehaald. Het was een bestelling van in totaal € 1.481,30. Ook op de factuur die mede betrekking heeft op deuren, is vermeld dat betaling binnen 7 dagen dient te geschieden.
Op 17 december 2010 was de verdachte ook in het bedrijf van [B] geweest, omdat hij met spoed een dakraam nodig had. De maat van dat dakraam had [B] niet op voorraad en daarom is hij naar de importeur in Groesbeek gegaan om het dakraam op te halen. De verdachte heeft het dakraam later in de middag opgehaald. Ook met betrekking tot deze rekening - in totaal € 350,00 - zei de verdachte dat [B] die maar moest opsturen. Ook de ter zake hiervan opgemaakte factuur vermeldt als betaaltermijn 7 dagen.
[B] heeft nog contact met de verdachte gehad na diens aanhouding. De verdachte verzekerde hem dat hij in de eerste week van januari 2011 zou komen betalen. De verdachte is echter niet komen opdagen en heeft [B] niet betaald.
• E.4 - Bij [bedrijf van C] aangekochte goederen
Op 18 januari 2011 deed [C] aangifte. Dat deed hij namens zijn schildersbedrijf [bedrijf van C], gevestigd aan [adres 3], te Wanroij, gemeente Sint Anthonis. Ook ten aanzien van de door [C] verkochte goederen staat niet ter discussie dat deze aan de verdachte zijn verkocht en door hem niet zijn betaald.
De verdachte had het schildersbedrijf voor het eerst op 30 december 2010 bezocht. Hij wilde een grote hoeveelheid verf en verfartikelen kopen. Hij bestelde verf, kwasten, plamuur, een stucloper, rollen en plamuurmessen. Het was een bestelling van in totaal € 1.173,55. Vanwege de grote hoeveelheid goederen, was [C] met de verdachte overeengekomen dat de verdachte € 1.100,00 zou betalen. De verdachte heeft tot drie keer toe geprobeerd het geldbedrag te pinnen. Dat mislukte. De verdachte vertelde dat hij een probleem had, omdat hij die avond mensen had geregeld die met de goederen moesten werken.
[C] heeft toen de afspraak gemaakt dat de verdachte de goederen meekreeg en dat hij de dag erna zou komen betalen. Dat was een voorstel van de verdachte zelf. De verdachte liet de volgende gegevens achter: “Installatiebedrijf [bedrijfsnaam], [adres 4] in Grave, telefoonnummer [telefoonnummer]”. De verdachte kwam de volgende dag niet opdagen. De zoon van [C] werd die dag gebeld door [A], die vroeg of hij zaken had gedaan met een man die nog geld was verschuldigd. Toen deze dat bevestigde, zei [A] dat [C] dan moest komen en zijn auto achter die van de verdachte moest zetten. Dat heeft [C] gedaan. [C] heeft de verdachte in het kantoor van [A] aangesproken. De verdachte vertelde hem dat hij de € 1.100,00 niet bij zich had. [C] heeft toen, in overleg met [A], de politie gebeld. Toen de verdachte dat in de gaten kreeg, is hij weggelopen.
• E.5 - Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft op 31 december 2010 tegenover de politie verklaard dat hij installatieklussen verrichtte onder de naam “Installatiebedrijf [bedrijfsnaam]”. Hij verklaarde dat hij bij [A] in Mill diverse goederen had afgenomen; in totaal was hij aan [A] ongeveer € 23.000,00 verschuldigd. Hij had ook rekeningen openstaan bij [B] uit Sint Hubert en een schildersbedrijf uit Wanroij (het hof begrijpt uit de aangifte en de verklaring van verdachte dat hij daarbij doelt op [bedrijf van C]). De rekening bij [B] bedroeg ongeveer € 1.500,00. Aan het schildersbedrijf moest hij nog ongeveer € 1.100,00 betalen.
F. Vrijspraak van verduistering
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouwe is het hof van oordeel dat verduistering, zoals dat thans primair aan de verdachte ten laste is gelegd, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het hof acht in het bijzonder niet bewezen dat de verdachte de goederen “anders dan door misdrijf” onder zich had. Het hof zal de verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
G. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs voor flessentrekkerij
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde flessentrekkerij zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte destijds de intentie had om de goederen te betalen en dat hij die intentie nog steeds heeft. De verdachte heeft volgens haar uitgelegd waarom hij nog niet heeft kunnen betalen en het is daarom volgens haar een puur civielrechtelijk geschil. Het oogmerk dat de verdachte zonder volledige betaling zich de beschikking over de goederen wenste te verzekeren, kan niet worden bewezen. Dat oogmerk kan niet worden afgeleid uit het uitblijven van de betaling, althans niet binnen de ten laste gelegde periode, aldus de raadsvrouwe.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor bewezenverklaring van flessentrekkerij als bedoeld in artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht is onder meer vereist dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om zich of een ander de beschikking over gekochte goederen te verzekeren zonder volledige betaling. Dat oogmerk kan onder omstandigheden worden afgeleid uit het feit dat de verdachte in meerdere gevallen niet heeft betaald. Minister Donner bracht dat - bij de behandeling van het wetsontwerp tot “Aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met eene bepaling tot bestrijding van z.g. flesschentrekkerij” - tot uitdrukking door in dat verband te spreken over “de menschen die hun oogmerk door herhaalde handelingen hebben blootgegeven” (Handelingen II, 22 februari 1928, 1436). Van oogmerk is bijvoorbeeld al sprake, indien de koper - niettegenstaande het besef niet te zullen kunnen betalen - toch goederen op krediet blijft kopen.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden komt naar voren dat de verdachte op verschillende tijdstippen in de periode van 3 december 2010 tot en met 31 december 2010 een aanzienlijke hoeveelheid goederen op rekening heeft gekocht bij in totaal drie bedrijven, telkens zonder de rekening te voldoen. Verder komt naar voren dat hij telkens de belofte deed de rekeningen te zullen betalen, maar de vervulling van die belofte ook telkens uitstelde. Tegen [A] verklaarde hij zelfs dat zijn vrouw de rekening al had overgemaakt, hetgeen niet het geval bleek te zijn.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is niet alleen gebleken dat de verdachte de rekeningen tot op heden niet heeft voldaan, maar ook dat hij zich aan deze praktijk vaker heeft schuldig gemaakt. De verdachte is immers bij vonnis van de rechtbank Roermond d.d. 16 november 2012 onherroepelijk veroordeeld wegens onder meer flessentrekkerij in de periode van 21 mei 2010 tot en met 11 november 2011. Het hof heeft dat vonnis met instemming van de verdediging en de advocaat-generaal aan het dossier toegevoegd. Voor de in deze zaak ten laste gelegde periode en de daaraan voorafgaande periode is bij bovenvermeld vonnis vastgesteld en bewezen verklaard dat de verdachte bij de volgende bedrijven goederen heeft gekocht met het oogmerk zich zonder volledige betaling de beschikking over die goederen te verzekeren:
- [bedrijf van F] (installatiemateriaal in de periode van 21 mei 2010 tot en met 21 juli 2010) ;
- [bedrijf van G] (bouwmaterialen op 19 november 2010) ;
- [bedrijf van H] (bouwmaterialen op 15 december 2010) .
In dat laatste geval was ook tegen de verkoper gezegd dat de rekening was overgemaakt.
Het hof concludeert daaruit dat de verdachte zich ook voorafgaand aan de in deze zaak ten laste gelegde periode schuldig maakte aan flessentrekkerij.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte ten tijde van de in deze zaak ten laste gelegde aankopen op zijn minst moet hebben geweten dat hij deze niet (volledig) zou gaan betalen. Dat de verdachte, handelend onder de naam “Het Wijtje”, op 8 februari 2011 failliet is gegaan, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, doet aan die conclusie niets af.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
H. Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 25 november 2010 tot en met 31 december 2010 op na te noemen plaatsen, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren,
hebbende hij, verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten
- een hoeveelheid sanitaire artikelen en een houten vloer en cv-materialen en elektromaterialen en vijverafdekranden, in de periode van 16 tot en met 31 december 2010 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, bij [bedrijf van A];
- een hoeveelheid latten en balken en plinten en 10 deuren en een dakraam, in de periode van 25 november 2010 tot en met 31 december 2010 te Sint Hubert, gemeente Mill en Sint Hubert, bij [bedrijf van B];
- een hoeveelheid verf en verfgereedschappen, in de periode van 30 tot en met 31 december 2010 te Wanroij, gemeente Sint Anthonis, bij [bedrijf van C].
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
I. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in 326a van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
J. Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
K. Op te leggen straf
De politierechter heeft de verdachte wegens het meermalen plegen van verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De advocaat-generaal heeft diezelfde straf gevorderd voor flessentrekkerij, zoals het hof heeft bewezen verklaard.
De raadsvrouwe heeft bij wijze van subsidiair standpunt bepleit dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke straf, al dan niet in combinatie met een taakstraf.
Het hof overweegt als volgt
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het bewezen verklaarde kenmerkt zich door een handelwijze die louter is gericht op persoonlijk financieel gewin. De verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de ondernemers in hem hadden gesteld. Met name één ondernemer is daardoor enorm gedupeerd geraakt. [A] - een kleine zelfstandige - kon, zo bleek ter terechtzitting in hoger beroep, het hoofd niet boven water houden en is inmiddels verkocht. Hoewel onbekend is of het handelen van de verdachte daarvan de (enige) oorzaak is, kan de verdachte dat tot op zekere hoogte wel worden aangerekend: hij heeft deze ondernemer immers voor een kleine € 20.000,00 benadeeld en in deze financiële tijd is het lastig om zoiets te boven te komen.
De verdachte is bovendien bijzonder hardleers: blijkens zijn strafblad d.d. 24 januari 2013 was hij voorafgaande aan het bewezen verklaarde reeds meerdere keren veroordeeld voor vermogensdelicten (namelijk voor oplichting op 20 oktober 2008 door de politierechter Arnhem, voor flessentrekkerij op 8 februari 1999 door de politierechter Utrecht en voor verduistering en oplichting op 10 december 1996 door het gerechtshof Arnhem). Ook na het bewezen verklaarde ging hij door met zijn praktijken, zo blijkt uit het eerder aangehaalde vonnis van de rechtbank Roerond d.d. 16 november 2012.
Dat de verdachte nog altijd van zins is om de gekochte goederen te betalen, zoals de raadsvrouwe bij monde van de niet verschenen verdachte heeft medegedeeld, kan het hof moeilijk serieus nemen gelet op het inmiddels grote aantal gemaakte slachtoffers. Het hof ziet daarin dan ook geen enkele aanleiding om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Integendeel, de ernst van het bewezen verklaarde en de recidive ten aanzien van vergelijkbare vermogensdelicten maakt naar het oordeel van het hof dat niet kan worden volstaan met de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. Alles afwegende - ook rekeninghoudend met toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - is het hof van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is. Het hof zal de verdachte daartoe dan ook veroordelen.
L. Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [A], die zich als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd, als gevolg van het bewezen verklaarde schade heeft geleden tot een bedrag van € 19.770,22 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (in dit geval te stellen op 31 december 2010, zijnde de laatste dag van de bewezen verklaarde periode) tot en met de dag der voldoening.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat [C], die zich eveneens als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd, als gevolg van het bewezen verklaarde schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.114,87.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor zowel de schade van [A] als die van [C].
Het hof zal aan de verdachte - ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen - de verplichting opleggen het schadebedrag ten behoeve van die benadeelde partijen aan de Staat te betalen.
M. Vordering van de benadeelde partij [A]
De benadeelde partij [A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 19.770,22 plus wettelijke rente. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de vordering geheel toegewezen, doch heeft deze niet vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering volledig zal toewijzen. De raadsvrouwe heeft de vordering niet betwist. Het hof is van oordeel dat de vordering volledig kan worden toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 19.645,22 en immateriële schade tot een bedrag van € 125,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot het totaalbedrag van € 19.770,22 toewijsbaar is, met dien verstande dat het vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf 31 december 2010.
De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
N. Vordering van de benadeelde partij [C]
De benadeelde partij [C] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.114,87. Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter die vordering geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering volledig zal toewijzen. De raadsvrouwe heeft de vordering niet betwist. Het hof is van oordeel dat de vordering volledig kan worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.114,87. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
O. Verhouding tussen de schadevergoedingsmaatregel en de toegewezen vordering
Ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij geldt voor de verdachte een alternatieve vergoedingsplicht, in die zin dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling indien en voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade.
Daarom zal het hof ten aanzien van elk van evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers in zoverre komt te vervallen en zulks vice versa (dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Doordat de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, kan het Centraal Justitieel Incassobureau de schadevergoeding incasseren en aan de benadeelde partijen uitbetalen (www.cjib.nl).
P. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 60a, 63 en 326a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van de benadeelde partij [A] aan de Staat een bedrag te betalen van € 19.770,22 (negentienduizend zevenhonderd zeventig euro en tweeëntwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 133 (honderd drieëndertig) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente van
31 december 2010 tot en met de dag der voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van de benadeelde partij [C] aan de Staat een bedrag te betalen van € 1.114,87 (duizend honderd veertien euro en zevenentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 19.770,22 (negentienduizend zevenhonderd zeventig euro en tweeëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente van
31 december 2010 tot en met de dag der voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen.
Veroordeelt de verdachte in de door deze benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [C] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.114,87 (duizend honderd veertien euro en zevenentachtig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen.
Veroordeelt de verdachte in de door deze benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt ten aanzien van elk van evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt ten aanzien van elk van evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Aldus gewezen door
mr. J.F.M. Pols, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. E.A.A.M. Pfeil, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 7 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.