4.3. In eerste aanleg heeft [appellanten] primair gevorderd de franchiseovereenkomst te ontbinden op grond van toerekenbare tekortkoming van Setpoint, met veroordeling van Setpoint tot betaling van een schadevergoeding van € 1.181.339,50. Subsidiair heeft [appellanten] gevorderd de overeenkomst met terugwerkende kracht op grond van dwaling te vernietigen en het non-concurrentiebeding nietig te verklaren, met veroordeling van Setpoint tot betaling van een schadeloosstelling van € 1.181.339,50. Meer subsidiair heeft [appellanten] inzake de schade verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd, alles steeds vermeerderd met betaling van buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van Setpoint in de kosten van het geding.
Setpoint heeft in reconventie na eisvermindering gevorderd te verklaren voor recht dat de franchiseovereenkomst en de huurovereenkomst per 27 juni 2008 dan wel 1 oktober 2009 door opzegging zijn beëindigd, subsidiair de datum van ontbinding nader in goede justitie te bepalen, voorts [appellanten] te veroordelen tot betaling aan Setpoint van € 179.734,91 wegens onterechte ontvangst door [appellanten] middels pinapparaat, alsook betaling van € 13.312,50 wegens geldlening en € 35.000 wegens overname van de activa. Voorts heeft Setpoint gevorderd [appellanten] te veroordelen een bedrag te betalen van € 97.797,60 wegens achterstallige huurtermijnen, geleverde goederen, feebetaling en dergelijke, en [appellanten] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
De rechtbank heeft in conventie de vorderingen van [appellanten] afgewezen en in reconventie [appellanten] veroordeeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Setpoint € 88.334,91 te betalen alsmede € 13.312,50 en € 35.000, en voor het overige de vorderingen in reconventie afgewezen.
De rechtbank heeft - kort gezegd - daartoe geoordeeld:
- dat de feiten van voor 1 april 2006 niet kunnen leiden tot de conclusie dat Setpoint tekort is geschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst per 1 april 2006;
- dat het verwijt van [appellanten] dat Setpoint haar bestaande formule heeft gewijzigd niet opgaat;
- dat het niet perfect verlopen van marketingactiviteiten nog niet betekent dat hiermee juridisch van een tekortkoming moet worden gesproken;
- dat het overgrote deel van het omzetplan 2006 is gerealiseerd en dat het feit dat het jaarplan 2007 niet werd gehaald nog niet betekent dat om die reden het voorraadbeleid onduidelijk was;
- dat weliswaar een leveringstop - zoals door Setpoint gehanteerd in 2007 en 2008 -ingrijpend is en daartoe niet lichtvaardig mag worden overgegaan, maar dat de gronden die Setpoint daartoe heeft aangevoerd voldoende zwaarwegend zijn om een beroep op een opschortingsrecht in de zin van artikel 6:262 BW te rechtvaardigen;
- dat het enkele feit dat de prognoses van het Setpoint niet zijn gehaald nog niet impliceert dat Setpoint toerekenbaar tekort is geschoten en dat [appellanten] overigens onvoldoende heeft gesteld; en
- dat de Europese Erecode inzake Franchising vooral waarborgen bevat voor aspirant-franchisenemers en in zoverre niet op [appellanten] van toepassing is.
Voorts heeft de rechtbank onderzocht of artikel 9.7 van de franchiseovereenkomst in strijd is met het verbod van verticale prijsbinding, neergelegd in artikel 4 sub a van de EG-Verordening nr 2790/1999 en artikel 6 Mededingingswet. Het beroep op artikel 4 van de Verordening is door de rechtbank verworpen omdat uit hetgeen [appellanten] heeft aangevoerd niet blijkt dat de overeenkomst met Setpoint de handel tussen de lidstaten van de EU daadwerkelijk of potentieel merkbaar kan beïnvloeden. Wat betreft toetsing van artikel 9.7 van de overeenkomst aan artikel 6 Mw heeft de rechtbank geoordeeld dat de tweede volzin van deze bepaling een mededingingsbeperkende strekking heeft in de zin van artikel 6 Mw. [appellanten] heeft echter niet gesteld dat de markt hierdoor merkbaar wordt beïnvloed, en daarom kan niet worden geconcludeerd dat artikel 9.7, tweede volzin, van de overeenkomst van rechtswege nietig is.
Wat betreft het non-concurrentiebeding - besloten in artikel 21.3 in samenhang met artikel 2.1 van de franchiseovereenkomst - heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op artikel 5b van Verordening 2790/1999, in het licht van welke verordening artikel 6 Mw moet worden uitgelegd, een concurrentiebeding met een looptijd van een jaar en in een gebied met een straal van 20 km rond het verkooppunt niet nietig is.
Inzake de magazijntoeslag heeft de rechtbank geconstateerd dat [appellanten] niet heeft betwist dat hij nimmer heeft geprotesteerd tegen de invoering van deze toeslag en dat hij die vanaf de invoering in 1998 heeft betaald, zodat Setpoint aan deze gedragingen van [appellanten] gerechtvaardigd de betekenis mocht toekennen dat [appellanten] had ingestemd met deze toeslag.
Met betrekking tot de waarde van de voorraad zoals aanwezig ten tijde van de inventarisatie op 5 oktober 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat de waarde daarvan op € 84.000 kan worden geschat welk bedrag in beginsel toewijsbaar is geoordeeld door de rechtbank; hetzelfde geldt voor de verschuldigdheid van een bedrag van € 7.400 in verband met de waarde van de kledingpoppen.
In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat Setpoint nadat [appellanten] op 16 september 2008 in overspannen toestand de winkel had verlaten terstond voor vervanging heeft gezorgd, hetgeen impliceert dat er nog steeds een franchiseovereenkomst was, zodat die niet beëindigd kan zijn per 27 juni 2008. Hetzelfde geldt voor de huurovereenkomst van het winkelpand. De hierop betrekking hebbende vorderingen van Setpoint heeft de rechtbank afgewezen.
De rechtbank heeft de door [appellanten] erkende vordering in verband met de pinbetalingen groot € 179.734,91 toegewezen maar deze verrekend met de toegewezen bedragen in conventie van € 84.000 en € 7.400. Het restant (derhalve € 88.334,91) heeft de rechtbank toegewezen evenals de door [appellanten] erkende vorderingen inzake geldlening en inzake het contract materiële activa.