ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ1982

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
HV 200.112.034
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de vaststelling van kinderalimentatie en de zorgregeling tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De partijen, die op 23 januari 2002 met elkaar gehuwd waren, hebben twee dochters, [dochter B.] en [dochter A.]. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De man verzocht om de alimentatieverplichting te bepalen op nihil. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 januari 2013, waarbij beide partijen bijgestaan werden door hun advocaten.

De rechtbank had eerder de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld, maar de vrouw was het niet eens met de afwijzing van haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, inclusief hun inkomen en lasten. De man stelde dat zijn draagkracht ontoereikend was om de vastgestelde bijdragen te voldoen. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van de man en de vrouw vergeleken.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zorgregeling voor de duur van een jaar geschorst, met de verplichting voor beide partijen om zich in te spannen voor contact tussen de man en de kinderen. De alimentatieverplichtingen zijn opnieuw vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de gewijzigde omstandigheden en de financiële situatie van de man. De uitspraak benadrukt het belang van de zorg voor de kinderen en de noodzaak van een evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden tussen beide ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 februari 2013
Zaaknummer: HV 200.112.034/01
Zaaknummer eerste aanleg: 231830 / FA RK 11-3134
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.G.C.P. Smits,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.A.M. Verkuijlen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 mei 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2012, heeft de man verzocht voormelde beschikking, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de alimentatieverplichting van de man te bepalen op nihil.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2012, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep althans het in hoger beroep verzochte af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Tevens heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
- de eerder door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te beëindigen voor de duur van een jaar te rekenen vanaf de dag dat in deze zaak een beslissing wordt gegeven en daarbij te bepalen dat de man minimaal een keer per week contact heeft met dochter [dochter A.] en verder te bepalen dat partijen na ommekomst van dit jaar opnieuw met elkaar dan wel door tussenkomst van hun raadslieden of een door hen beiden aan te zoeken mediator pogen om een nieuwe zorgregeling vast te stellen waarbij de man de kinderen minimaal een keer per twee weken ontmoet, althans een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht;
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen vast te stellen overeenkomstig de beslissing van rechtbank van 26 september 2008, zijnde € 197,- per kind per maand, te verhogen met de wettelijke indexeringen met ingang van 1 januari 2009, althans een bedrag dat het hof juist acht rekening houdende met de draagkracht van partijen en de wijzigingen daarin gedurende de periode vanaf 26 september 2008.
Kosten rechtens.
2.2.1. Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 3 december 2012, heeft de man verzocht de vrouw in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren althans haar verzoeken af te wijzen als ongegrond.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Smits;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Verkuijlen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 februari 2012;
- een tweetal brieven met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 4 januari 2013;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 9 januari 2013, waarin deze meedeelt niet ter zitting te zullen verschijnen.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 22 januari 2013, waarbij op verzoek van het hof nog enige actuele financiële gegevens zijn verstrekt.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
3.1. Partijen zijn op 23 januari 2002 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [dochter B.] (hierna: [dochter B.]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- [dochter A.] (hierna: [dochter A.]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 26 september 2008 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 oktober 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking is de kinderalimentatie bepaald op € 197,- per kind per maand.
3.2.1. Bij beschikking van 8 februari 2010, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, de bij echtscheidingsbeschikking vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen als volgt vastgesteld:
- in de periode van 1 mei 2009 tot 19 januari 2010 op € 135,50 per kind per maand;
- met ingang van 19 januari 2010 voor [dochter B.] op € 137,- per maand en voor [dochter A.] op nihil.
3.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 8 februari 2010 gewijzigd en bepaald, dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bedraagt:
- met ingang van 1 januari 2010 € 211,- per kind per maand;
- met ingang van 11 juni 2010 € 159,- per kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2011 € 172,- per kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2012 € 91,- per kind per maand.
De rechtbank heeft daarnaast het verzoek van de vrouw tot wijziging van de zorgregeling afgewezen.
3.4. Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Zorgregeling
3.5. De vrouw grieft in incidenteel appel tegen de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van haar verzoek tot beperking van de zorgregeling (grief 4). De vrouw heeft dit verzoek in hoger beroep gewijzigd in die zin dat zij thans de zorgregeling voor de duur van een jaar wenst te beëindigen waarbij wordt bepaald dat de man wel minimaal een keer per week contact heeft met [dochter A.]. Sinds november 2011 heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen [dochter B.] en de man en sinds 24 juni 2012 ook niet meer tussen [dochter A.] en de man. Voordien vond er ook al geen omgang meer plaats op de woensdagen en in de vakanties, zoals in de echtscheidingsbeschikking was bepaald.
De man heeft ter zitting verklaard dat de continue strijd tussen partijen ten koste gaat van de kinderen. De man is van mening dat de kinderen rust moeten krijgen en heeft daarom de omgang op 1 augustus 2012 stopgezet. Hij refereert zich dan ook aan het verzoek van de vrouw tot beëindiging van de zorgregeling voor de duur van een jaar.
3.5.1. Nu de man zich niet verweert tegen de door de vrouw verzochte beëindiging van de zorgregeling ligt het verzoek van de vrouw voor toewijzing gereed. Het hof zal derhalve de door de rechtbank bij beschikking van 26 september 2008 vastgestelde zorgregeling voor de duur van een jaar schorsen, doch benadrukt dat beide partijen de verplichting hebben om zich in te spannen om het contact tussen de kinderen en de man te herstellen. Het verzoek van de vrouw dat de man minimaal een keer per week contact onderhoudt met [dochter A.] ziet het hof in het licht van deze inspanningsverplichting; het hof zal dit contact derhalve niet expliciet vastleggen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum wijziging
3.6. Nu partijen geen grieven hebben gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, te weten 1 januari 2010, zal ook het hof deze datum als uitgangspunt nemen.
Behoefte kinderen
3.7. De behoefte van [dochter B.] en [dochter A.] bedroeg in 2008 € 400,- per kind per maand en is thans in hoger beroep niet in geschil. De geïndexeerde behoefte bedraagt:
- in 2010: € 425,16 per kind per maand;
- in 2011: € 428,99 per kind per maand;
- in 2012: € 434,56 per kind per maand.
Met ingang van 1 januari 2013 dient ingevolge de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen het kindgebonden budget dat de vrouw voor de kinderen ontvangt in mindering te worden gebracht op de behoefte. Dit betekent dat de behoefte in 2013 (€ 441,95 minus € 97,-) € 344,95 per kind per maand bedraagt.
Draagkracht
3.8. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen.
3.8.1. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
Het inkomen van de man in de jaren 2010 en 2011 is niet in geschil, zodat het hof uit zal gaan van de door de rechtbank genoemde bedragen:
- 2010 : € 34.515,- bruto per jaar
- 2011 : € 36.145,- bruto per jaar
De man stelt in grief 9 dat de rechtbank ten onrechte over de periode vanaf 1 januari 2012 uitgaat van een inkomen van € 2.218,- bruto per maand door een bedrag van € 118,- bruto bovenop de ziektewetuitkering mee te nemen terzake van vakantiegeld, nu het vakantiegeld in de uitkering is opgenomen.
Uit de door de man overgelegde brief d.d. 6 mei 2011 van het UWV (productie 8 bij het verweerschrift in incidenteel appel) blijkt dat de ziektewetuitkering van de man gebaseerd is op een bruto dagloon van € 76,99 en dat het vakantiegeld inderdaad in de ziektewetuitkering is opgenomen.
Uit de door de man overgelegde brief van het UWV d.d. 15 juli 2011 blijkt dat het uitkeringspercentage met ingang van 11 juli 2011 is aangepast. De man ontvangt, zo blijkt uit de uitkeringsspecificaties van het laatste kwartaal van 2011 een ziektewetuitkering van € 271,55 bruto per week oftewel € 1.176,- per maand inclusief vakantiegeld (€ 14.112,- bruto per jaar).
Tevens ontvangt de man een WIA-uitkering van ongeveer € 860,- bruto per maand (€ 10.320,- bruto per jaar). Dit bedrag dient nog vermeerderd te worden met 8 % vakantiegeld (t.w. € 825,- ) nu het UWV in het kader van de WIA het vakantiegeld een keer per jaar in mei uitkeert.
Gelet op het voorgaande gaat het hof voor het jaar 2012 uit van een bruto-inkomen van totaal € 25.257,- of te wel € 2.104,75 bruto per maand, nog te vermeerderen met de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW).
Grief 9 van de man slaagt nu de rechtbank voor de periode met ingang van 1 januari 2012 van een te hoog inkomen is uitgegaan.
Het hof houdt evenals de rechtbank rekening met:
- de arbeidskorting (uitsluitend voor de ziektewetuitkering);
- de algemene heffingskorting;
- vanaf de geboorte van [dochter C.] de (helft van de) inkomensafhankelijke combinatiekorting t.w. in 2010 € 930,- , in 2011 € 936,- en in 2012 € 921,-.
B. Lasten van de man
1. Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
2. Woonlasten
De man heeft een partner die in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en voor de helft kan bijdragen in de woonlasten.
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten nu deze niet in geschil zijn:
- € 325,42 aan (de helft van de) hypotheekrente;
- € 7,45 aan (de helft van de) premie levensverzekering.
De man heeft in grief 5 en 6 gesteld dat de rechtbank ten onrechte slechts met € 47,50 per maand eigenaarslasten rekening heeft gehouden. De man heeft buiten deze lasten nog servicekosten van € 123,- per maand die hij als appartementseigenaar verplicht is te betalen.
Met de door de man opgevoerde servicekosten van € 123,- zal het hof niet separaat rekening houden. Onder het forfait overige eigenaarslasten vallen immers de premie voor een opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten. Voor deze posten wordt een forfaitair bedrag in aanmerking genomen dat € 95,- per maand bedraagt, tenzij wordt aangetoond dat de kosten hoger zijn. De man heeft, gelet op het verweer van de vrouw, niet aangetoond dat deze kosten hoger zijn, nu hij geen inzicht heeft verschaft in de elementen van de servicekosten. Het hof gaat ervan uit, dat deze servicekosten deels betrekking hebben op kosten die onder het eigenwoningforfait vallen en deels op kosten die uit het op de Wwb gebaseerde normbedrag geacht worden te worden voldaan.
Het hof houdt derhalve evenals de rechtbank rekening met € 47,50 per maand aan (de helft van de) forfaitaire eigenaarslasten.
De grieven 5 en 6 van de man worden verworpen.
3. Ziektekosten
Ter zitting heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat rekening gehouden wordt met het verplicht eigen risico. Grief 2 van de man behoeft derhalve geen nadere bespreking.
Het hof houdt derhalve rekening met de navolgende maandelijkse lasten nu deze niet in geschil zijn:
- € 140,- (2010), € 144,75 (2011) en € 148,58 (2012) aan basispremie en aanvullende premie ZVW;
- € 195,- (2010), € 215,- (2011) en € 149,- aan inkomensafhankelijke premie ZVW;
- € 14,- ( 2010/2011) en € 18,- (2012) aan verplicht eigen risico;
- minus € 44,- (2010), € 45,- (2011) en € 49,- (2012) zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
4. Kosten kinderopvang [dochter C.]
De man stelt in grief 3 dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kosten van kinderopvang voor zijn dochter [dochter C.], die op [geboortedatum] 2010 geboren is uit de relatie met zijn huidige partner. Het hof is van oordeel dat er aanleiding is om deels rekening te houden met (de helft van) deze kosten bij de vaststelling van de draagkracht van de man. Volgens de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen worden bij een twee-oudergezin de kosten van kinderopvang geacht deel uit te maken van de op het gezinsinkomen gebaseerde behoefte van het kind. Gelet op de door de rechtbank vastgestelde behoefte van [dochter C.] ad € 550,- per maand en de voor rekening van de man en zijn partner komende kosten van kinderopvang ad € 599,33 per maand in 2010 kan dit uitgangspunt hier niet gevolgd worden. Het hof is wel van oordeel, dat een deel van de kosten kinderopvang bestreden kan worden uit de behoefte van € 550,- ; het hof acht het tegen deze achtergrond redelijk om bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening te houden met de helft van de voor rekening van hem en zijn partner komende kosten van de kinderopvang, derhalve de helft van de helft van € 599,33, derhalve met € 150,- per maand.
5. Kosten zorgregeling [dochter B.] en [dochter A.]
De man heeft in grief 4 gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aan de zorgregeling verbonden reiskosten.
Het hof verwerpt deze grief van de man onder verwijzing naar de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen om bij de vaststelling van kinderalimentatie in beginsel geen rekening te houden met reiskosten, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het redelijk is om hiermee wel rekening te houden. Van deze bijzondere omstandigheden is hier niet gebleken.
De vrouw heeft in grief 2 van haar incidenteel appel gesteld dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met € 65,- per maand aan kosten verbonden aan de zorgregeling omdat er in werkelijkheid minder omgang met de vader was dan volgens de vastgestelde zorgregeling had moeten plaatsvinden.
Naar het oordeel is voldoende komen vast te staan dat de omgang de afgelopen jaren niet heeft plaatsgevonden volgens de vastgestelde zorgregeling en dat er sinds 1 augustus 2012 geen enkele omgang meer is tussen [dochter B.], [dochter A.] en de vader.
De grief van de vrouw slaagt en het hof zal derhalve tot 1 januari 2012 rekening houden met zorgkosten van € 43,33 per maand, zijnde het bedrag dat de vrouw in eerste aanleg redelijk achtte, en daarna geen rekening meer houden met zorgkosten.
6. Rente en aflossing schulden
De man stelt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aflossing van € 300,- per maand op een geldlening.
Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat de man zich heeft ingespannen om de schuld die partijen ten tijde van de echtscheiding bij de ABN/Amro hadden te splitsen. De man heeft met het door hem van zijn oom geleende geld het deel van de schuld dat hij op zich zou nemen (te weten € 22.627,-) afgelost, hetgeen mede in het belang van de vrouw was daar zij voor dit deel van de gezamenlijke schuld niet meer kan worden aangesproken. Gezien dit belang, de omstandigheid dat het hier materieel een huwelijkse schuld betreft en het feit dat de man nog een behoorlijke periode doende zal zijn om deze lening af te lossen acht het hof het redelijk om bij het vaststellen van de draagkracht van de man met ingang van 1 juli 2011 rekening te houden met een aflossing op schuld van € 300,- per maand. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man deze bedragen niet feitelijk betaalt en dat hij deze bedragen slechts betaalt bij wijze van aflossing. Uit de door de man overgelegde notariële akte met betrekking tot een overeenkomst tot geldlening d.d. 20 mei 2011 en het transactieoverzicht blijkt voldoende dat het bedrag van € 300,- bestaat uit aflossing en rente en dat de man daadwerkelijk deze betalingen verricht.
Uit de door de man overgelegde bankafschriften blijkt dat hij in de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2011, voordat hij de lening bij de bank met een uit lening verkregen bedrag van zijn oom afloste, een bedrag van € 170,- per maand aan de bank betaalde, met welk bedrag het hof dan ook rekening zal houden. Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde aflossing van € 50,- per maand op een privérekening met eindcijfers 070 nu hiervan niet is gebleken.
Grief 1 in principaal appel slaagt en grief 1 in incidenteel appel wordt verworpen.
7. Advocaatkosten
Het hof acht het redelijk en in overeenstemming met de overwegingen in de beschikking van 8 februari 2010 om in de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2010 rekening te houden met advocaatkosten ad € 114,- per maand.
Grief 7 van de man slaagt in zoverre.
Draagkracht van de vrouw
3.9. Met betrekking tot de financiële situatie van de vrouw gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A Inkomen van de vrouw
Evenals de rechtbank gaat het hof voor de jaren 2010 en 2011 uit van een fiscaal inkomen uit arbeid van € 27.378,- per jaar.
Uit de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties over 2012 blijkt dat zij in de loop van het jaar haar arbeidsuren heeft uitgebreid en thans fulltime werkt. Grief 10 van de man, waarin hij betoogt, dat de vrouw meer kan werken om meer bij te dragen in de behoefte van de kinderen, behoeft derhalve geen nadere bespreking.
Voor 2012 gaat het hof uit van het loon voor loonheffing zoals vermeld bij de cumulatieven op de beide salarisspecificaties van Korein Kinderplein over december 2012, inclusief de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW en de belaste eindejaarsuitkering van € 274,98. Dit betekent dat voor 2012 uitgegaan wordt van een fiscaal inkomen van € 32.008,-. De vrouw heeft tevens een onbelaste eindejaarsuitkering van
€ 283,98 ontvangen.
De vrouw heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de alleenstaande ouderkorting,
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
Tevens heeft zij recht op het kindgebonden budget.
B. Lasten van de vrouw
1. Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
2. Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
- € 600,- aan huur in 2010 en 2011 en € 608,- in 2012.
3. Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
- € 138,- aan basispremie en aanvullende premie ZVW;
- € 160,- (2010), € 177,- (2011), € 189,-( 2012) aan inkomensafhankelijke premie ZVW;
- € 14,- ( 2010/2011) en € 18,- (2012) aan verplicht eigen risico;
minus € 44,- (2010), € 45,- (2011) en € 49,- ( 2012) zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
4. Kosten kinderopvang
Het hof houdt aan de zijde van de vrouw evenals de rechtbank rekening met kosten kinderopvang van € 87,66 per maand, nu hiertegen door geen van partijen een grief is gericht.
5. Rente en aflossing schulden
De vrouw stelt in grief 3 van het incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aflossingen aan Primeline en Visa (totaal €100,- per maand). De man stelt zich op het standpunt dat deze schulden al zijn afgelost.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw € 154,46 op de ABN/AMRO schuld en € 50,- op de debetstand van de gezamenlijke girorekening aflost. De vrouw heeft ter zitting te kennen gegeven dat deze laatste schuld begin 2013 zal zijn afgelost. Uit de beschikking van 26 september 2008 blijkt dat de schulden aan Primeline en Visa huwelijkse schulden betreffen.
Het hof acht het gezien het feit dat ook de man nog doende is om zijn deel van de schulden uit de huwelijkse periode af te lossen redelijk dat ook aan de zijde van de vrouw met een gelijk bedrag rekening wordt gehouden terzake van rente en aflossing schulden.
Het hof zal derhalve rekening houden met een aflossing van € 300,- per maand.
Grief 3 van de vrouw slaagt.
Vaststelling draagkracht partijen
3.10.1. Het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt in de periode:
- van 1 januari 2010 tot 11 juni 2010: € 2.012,- per maand
- van 11 juni 2010 tot 1 januari 2011 : € 2.090,- per maand;
- van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 : € 2.165,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2012: € 1.712,- per maand,
waarbij is rekening is gehouden met de volgende fiscale aspecten:
- de toepasselijke heffingskortingen;
- de helft van het eigenwoningforfait, te weten € 487,- per jaar
- de helft van de hypotheekrente betreffende de woning van de man te weten € 3.905,- per jaar.
3.10.2. Na aftrek van de hiervoor voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man de volgende draagkracht tot het betalen van onderhoudsbijdragen:
in de periode van:
- 1 januari 2010 tot 1 april 2010: € 345,- per maand (inclusief fiscaal voordeel € 435,- nu uit de aangifte IB 2010 blijkt dat de man dit fiscaal voordeel heeft genoten);
- 1 april 2010 tot 11 juni 2010: € 515,- per maand, eveneens inclusief fiscaal voordeel;
- 11 juni 2010 tot 1 januari 2011: € 464,- per maand, eveneens inclusief fiscaal voordeel;
- 1 januari 2011 tot 1 juli 2011: € 418,- per maand ;
- 1 juli 2011 tot 1 januari 2012: € 327,- per maand;
- vanaf 1 januari 2012: € 30,- per maand.
3.10.3. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw bedraagt gelet op het voorgaande:
- in 2010: € 2.068,- per maand;
- in 2011: € 2.023,- per maand:
- in 2012: € 2.294,- per maand,
waarbij rekening is gehouden met de op de vrouw toepasselijke heffingskortingen.
3.10.4. Na aftrek van de hiervoor voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de vrouw de volgende draagkracht om bij te dragen in de behoefte van de kinderen:
- in 2010: € 78,- per maand;
- in 2011: € 153,- per maand;
- in 2012: € 329,- per maand.
3.11. Uit het voorgaande blijkt dat de gezamenlijke draagkracht van partijen in de jaren 2010, 2011 en 2012 de totale behoefte van [dochter B.] en [dochter A.] niet overschrijdt, hetgeen betekent dat er geen draagkrachtvergelijking behoeft plaats te vinden.
Verdeling van de draagkracht van de man
3.12. Gelet op de geboorte van [dochter C.], de dochter van de man en zijn partner op [geboortedatum] 2010 dient de draagkracht van de man met ingang van 11 juni 2010 verdeeld te worden over drie kinderen. De rechtbank heeft de behoefte van [dochter C.] in de bestreden beschikking vastgesteld op € 550,- per maand (2010).
De vrouw stelt zich in grief 5 op het standpunt dat bij de verdeling van de draagkracht van de man niet dient te worden uitgegaan van de hogere behoefte van [dochter C.] maar dat de draagkracht van de man gelijk over de kinderen moet worden verdeeld en voor ieder kind uitgegaan moet worden van een behoefte van € 400,- per maand.
Het hof neemt dit standpunt over, nu de partner van de man eveneens gehouden is in de behoefte van [dochter C.] bij te dragen.
3.13. Gelet op de grenzen van de rechtsstrijd en met inachtneming van hetgeen is overwogen onder r.o. 3.12. stelt het hof de bijdragen van de man in de kosten van verzorging van [dochter B.] en [dochter A.] als volgt vast:
- van 1 januari 2010 tot 11 juni 2010: € 211,- per kind per maand;
- van 11 juni 2010 tot 1 januari 2011: € 155,- per kind per maand;
- van 1 januari 2011 tot 1 juli 2011: € 139,- per kind per maand;
- van 1 juli 2011 tot 1 januari 2012: € 109,- per kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2012: € 10,- per kind per maand;
3.14. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de moeder ten aanzien van de zorgregeling alsnog toewijzen.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
schorst de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch bij beschikking van 26 september 2008 vastgestelde zorgregeling ten aanzien van:
- [dochter B.], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- [dochter A.], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
met ingang van 21 februari 2013 voor de duur van een jaar;
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 mei 2012,
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [dochter B.], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- [dochter A.], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
als volgt:
- van 1 januari 2010 tot 11 juni 2010: € 211,- per kind per maand;
- van 11 juni 2010 tot 1 januari 2011: € 155,- per kind per maand;
- van 1 januari 2011 tot 1 juli 2011: € 139,- per kind per maand;
- van 1 juli 2011 tot 1 januari 2012: € 109,- per kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2012: € 10,- per kind per maand.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, E.F.G.M. Gelderman en E.N. van der Spoel en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.