GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.095.492/01
arrest van 19 februari 2013
1. [Appellant sub 1.],
wonende te [woonplaats],
2. [Appellante sub 2.],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
advocaat: mr. J.A.M.P. Keijser,
1. [Geïntimeerde sub 1.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
advocaat mr. M.A.M.L. van Osch,
2. [Geïntimeerde sub 2.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat mr. M. Wolkenfelt
op het bij exploot van dagvaarding van 5 oktober 2011 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank
’s-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 30 juni 2010 en 17 augustus 2011 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden. In navolging van partijen worden partijen hierna bij hun voornamen aangeduid.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 189236/HA ZA 09-519)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 10 juni 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] zijn tijdig van de vonnissen van 30 juni 2010 en 17 augustus 2011 in hoger beroep gekomen. Bij met de appeldagvaarding overeenstemmende conclusie van eis hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals aan het slot van de appeldagvaarding staat vermeld.
2.2 Bij memorie van antwoord tevens houdend incidenteel appel heeft [Geïntimeerde sub 1.] onder overlegging van vijf producties de grieven van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] bestreden, in het incidenteel appel vier grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals aan het slot van deze memorie staat vermeld.
2.3 Bij rolbeslissing van 12 juni 2012 heeft de rolraadsheer vastgesteld dat het recht van [Geïntimeerde sub 2.] om de memorie van antwoord te nemen is vervallen en van dat feit aan de wederpartij akte van niet-dienen verleend.
2.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] de grieven van [Geïntimeerde sub 1.] bestreden.
2.5 [Geïntimeerde sub 2.] heeft een akte in het principaal appel tevens memorie van antwoord in het incidenteel appel willen nemen, hetgeen hem op de rol is geweigerd. [Geïntimeerde sub 2.] heeft daarop onder overlegging van een productie een akte uitlating in principaal en incidenteel appel genomen.
2.6 [Geïntimeerde sub 1.] heeft een antwoordakte genomen. [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hebben afgezien van antwoordakte.
2.7 Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd; alleen [Geïntimeerde sub 1.] heeft daartoe de gedingstukken overgelegd.
In het procesdossier van [Geïntimeerde sub 1.] ontbreekt de memorie van antwoord in het incidenteel appel. Het hof heeft daarvan kennis genomen uit het griffiedossier.
Bij de appeldagvaarding zijn de twee vonnissen waarvan beroep als producties 1 en 2 gevoegd; in punt 4 van de appeldagvaarding wordt verwezen naar een derde productie die het hof evenwel niet heeft aangetroffen in het overgelegde procesdossier en evenmin in het griffiedossier.
3. De gronden van het hoger beroep
In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding en de memorie van grieven in het incidenteel appel van [Geïntimeerde sub 1.].
In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1 De vaststelling van de feiten in het tussenvonnis van 30 juni 2010 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat.
4.2 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) Op 7 januari 2008 is overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster), moeder van de vier partijen in deze procedure.
b) Erflaatster heeft bij testament van 11 juli 2002 partijen benoemd tot haar erfgenamen, onder de bepaling dat [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] in de legitieme zijn gesteld, zoals deze geldt ten tijde van haar overlijden. Erflaatster heeft bepaald dat schenkingen niet in de nalatenschap behoeven te worden ingebracht.
c) Erflaatster heeft [Geïntimeerde sub 1.] benoemd tot executeur en bewindvoerder over de nalatenschap. [Geïntimeerde sub 1.] heeft deze benoeming aanvaard. Tot boedelnotaris is benoemd mr. [boedelnotaris] te [standplaats].
d) Bij akte van 11 juli 2002 heeft erflaatster [Geïntimeerde sub 1.] aangesteld tot haar algemeen gevolmachtigde. [Geïntimeerde sub 1.] heeft ook deze aanstelling aanvaard. Erflaatster heeft met name tussen 2003 en haar overlijden in 2008 onder meer grote bedragen, schilderijen en aandelen aan [Geïntimeerde sub 1.] geschonken.
e) [Geïntimeerde sub 1.] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard. De overige drie erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Over de afwikkeling van de nalatenschap zijn tussen de erfgenamen problemen gerezen die tot verschillende procedures hebben geleid.
4.3 Bij dagvaarding van 11 februari 2009 hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. Hierin stellen zij dat [Geïntimeerde sub 1.] onvoldoende informatie verstrekt om de legitimaire massa van de nalatenschap en de legitieme porties vast te stellen en dat [Geïntimeerde sub 1.] zich grote bedragen heeft toegeëigend die tot de nalatenschap behoren. Op grond hiervan hebben zij een aantal vorderingen ingesteld die verband houden met de bepaling van de legitimaire massa en van de legitieme porties en de uitbetaling daarvan. [Geïntimeerde sub 1.] en [Geïntimeerde sub 2.] hebben afzonderlijk verweer gevoerd.
4.4 Bij tussenvonnis van 10 juni 2009 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 9 september 2009 plaatsgevonden. Bij tussenvonnis van 30 juni 2010 heeft de rechtbank [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] een bewijsopdracht verstrekt met betrekking tot door hen gestelde giften of schenkingen door erflaatster aan [Geïntimeerde sub 1.]. Bij eindvonnis van 17 augustus 2011 heeft de rechtbank [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] niet in dit bewijs geslaagd geoordeeld, de legitimaire massa berekend en de legitieme porties van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] bepaald. Op basis daarvan heeft de rechtbank:
1. voor recht verklaard dat de legitimaire massa van de nalatenschap van erflaatster € 717.657,57 bedraagt;
2. voor recht verklaard dat de legitieme portie van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] € 89.707,20 bedraagt en dat de legitieme vordering (de legitieme portie verminderd met ontvangen giften) voor ieder van hen € 89.707,20 - € 34.033,52 = € 55.673,68 bedraagt;
3. [Geïntimeerde sub 1.] en [Geïntimeerde sub 2.] veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hun legitieme vordering van voor ieder van hen € 55.673,68 te betalen, waarbij [Geïntimeerde sub 1.] en [Geïntimeerde sub 2.] ieder voor de helft van voormelde legitieme vorderingen aansprakelijk zijn jegens [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.];
4. met afwijzing van het meer of anders gevorderde en compensatie van de proceskosten.
Naar aanleiding van dit vonnis is aan [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] ieder een bedrag van € 55.673,68 betaald.
4.5 Ten opzichte van deze uitspraak hebben [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] hun vorderingen in hoger beroep in zoverre aangepast dat de daarin vermelde bedragen volgens hen hoger dienen te zijn en over hun legitieme vorderingen wettelijke rente is verschuldigd vanaf de dag der dagvaarding.
4.6 [Geïntimeerde sub 1.] heeft van haar kant in hoger beroep een vordering in reconventie ingesteld, maar daaraan staat artikel 353 lid 1 Rv in de weg nu zij in eerste aanleg geen reconventionele vordering heeft ingesteld. [Geïntimeerde sub 1.] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar reconventionele vordering. Voor zover de grieven van [Geïntimeerde sub 1.] in het incidenteel appel strekken ter onderbouwing van haar reconventionele vordering behoeven deze geen bespreking.
4.7 Zoals hiervoor onder 2.3 aangegeven, is het recht van [Geïntimeerde sub 2.] om een memorie van antwoord te nemen vervallen verklaard en zoals onder 2.5 aangegeven is de akte/memorie die hij vervolgens heeft willen nemen, geweigerd. Het processtuk dat hij daarna heeft genomen, is aangeduid als akte en (daarom) op de rol geaccepteerd. Afgezien van die aanduiding is dit stuk evenwel, zo blijkt uit het griffiedossier, inhoudelijk gelijk aan de eerder geweigerde akte/memorie, zodat het hof ook dit stuk buiten beschouwing laat. Het stuk is bovendien niet aan te merken als een akte in de zin van het procesreglement, zodat het ook om die reden buiten beschouwing dient te blijven. De antwoordakte van [Geïntimeerde sub 1.], die een reactie inhoudt op het aldus niet toegelaten stuk, kan eveneens onbesproken blijven.
4.8 Grief 1 in het principaal appel houdt in dat bij de berekening van de legitieme vordering van [Appellant sub 1.] ten onrechte een schenking van erflaatster van ƒ 75.000,= (€ 34.033,52) in aanmerking is genomen, terwijl van dat bedrag slechts een gedeelte aan hem is geschonken en de rest aan zijn echtgenote. [Geïntimeerde sub 1.] voert hier onder meer tegen aan dat [Appellant sub 1.] in eerste aanleg heeft erkend dat hem een bedrag van ƒ 75.000,= is geschonken, zodat sprake is van een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 Rv waar hij niet (zonder meer) van terug kan komen. [Geïntimeerde sub 1.] heeft gelijk. Onder meer bij de comparitie van partijen in eerste aanleg is gezamenlijk verklaard: “Ieder der erven heeft in het verleden van erflaatster hfl. 75.000,= gekregen wat gelijk staat aan € 34.033,52 per persoon.” De grief wordt reeds om deze reden verworpen.
4.9 Grief 2 in het principaal appel en grief 2 in het incidenteel appel betreffen de vaststelling van de legitimaire massa. Volgens [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] dient het zuivere saldo van de nalatenschap, dat door de rechtbank is gesteld op € 188.375,49, te worden vermeerderd met enkele bedragen, zodat het uitkomt op een bedrag van € 207.951,12. Volgens [Geïntimeerde sub 1.] komt het saldo uit op € 193.516,69. De bedragen die [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] in dit verband noemen, zijn op één na al verwerkt in het door de rechtbank vastgestelde saldo, zodat hun grief in zoverre faalt. Het bedrag dat in dat saldo niet voorkomt betreft volgens [Geïntimeerde sub 1.] de opbrengst van de veiling van een deel van de inboedel (€ 2.776,20). Met de desbetreffende zaken is evenwel in het door de rechtbank in aanmerking genomen en door partijen geaccepteerde taxatiebedrag van € 8.665,= rekening gehouden. Door geen van beide partijen is aangegeven in hoeverre dit bedrag bijstelling zou behoeven, zodat het hof voor de bepaling van het zuiver saldo van de nalatenschap blijft uitgaan van het taxatiebedrag. [Geïntimeerde sub 1.] voert aan dat bij de waardering van de inboedel - naast de opbrengst van de veiling - rekening moet worden gehouden met de waarde van gelegateerde zaken en uitgekeerde legaten. Ook dit argument wordt verworpen. Voor de bepaling van het zuiver saldo van de nalatenschap biedt de taxatie van de inboedel een adequate basis; wat er daarna met de inboedel gebeurt is in dit opzicht niet relevant. Voor zover de grieven hierop betrekking hebben, worden zij verworpen. Volgens [Geïntimeerde sub 1.] dient bij de bepaling van de legitimaire massa rekening gehouden te worden met de verdere kosten van de nalatenschap; dat standpunt wordt door het hof niet gedeeld. Ingevolge artikel 4:65 BW dient bij de bepaling van de waarde van de goederen van de nalatenschap rekening gehouden te worden met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. Daaronder vallen wel de kosten van de vereffening, maar niet de verdere kosten, waar de door [Geïntimeerde sub 1.] opgevoerde posten op zien. Ook voor het overige worden de hier besproken grieven verworpen.
4.10 De grieven 1 en 3 in het incidenteel appel betreffen de hoogte van de legitieme portie waarop [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] recht hebben en de daaruit voortvloeiende legitieme vordering. Volgens [Geïntimeerde sub 1.] dienen behalve de schenkingen die in aanmerking zijn genomen ook de aan hen ten goede komende legaten en de door hen verkregen inboedelgoederen op het bedrag van de legitieme portie in mindering te worden gebracht. Het hof overweegt hierover het volgende. De legitieme portie omvat een vast gedeelte van de legitimaire massa, waarop ontvangen schenkingen in mindering strekken. Uitgaande het door de rechtbank vastgestelde en in hoger beroep niet bestreden aandeel van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] van 1/8e , komt het aandeel van ieder van hen in de legitimaire massa van € 717.657,57 uit op een bedrag van € 89.707,20. Op grond van artikel 4:70 lid 1 BW strekt daarop in mindering de waarde van de door hen ontvangen giften, € 34.033,52, zodat voor ieder van hen een bedrag van € 55.673,68 resteert. In zoverre sluit het hof zich aan bij de berekening van de rechtbank. Dat is niet het geval met de ontvangen legaten en inboedelgoederen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld (r.o. 2.6.3) dienen op grond van artikel 4:71 BW ook deze posten in mindering gebracht te worden. Volgens deze bepaling komt namelijk de waarde van al hetgeen een legitimaris krachtens erfrecht verkrijgt in mindering van zijn legitieme portie. Daaronder vallen naar het oordeel van het hof ook de door [Geïntimeerde sub 1.] genoemde legaten en inboedelgoederen. Het gaat hierbij om de volgende, verder niet afzonderlijk betwiste, bedragen:
- waarde legaat [Appellant sub 1.] € 500,=;
- waarde inboedelgoederen [Appellant sub 1.] € 70,=;
- waarde legaat [Appellante sub 2.] € 1.250,=;
- waarde inboedelgoederen [Appellante sub 2.] € 5,=.
Wanneer deze bedragen in aanmerking worden genomen, komt de legitieme vordering van [Appellant sub 1.] uit op een bedrag van € 55.103,68 en die van [Appellante sub 2.] op een bedrag van € 54.418,68.
In zoverre slagen deze grieven van [Geïntimeerde sub 1.].
4.11 De consequentie van het voorgaande is dat onderdeel 1. van het eindvonnis van 17 augustus 2011 in stand blijft en onderdeel 2. wat de bedragen van de vorderingen aangaat aangepast dient te worden.
4.12 Grief 4 in het incidenteel appel richt zich tegen de veroordeling van [Geïntimeerde sub 1.] en [Geïntimeerde sub 2.] om tot uitbetaling van de legitieme porties over te gaan. Deze grief slaagt. De legitieme porties dienen te worden voldaan door de gezamenlijke erfgenamen, en daartoe behoren [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] ook. Hun aandeel in de nalatenschap is door het testament beperkt tot de legitieme portie, maar hun aanspraak is een aanspraak die voortvloeit uit hun hoedanigheid van erfgenaam. Dat wil zeggen dat het geldend maken van die aanspraak de verdeling van de nalatenschap betreft. Daarop ziet hun vordering evenwel niet. Dat betekent dat het derde onderdeel van het eindvonnis van 17 augustus 2011 niet in stand kan blijven en dat de desbetreffende vordering van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] wordt afgewezen. Het hof tekent hierbij aan dat de verdeling van de nalatenschap dient te geschieden met inachtneming van hetgeen in dit arrest is bepaald.
4.13 Hiermee hangt samen de derde en laatste grief in het principaal appel inzake de wettelijke rente. Nu de daarmee samenhangende vordering wordt afgewezen, behoeft de kwestie van de wettelijke rente geen bespreking. Dat geldt ook voor deze grief, zodat deze wordt verworpen.
4.14 De slotsom is dat de vonnissen waarvan beroep in stand blijven met uitzondering van de bedragen van de legitieme vorderingen in onderdeel 2. en de toewijzing van onderdeel 3. van de vordering van [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] en dat [Geïntimeerde sub 1.] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar reconventionele vordering. Gelet op de familierelatie tussen partijen en de aard van het geschil zal het hof de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren.
in het principaal appel en in het incidenteel appel
5.1 verklaart geïntimeerde sub 1 niet-ontvankelijk in haar reconventionele vordering;
5.2 vernietigt het eindvonnis van 17 augustus 2011 voor zover daarbij voor recht is verklaard dat de legitieme vorderingen van ieder van appellanten € 55.673,68 bedraagt en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de legitieme vordering van appellant sub 1 ([Appellant sub 1.]) € 55.103,68 bedraagt en de legitieme vordering van appellante sub 2 ([Appellante sub 2.]) € 54.418,68 bedraagt;
5.3 vernietigt het eindvonnis van 17 augustus 2011 voor zover daarbij is toegewezen de vordering van appellanten tot veroordeling van geïntimeerden tot betaling van de legitieme vorderingen van appellanten en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering tot veroordeling van geïntimeerden tot betaling van de legitieme vorderingen van appellanten af;
5.4 bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor het overige;
5.5 wijst af het meer of anders gevorderde;
5.6 compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen in die zin dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 februari 2013.