Parketnummer : 20-003593-11
Uitspraak : 22 februari 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 september 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-849213-10 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank verdachte ter zake van - kort gezegd -:
- feit 1 primair: poging tot doodslag, en
- feit 2: mishandeling,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
Tevens heeft de rechtbank beslist omtrent onder verdachte in beslag genomen goederen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en
- opnieuw rechtdoende -:
- verdachte ter zake de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen met aftrek van voorarrest;
- zal gelasten dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd;
- dezelfde beslissingen zal nemen ten aanzien van de in beslag genomen goederen als de rechtbank in eerste aanleg.
De raadsvrouw van verdachte heeft:
- primair vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
- subsidiair bepleit dat verdachte ter zake het onder 1 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces;
- ten aanzien van de op te leggen straf en maatregel bepleit dat aan verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient te worden opgelegd;
- zich gerefereerd ten aanzien van de beslissingen omtrent de in beslag genomen goederen.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2010 te Cuijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] één of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn borst en/of zijn rug, althans in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans indien ter zake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 19 maart 2010 te Cuijk aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwonden in zijn rug en/of borst), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, één of meermalen, in zijn borst en/of zijn rug, althans in zijn lichaam te steken;
meer subsidiair althans indien ter zake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 19 maart 2010 te Cuijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1], met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, één of meermalen, in zijn borst en/of zijn rug, althans in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 2 maart 2010 te Cuijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), heeft geslagen en/of geschopt (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Het hof acht de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Het hof grondt dat oordeel op onderstaande bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] voor zover dit
- zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van [verbalisant] afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 11 maart 2010 ben ik in de woning getrokken op het [adres]. Deze woning moest ik delen met een andere bewoner met de voornaam [verdachte].
Gisteren, donderdag 18 maart 2010, was ik mijn jas met daarin onder meer mijn paspoort kwijt.
Vandaag, 19 maart 2010, trof ik mijn maat [getuige 1]. Wij zijn samen boodschappen gaan doen voor een barbecue. Toen ik weer thuis kwam, wilde ik aan [verdachte], mijn medebewoner, vragen of hij mijn jas misschien had. Ik ben naar zijn slaapkamer gegaan en ik heb op zijn deur geklopt.
Ik zag dat mijn zwarte jas bij hem op bed lag. Ik heb de deur verder opengetrapt, mijn jas van zijn bed gepakt en ik ben toen naar beneden gelopen.
Toen ik halverwege de trap naar beneden ben gelopen, voelde ik een prik in mijn rug. Ik hoorde dat [verdachte] achter mij schreeuwde. Ik hoorde aan zijn stem dat hij over zijn toeren was. Onderaan de trap zag ik [getuige 1] staan en ik schrok van de uitdrukking in zijn gezicht. Ik wist dat er iets niet klopte.
Ik was inmiddels beneden en draaide mij om. Ik zag dat [verdachte] op mij afkwam en ik voelde een hevige pijn in mijn borst. Ik hoorde dat hij riep: “Kanker op”. Ik had het idee dat ik gestoken was. Ik zag dat [getuige 1] voor mij sprong en mij wegduwde. Ik zag dat hij met twee handen naar de arm van [verdachte] greep. Ik zag dat [verdachte] een mes vast had.
Ik ben naar buiten gegaan en ben met [getuige 2] naar het ziekenhuis in Boxmeer gereden. Ik bloedde heel erg.
2. Een aanvraagformulier medische informatie, deels opgemaakt door [verbalisant] en deels opgemaakt door een behandeld arts verbonden aan het ziekenhuis te Boxmeer, zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt ten aanzien van de verwondingen van aangever [slachtoffer 1] :
In te vullen door opsporingsambtenaar:
Verzoek om medische informatie van:
Achternaam: [slachtoffer 1]
Geboortedatum: [1973]
Adres: [adres]
Woonplaats: Cuijck
Datum voorval: 19 maart 2010
Uitwendig waargenomen letsel: Twee steekwonden. Eén tot anderhalve centimeter diep.
Eén steekwond links naast het borstbeen (hartregio).
De tweede steekwond ter hoogte van de rug naast de wervelkolom.
3. Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] voor zover dit
- zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van [verbalisant] afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Op vrijdag 19 maart 2010 was ik samen met een vriend genaamd [slachtoffer 1]. In het [naam café] te Cuijk vertelde [slachtoffer 1] dat misschien [verdachte] zijn jas had meegenomen.
Ik ben samen met [slachtoffer 1] naar zijn woning gegaan. [verdachte] kreeg een woordenwisseling met [slachtoffer 1]. Ik hoorde dat zij tegen elkaar schreeuwden. De ruzie ging over de jas.
Ik zag op een gegeven moment dat [verdachte] uithaalde met zijn rechterhand. Ik zag dat hij zijn hand met een vaart in de richting van [slachtoffer 1] bewoog. Ik zag dat [verdachte], [slachtoffer 1] achter op zijn rug raakte. Ik zag toen niet dat [verdachte] een mes had, omdat [verdachte] zijn mouwen over zijn hand heen had.
Ik zag daarna dat [verdachte] een mes in zijn rechterhand had en deze voor zijn buik hield. [Verdachte] bewoog het mes in de richting van [slachtoffer 1].
Ik zag vervolgens dat [slachtoffer 1] zijn shirt vol bloed zat, zowel aan de voor- als aan de achterkant. Ik heb toen naar [getuige 2] gebeld. [getuige 2] heeft mij en [slachtoffer 1] naar het ziekenhuis in Boxmeer gebracht.
4. Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] bij de raadsheer-commissaris in dit hof, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 3]:
Ik ben bij het voorval op 19 maart 2010 in een woning in Cuijk aanwezig geweest. Ik zat toen achter een hoge tafel.
Er was een meningsverschil tussen [slachtoffer 1] en een man, waarvan ik later begreep dat hij [verdachte] heet. Het ging over een paspoort die uit een jas zou zijn gestolen.
Op een gegeven moment stond [verdachte] beneden. [slachtoffer 1] en [getuige 1] stonden er ook bij. De discussie tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] werd heftiger. Op een gegeven moment vlogen ze elkaar aan.
[getuige 1] kwam ertussen en ineens hoorde ik dat er gestoken was.
Toen ben ik weggegaan. Dat was tijdens de worsteling. [slachtoffer 1] liet op de trap zien dat hij gestoken was. Ik zag een steekwond in zijn rug.
De discussie was al aan de gang toen [verdachte] naar beneden kwam en in de woonkamer kwam. De discussie begon bij de trap.
5. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van [verbalisant] afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
[verdachte] is mijn broer.
Toen hij die andere man neer heeft gestoken, heeft hij bebloede kleding in mijn tuin achtergelaten. Het was een wit T-shirt en een onderbroek, die waren helemaal bebloed.
6. Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als relaas van eigen waarneming en bevindingen van de verbalisant:
Door de officier van justitie werd op 20 maart 2010, na een verkregen machtiging van de rechter-commissaris, onder meer een bevel tot het opnemen van telecommunicatie afgegeven voor het opnemen van telecommunicatie van de bij verdachte in het bezit zijnde mobiele telefoon met het telefoonnummer
06-84708303.
7. Een schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, als bijlage gevoegd bij het onder 7 genoemde proces-verbaal, zijnde een verslag van een telefoongesprek, met gespreksnummer 276799678, zover dit gesprek - zakelijk weergegeven - inhoudt:
` Gesprekgegevens: 276799678
Tijdstip: 20 maart 2010 om 13.03 uur
Inkomend/Uitgaand: Uitgaand
Met nummer: 06-26307033
Beller: [verdachte] (H)
Gebelde: NN vrouw (V)
Inhoud:
“(…)
V: [verdachte] luister je, je moet voorzichtig zijn hè. Ze hebben mij gebeld en zijn een paar keer aan de deur geweest. Kijk uit hè. Alleen als het donker is achterom komen.
H: Ze zijn wel gek hè. [naam]
V: Ja, ze zijn hartstikke gek jongen.
H: Ja, maar hij heeft een koekje van eigen deeg gehad hè!
(…)
V: Heb je hem wel te pakken genomen??
H: Ja, ze zeggen van wel hè. Anders zoeken ze mij niet. Wie zoekt me dan? De politie of ehhh??
V: De Politie.
(…)
H: Ik denk wel dat dit me wel een half jaartje gaat kosten ofzo.”
8. Een schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, als bijlage gevoegd bij het onder 7 genoemde proces-verbaal, zijnde een sms-bericht, met gespreksnummer 276799688, zover dit bericht - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Gesprekgegevens: 276799688
Tijdstip: 20 maart 2010 om 13.39 uur
Inkomend/Uitgaand: Uitgaand
Met nummer: 06-26307033
Beller: [verdachte]
Gebelde: [naam]
Inhoud:
“Zeg [slachtoffer 2] dat ze gezien de situatie haar aangifte per direct intrekt. Heb die lul zwaar geraakt. Belangrijk vandaag nog!!”
9. Een schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, als bijlage gevoegd bij het onder 7 genoemde proces-verbaal, zijnde een verslag van een telefoongesprek, met gespreksnummer 276799734, zover dit gesprek - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Gesprekgegevens: 276799734
Tijdstip: 20 maart 2010 om 18.41 uur
Inkomend/Uitgaand: Uitgaand
Met nummer: 06-47464730
Beller: [verdachte]
Gebelde: NN man
Inhoud:
“[verdachte] belt met NN-man en maakt een afspraak met deze op het museumplein. (…)
[verdachte] maakt nog de opmerking dat hij het mes heeft kunnen wegkankeren.”
10. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van [verbalisant] afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] en als bevinding van [verbalisant]:
Verklaring getuige
Op 2 maart 2010 belde mijn broer [verdachte] aan mijn voordeur. Ik woon op [adres].
Op een gegeven moment gooide hij een glazen pot met daarin kapucijners naar mijn hoofd. Deze pot ging hierdoor stuk. Toen gaf hij mij een klap. Ik zakte al zittend op de grond. Ik viel op het rooster voor de voordeur.
Ik voelde dat [verdachte] mij heel hard begon te schoppen. Hij schopte tegen mijn romp. Ook heeft [verdachte] mij tegen en achter mijn linkeroor geschopt. Ik schreeuwde en gilde om hulp. Bij mij ging het licht uit.
Ik probeerde op te staan. Toen ik omhoog kwam en mij omdraaide, zag ik mijn dochter [getuige 4] op de helft van de trap in haar pyjama staan. Ik had haar geroepen.
Ik merkte dat er behoorlijk veel bloed uit mijn oor en een klein beetje uit mijn neus kwam. Ook mijn mond bloedde een beetje.
Ik heb nu veel pijn, mijn lichaam is op diverse plaatsen gekneusd. Achter mijn oor zit een flinke bult
Korte opmerking verbalisant
Ik, verbalisant, heb verwondingen op de bil en achter haar oor gezien. Aan het gedrag en haar houding, kon ik zien dat het slachtoffer veel pijn had.
11. Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van [verbalisant] en [verbalisant] afgelegde verklaring van [getuige 4]:
Ik woon samen met mijn moeder op [adres].
Ik was afgelopen dinsdag (het hof begrijpt: dinsdag 2 maart 2010) thuis. Ik lag in bed te slapen toen ik ’s nachts mijn moeder hoorde roepen: “[getuige 4], kom naar beneden, hij slaat me!”. Ik liep vervolgens naar beneden en ik zag mijn moeder op de grond liggen. Mijn moeder lag in de gang en ik zag dat mijn oom [verdachte], naast haar stond.
Ik zag dat mijn moeder vol met bloed en vol met boontjes zat. Ik zag dat er bloed kwam uit het oor van mijn moeder.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Betrouwbaarheid verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1]
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en [getuige 1] niet bruikbaar zijn voor het bewijs, en voor het overige onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is.
De raadsvrouw heeft in dit verband betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn, nu deze personen op (in de pleitnota genoemde) relevante punten en cruciale details wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard. Daarnaast hebben beiden aantoonbaar leugenachtig verklaard dat er tijdens de ruzie naast hen en de verdachte niemand in de woning aanwezig was. Uit de verklaring van [getuige 3] bij de raadsheer-commissaris d.d. 5 oktober 2012 blijkt echter dat in ieder geval [getuige 3] ten tijde van het incident in de woning aanwezig was, aldus de raadsvrouw.
Met de verdediging heeft het hof geconstateerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] op onderdelen uiteenlopen. Het hof heeft echter geen redenen om te twijfelen aan de kern van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1], voor zover inhoudende dat op 19 maart 2010 een aanvaring tussen verdachte en [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden vanwege een (vermeende) diefstal van een jas. Verdachte heeft vervolgens [slachtoffer 1] eerst in zijn rug en vervolgens in zijn borst gestoken (bewijsmiddelen 1 en 3).
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van deze verklaringen heeft het hof betrokken dat voornoemde verklaringen op onderdelen steun vinden in diverse hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, te weten:
- in het door de behandelend arts in het ziekenhuis in Boxmeer bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel, bestaande uit steekwonden op zijn rug en borst (bewijsmiddel 2);
- de verklaring van [getuige 3] dat hij bij [slachtoffer 1] na de ruzie met verdachte een steekwond in diens rug heeft gezien (bewijsmiddel 4);
- de verklaring van de zus van verdachte, dat verdachte, nadat hij een man heeft neergestoken, zijn bebloede kleding in haar tuin heeft achtergelaten (bewijsmiddel 5);
- dat verdachte een dag na de steekpartij in een telefoonbericht en een sms-bericht tegen zijn zus en een persoon die [naam] wordt genoemd, heeft gezegd dat ‘hij iemand goed geraakt heeft’ en ‘dat hij denkt dat dit hem een half jaartje gaat kosten’ (bewijsmiddelen 6 tot en met 8);
- dat verdachte in een telefoongesprek tegen een onbekende persoon heeft gezegd dat hij ‘het mes heeft kunnen wegkankeren’ (bewijsmiddelen 6 en 9).
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, alhoewel niet gelijkluidend, de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en [getuige 1] in de kern, zoals hiervoor weergegeven onder de bewijsmiddelen 1 en 2, niet ongeloofwaardig of onbetrouwbaar zijn.
Het enkele feit dat [getuige 3] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij wel aanwezig was in de woning ten tijde van het incident, terwijl [slachtoffer 1] en [getuige 1] hebben verklaard dat er geen andere personen in de woning aanwezig waren, leidt naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] in het geheel leugenachtig zijn. De aanwezige [getuige 3] bevond zich ten tijde van het incident immers op enige afstand, heeft zich niet met het incident bemoeid en is gedurende het incident vertrokken. Gelet zijn beperkte rol en de hectische situatie, kan zijn aanwezigheid door [slachtoffer 1] en [getuige 1] over het hoofd zijn gezien dan wel zijn vergeten.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw in al haar onderdelen.
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte, bestaande uit steken met een mes in de rug en borst van het [slachtoffer 1], kunnen worden gekwalificeerd als poging tot doodslag.
Het hof stelt voorop dat van een poging om iemand opzettelijk van het leven te beroven sprake kan zijn indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte willens en wetens een dergelijke kans heeft aanvaard is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het
- behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof overweegt dat aan het aanvraagformulier medische informatie (bewijsmiddel 2) kan worden ontleend, dat de wijze waarop het slachtoffer in de borst en rug is gestoken naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt van de dood van het slachtoffer. Zoals naar algemene ervaringsregels bekend is bevinden zich in de borst en de rug kwetsbare en vitale organen. Het slachtoffer is ook in de buurt van vitale delen van het lichaam gestoken, te weten naast het hart en naast de wervelkolom. Een verwonding aan dergelijke kwetsbare en vitale delen van het lichaam kan levensbedreigend zijn en tot de dood leiden. Uit het handelen van de verdachte, zoals daarvan blijkt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, leidt het hof af dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is naar het oordeel van het hof niet gebleken.
Mitsdien acht het hof opzet in voorwaardelijke zin aan de zijde van verdachte op het van het leven beroven van het [slachtoffer 1] aanwezig.
De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft toe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] bij de politie d.d. 3 maart 2010 niet bruikbaar is voor het bewijs, nu deze mogelijk onder invloed van cocaïne is afgelegd, later bij de raadsheer-commissaris is afgezwakt en met betrekking tot het letsel niet wordt ondersteund door een letselverklaring van een arts. Nu ondersteunend bewijs ontbreekt in het dossier, dient de verdachte ook ter zake het onder 2 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dat de verklaring van [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 10) ten aanzien van de feitelijke gebeurtenissen wordt ondersteund door de verklaring van haar dochter met betrekking tot de wijze waarop zij aangeefster en verdachte heeft aangetroffen (bewijsmiddel 11). Ten aanzien van het letstel als gevolg van de mishandeling baseert het hof zijn bewezenverklaring op de waarnemingen van [getuige 4] (bewijsmiddel 11) die wordt ondersteund door hetgeen de [verbalisant] heeft waargenomen ten tijde van de aangifte van [slachtoffer 2]. Het door beiden geconstateerde letsel past naar het oordeel van het hof bij het door verdachte gebezigde geweld. (bewijsmiddel 10)
Het verweer van de raadsvrouw vindt derhalve haar weerlegging in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 primair:
hij op 19 maart 2010 te Cuijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, in zijn borst en zijn rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 02 maart 2010 te Cuijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), heeft geslagen en geschopt (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Door de raadsvrouw is betoogd dat de verdachte met betrekking tot het bewezen verklaarde feit onder 1 primair een beroep op noodweer toekomt en hij derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat haar cliënt in hoger beroep heeft verklaard dat hij door [slachtoffer 1] is aangevallen met een mes. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verklaring van haar cliënt aannemelijk is nu in het dossier aanknopingspunten voorhanden zijn die de verklaring van haar cliënt niet uitsluiten en op onderdelen zelfs bevestigen. De raadsvrouw heeft in dit verband (onder meer) verwezen naar sms-berichten afkomstig van verdachte waaruit blijkt dat hij is aangevallen, naar de verklaring van verdachte waarin hij direct heeft verklaard dat er meerdere personen ten tijde van het incident in de woning waren, naar het verrichte technisch onderzoek dat de verklaring van verdachte niet uitsluit en naar een aangetroffen blikje bier die volgens verdachte door [slachtoffer 1] naar zijn hoofd is gegooid.
Zoals reeds overwogen gaat het hof uit van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1], nu deze verklaringen in de kern betrouwbaar zijn en worden ondersteund door de andere door het hof gehanteerde bewijsmiddelen. Uit deze verklaringen blijkt dat verdachte bewust de confrontatie met [slachtoffer 1] heeft opgezocht, hem met een mes achterna is gegaan en hem vervolgens in zijn rug en borst heeft gestoken.
Dat deze verklaringen onjuist zouden zijn en dat voor het steken sprake zou zijn van een zodanige ogenblikkelijk wederrechtelijk aanranding van de persoon van verdachte door aangever [slachtoffer 1], waartegen verdachte zich met een mes diende te verdedigen, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Het hof is derhalve van oordeel dat noch uit de wettige bewijsmiddelen in het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, aannemelijk is geworden dat de verdachte zich heeft bevonden in een noodweersituatie.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien er sprake is van noodweerexces.
Het hof overweegt dat, wil er sprake zijn van noodweerexces, vast moet staan dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Gelet op hetgeen het hof hierboven heeft overwogen, is daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen maatregel en straf
De rechtbank heeft de verdachte, ter zake van de door het hof bewezen verklaarde feiten, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
De advocaat-generaal heeft zich achter de oplegging van de staf en maatregel in eerste aanleg geschaard.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht om, bij een bewezenverklaring, te volstaan met een gevangenisstraf, al dan niet met een fors onvoorwaardelijk deel en desnoods in combinatie met een voorwaardelijke maatregel tot terbeschikkingstelling. De raadsvrouw heeft in dit verband betoogd dat, gelet op het feit dat verdachte in het verleden vrijwel alleen is veroordeeld ter zake vermogensdelicten alsmede gelet op de specifieke omstandigheden van de ten laste gelegde feiten, het gelasten van een onvoorwaardelijke maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, disproportioneel is.
Het hof ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd.
Bij de beantwoording van die vraag heeft het hof de inhoud van de meest recente, over de verdachte opgemaakte, deskundigenrapporten in aanmerking genomen, te weten:
- een deskundigenrapport opgesteld naar aanleiding van een psychologisch onderzoek naar de persoon van verdachte d.d. 14 september 2012, opgemaakt door prof. dr. C. de Ruiter, klinisch en forensisch psycholoog, en
- een deskundigenrapport opgesteld naar aanleiding van een psychiatrisch onderzoek naar de persoon van verdachte d.d. 14 september 2012, opgemaakt door dr. J.M.L.G. à Campo, psychiater.
Aan beide onderzoeken heeft verdachte zijn medewerking (in al dan niet beperkte zin) verleend.
Voornoemd psychiatrisch en psychologisch rapport houden - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - als conclusies van genoemde rapporteurs in:
A.
Met betrekking tot het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
De Ruiter heeft verdachte gediagnosticeerd als lijdende aan de psychiatrische ziekte schizofrenie. Daarnaast is sprake van afhankelijkheid van kalmeringsmiddelen en misbruik van meerdere typen verdovende middelen (thans in gedwongen remissie).
À Campo heeft een vergelijkbare diagnose gesteld, met dien verstande dat hij de psychiatrische ziekte waaraan verdachte lijdt, omschrijft als schizofrenie van het paranoïde type. Deze ziekte wordt volgens À Campo gecompliceerd door afhankelijkheid van diverse middelen bij een persoonlijkheidsprofiel met antisociale trekken.
Beiden rapporteurs concluderen dat deze stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
B.
Met betrekking tot de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De Ruiter concludeert dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft gehandeld vanuit een realiteitsdistortie van paranoïde psychotische aard, hetgeen zijn handelen in belangrijke mate heeft bepaald.
À Campo concludeert dat, nu verdachte geen inzicht heeft willen geven in de relatie tussen zijn ziektebeeld en het gewelddadig gedrag, niet duidelijk is of sprake is van een zuiver psychotisch motief voor de ten laste gelegde feiten. Gezien de ernstige psychiatrische problemen en het misbruik van middelen, kan volgens À Campo - mede op basis van de wetenschappelijke literatuur - wel de conclusie worden getrokken dat er een sterk verband is tussen de stoornissen van verdachte en het vertoonde gewelddadige gedrag.
Beiden rapporteurs concluderen dan ook op grond van hun bevindingen dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
C.
Met betrekking tot de kans op recidive.
De Ruiter concludeert ten aanzien van de kans op recidive dat de bij de verdachte aanwezige paranoïde-perceptie verergert wanneer verdovende middelen worden gebruikt, hetgeen de recidivekans verhoogt. Daarbij is tevens van belang dat bij verdachte sprake is van antisociale persoonlijkheidstrekken die consideratie voor anderen zeer beperken.
À Campo concludeert in dit verband dat, gelet op de ernstige psychiatrische problemen van verdachte en het misbruik van middelen, het recidiverisico als hoog moet worden ingeschat.
Beide rapporteurs adviseren, gelet op hun bevindingen ten aanzien van de stoornissen van verdachte, het recidiverisico en het ontbreken van ziektebesef en –inzicht, dat behandeling binnen een gedwongen kader, in de vorm van een oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, noodzakelijk is.
Het hof volgt de conclusies van de deskundigen en legt die ten grondslag aan zijn beslissing.
Het hof stelt vast dat, gelet op de conclusies van de hiervoor genoemde rapporten en het onder 1 primair bewezen verklaarde feit aan de wettelijke eisen als genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Bij verdachte was ten tijde van het begaan van het feit immers sprake van een ziekelijke stoornis, het door verdachte begane feit als bewezen verklaard onder 1 primair is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte.
Ten aanzien van laatstgenoemde wettelijke eis, heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit de bevindingen van de rapporteurs ten aanzien van de kans op recidive bij verdachte, het feit dat verdachte een justitiële voorgeschiedenis heeft waarin (gewelds)delicten zijn gepleegd alsmede de bereidheid die verdachte heeft getoond om ernstig geweld aan te wenden zoals blijkt uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit, geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat verdachte een groot gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen. Het indammen van dit gevaar maakt het opleggen van maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk. Minder ingrijpende alternatieven zijn, met name gelet op de het totale gebrek aan ziektebesef en -inzicht bij verdachte, niet aangewezen. Op dit oordeel van het hof stuit het betoog van de raadsvrouw waarin wordt gepleit voor het opleggen van minder ingrijpende alternatieven, dan ook af.
Het hof zal gelet op al het vorenstaande gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het bewezen verklaarde onder 1 primair wordt de maatregel van ter beschikkingstelling gelasten ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Naast de voormelde maatregel zal het hof tevens een gevangenisstraf opleggen.
Ten aanzien van de duur van de op te leggen gevangenisstraf, overweegt het hof dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bijzonder ernstige feiten. Verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer 1] twee maal gestoken met een mes. [slachtoffer 1] heeft het risico gelopen het handelen van verdachte met de dood te bekopen. Daarnaast heeft verdachte zijn zus ernstig mishandeld (onder meer) door haar te schoppen terwijl zij op de grond lag.
Op dergelijke feiten kan, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 januari 2013 meerdere keren tot lange gevangenisstraffen is veroordeeld.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde verdachte slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven passages van de rapporten van De Ruiter en À Campo.
Het hof acht in beginsel een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, passend. Echter gelet op de omstandigheid dat het hof naast de gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelast, zal het hof de advocaat-generaal volgen in zijn eis.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen op de beslaglijst genoemd onder de nummers 2 tot en met 4 en 6 tot en met 10, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan dan wel zijn dezen tot het begaan van het misdrijf vervaardigd of bestemd.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het hof zal ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen in de beslaglijst genoemd onder de nummers 1, 5 en 11 tot en met 15, de teruggave aan verdachte gelasten, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze goederen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 (vijfhonderdveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- (nummer 2) een knipmes;
- (nummer 3) een trui;
- (nummer 4) een broek;
- (nummer 6) een broek;
- (nummer 7) een trui;
- (nummer 8) een hemd;
- (nummer 9) een mes;
- (nummer 10) een mes.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- (nummer 1) een mobiele telefoon;
- (nummer 5) een schroevendraaier;
- (nummer 11) een kraslot;
- (nummer 13) papier;
- (nummer 14) een agenda;
- (nummer 15) papier.
Aldus gewezen door
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl, griffier,
en op 22 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.J. Kolkert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.