ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2652

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
20-003465-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Flessentrekkerij en recidive: beoordeling van de ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte was eerder veroordeeld voor flessentrekkerij, waarbij hij tweemaal in een restaurant en hotel voedsel en drank had genuttigd zonder te betalen. De rechtbank had de verdachte een ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen en de pleitnota van de raadsvrouwe in overweging heeft genomen. De raadsvrouwe pleitte voor vrijspraak en betoogde dat de ISD-maatregel disproportioneel was.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het bewezen verklaarde feit, namelijk het maken van een gewoonte van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling de beschikking over die goederen te verzekeren. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten in aanmerking genomen en vastgesteld dat er sprake was van recidive. De verdachte had geen medewerking verleend aan hulpverlening en had eerder onder de ISD-maatregel geen gedragsverandering laten zien.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de ISD-maatregel niet opnieuw op te leggen, omdat dit enkel zou dienen ter bescherming van de maatschappij zonder dat de verdachte begeleiding zou krijgen. In plaats daarvan werd een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof achtte deze straf effectiever voor het voorkomen van recidive. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 90,10 toegewezen, omdat de verdachte schade had veroorzaakt door zijn handelen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003465-12
Uitspraak : 18 februari 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
9 oktober 2012 in de strafzaak met parketnummer 03-700530-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PI Limburg Zuid, locatie De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – flessentrekkerij (het tweemaal in een restaurant eten zonder te betalen) veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De raadsvrouwe van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij betoogd dat verdachte niet (opnieuw) dient te worden geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders en meest subsidiair dat in het geval de ISD-maatregel mocht worden opgelegd de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht hierop in mindering dient te worden gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2012 tot en met 26 juni 2012 in na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- op of omstreeks 7 april 2012 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, voedsel en drank in [naam restaurant] en/of
- op of omstreeks 26 juni 2012 te Valkenburg aan de Geul, voedsel en drank in [naam hotel].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 7 april 2012 tot en met 26 juni 2012 op na te noemen plaatsen een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- op 7 april 2012 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, voedsel en drank in [naam restaurant] en
- op 26 juni 2012 te Valkenburg aan de Geul, voedsel en drank in [naam hotel].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsverweer
De raadsvrouwe heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is aangevoerd dat:
1) niet kan worden bewezen dat de verdachte op 7 april 2012 in [naam restaurant] voedsel en drank heeft gekocht met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, en
2) niet kan worden bewezen dat verdachte ‘een gewoonte heeft gemaakt van’, nu hiervoor onvoldoende is dat de verdachte tweemaal goederen heeft gekocht zonder te betalen: zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten maken dit niet anders.
Het hof overweegt als volgt.
Ad 1.
Dat de verdachte ook op 7 april 2012 in [naam restaurant] etenswaren en drank heeft gekocht met het oogmerk om zonder betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, leidt het hof af uit het feit dat de verdachte niet heeft betaald voor de door hem genuttigde etenswaren en drank, ook niet nadat hij de, volgens zijn eigen verklaring op de terechtzitting in eerste aanleg, verwachtte huursubsidie op zijn rekening had ontvangen, alsook uit de omstandigheid dat de verdachte in verhouding tot zijn penibele financiële situatie, zichzelf telkens heeft gefêteerd op een onder die omstandigheden copieus diner met veel drank (bij [naam restaurant] voor EUR 90,10, bij [naam hotel] voor EUR 91,00). Bovendien blijkt uit de aangifte dat dit niet de eerste keer was dat de verdachte zijn rekening bij [naam restaurant] niet betaalde. Blijkens de aangifte ging het op 7 april 2012 om een persoon “welke enige tijd geleden voor een bedrag van 16 euro besteld had. Deze 16 euro trachtte deze persoon later te betalen, hetgeen niet lukte door een gebrek aan saldo op zijn bankrekening.”
Ad 2.
Het bestanddeel ‘een gewoonte maakt’ vereist een meervoud van handelingen waartussen verband bestaat. Het hof is van oordeel dat aan dit vereiste is voldaan, nu wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zowel op 7 april 2012 als op 26 juni 2012 en aldus herhaaldelijk soortgelijke goederen heeft gekocht (en genuttigd) zonder te betalen. Mede gelet op de inhoud van verdachtes uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte reeds veelvuldig is veroordeeld voor dezelfde feiten, wordt een en ander door het hof opgevat als een door de pluraliteit van handelingen gevormde en voortgezette gewoonte.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft de plaatsing van verdachte gelast in een inrichting voor stelselmatige daders (de ISD-maatregel) voor de maximale duur van twee jaar. De advocaat-generaal heeft eveneens deze maatregel gevorderd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplegging van deze maatregel disproportioneel is.
Het hof overweegt het volgende ten aanzien van het opleggen van de ISD-maatregel.
Het hof stelt vast dat er is voldaan aan de wettelijke eisen en de voorwaarden die voortvloeien uit de toepasselijke richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers voor het opleggen van de ISD-maatregel.
Het hof stelt ook vast dat de rechtbank van Maastricht bij vonnis van16 februari 2010 de ISD-maatregel aan verdachte heeft opgelegd en dat verdachte deze heeft ondergaan.
In het advies van psychiater E.M.M. Mol d.d. 12 juli 2012 staat – onder meer – vermeld dat:
- in mei 2009 een psychologisch rapport is uitgebracht over verdachte waarin is opgenomen dat uit onderzoek is gebleken dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, vermoedelijk alcoholmisbruik en van antisociaal gedrag;
- tijdens de eerder opgelegde ISD-maatregel is gebleken dat verdachte een man is met wie het moeilijk communiceren is, omdat hij erg egocentrisch is ingesteld, zich niet inleeft in anderen en de neiging heeft om zijn handelen niet af te stemmen op de mening van anderen;
- dit in combinatie met zijn beperkte begripsvermogen op grond van zijn lage intelligentie maakt dat het plannen van hulpverlening ingewikkeld is;
- is gebleken dat verdachte nauwelijks begeleidbaar is;
- geen indicatie wordt gezien voor de noodzaak tot het doen van nieuw gedragsdeskundig onderzoek: een dergelijk onderzoek zal geen nieuwe informatie opleveren;
- wanneer mocht worden besloten tot oplegging van een tweede ISD-maatregel, getracht zal moeten worden verdachte te motiveren tot een meer structureel contact met en eventueel ook langdurig verblijf binnen een instelling die zich specifiek richt op mensen met een licht verstandelijke handicap.
In het advies van reclasseringsmedewerker M. Senden, uitvoerende organisatie GGZ Zuid-Limburg, d.d. 4 september 2012 is – onder meer – opgenomen dat:
- contacten met hun instelling in het verleden moeizaam zijn verlopen: verdachte weigerde meermalen zijn medewerking aan hulpverlening en trainingen en de motivatie voor interventies was ver te zoeken;
- eerdere afstraffingen en interventies niet hebben geleid tot gedragsverandering;
- aangezien zelfs een ISD-maatregel het recidiverisico niet heeft kunnen beïnvloeden, dit risico nu ook nog hoog wordt ingeschat;
- toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen niet zijn geïndiceerd;
- geadviseerd wordt om opnieuw een ISD-maatregel op te leggen, die enkel tot doel heeft dat de maatschappij beschermd wordt tegen de delictplegingen van betrokkene: de inschatting is vooralsnog dat verdachte niet gemotiveerd zal zijn voor interventies of behandeling binnen de maatregel;
- verdachte te kennen heeft gegeven het niet eens te zijn met het advies en dat een ISD-maatregel weer niets zal opleveren.
De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte, alsook tot het zonodig leveren van een bijdrage aan de oplossing van specifieke problematiek. Bij oplegging van een tweede ISD-maatregel aan verdachte, zal naar het oordeel van het hof – gelet op de inhoud van de voornoemde adviezen van de psychiater en de reclassering – enkel het doel van bescherming van de maatschappij worden gediend. Op zichzelf staat dit niet aan de oplegging van een ISD-maatregel in de weg. Echter in dit specifieke geval zou dat erop neerkomen dat verdachte wederom twee jaar de maatregel moet ondergaan die erop neerkomt dat verdachte ook geen enkele begeleiding krijgt. Mede gelet ook op de aard van de bewezen verklaarde feiten acht het hof een dergelijke wijze van afdoening (de zogenaamde ‘kale variant’) thans niet aangewezen.
Het hof zal daarom afzien van het opnieuw opleggen van de ISD-maatregel en kiezen voor een sanctie die effectiever lijkt ter voorkoming van recidive.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten nadele van verdachte heeft het hof bij de straftoemeting in het bijzonder rekening gehouden met de volgende omstandigheden:
- verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feiten die tot schade hebben geleid voor beide gedupeerden;
- verdachte is blijkens de inhoud van het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 december 2012 al veelvuldig voor dezelfde en soortgelijke delicten veroordeeld tot gevangenisstraf, alsook tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die mede ook zijn gebleken uit het reeds genoemde psychiatrisch advies van de psychiater en het genoemde rapport van de reclassering.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende komt het hof tot het oordeel dat niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Deze straf acht het hof niet disproportioneel hoog, met name in het licht van de recidive.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 90,10. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 63 en 326a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 90,10 (negentig euro en tien cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer], een bedrag te betalen van € 90,10 (negentig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten, griffier,
en op 18 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.F. Stamhuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.