Parketnummer : 20-003082-12
Uitspraak : 20 februari 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van
het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 september 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-849612-11 tegen:
[VERDACHTE]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [naam P.I.].
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake - zakelijk weergegeven - een tweetal pogingen tot moord en een zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar met bevel tot gevangenneming en met verbeurdverklaring van het in beslag genomen voorwerp. Voorts zijn de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [naam] tot aan het bedrag van EUR 2.638,55 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, toegewezen. De voeging duurt, voor zover de vordering is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [naam] tot aan het bedrag van EUR 854,60 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, toegewezen. De voeging duurt, voor zover de vordering is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [naam] tot aan het bedrag van EUR 1.750,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, toegewezen. De voeging duurt, voor zover de vordering is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen, behoudens de opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met last dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd.
Namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd inhoudende dat aan verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur niet langer dan negen jaren, niet ook de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd, waarbij hij van overheidswege zal worden verpleegd. Ingeval het hof komt tot oplegging van de maatregel van de TBS, is subsidiair matiging van de duur van de op te leggen gevangenisstraf bepleit.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis (met inbegrip van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen) en met de gronden waarop dit berust, behoudens de opgelegde straf, de strafmotivering en de beslissing op de in beslag genomen schaar.
Op te leggen straf en maatregel
De rechter in eerste aanleg heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede met last dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd.
De verdediging heeft bepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van negen jaren, zijnde gelijk aan de duur van de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf, zonder oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, waarbij de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof overweegt hierbij in het bijzonder het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot moord en een zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad.
Moord is naast gekwalificeerde doodslag blijkens het daarop gestelde strafmaximum te beschouwen als één van de ernstigste delicten in het Wetboek van Strafrecht, vanwege de zeer ingrijpende en onomkeerbare gevolgen van de daad. De verdachte heeft met een vooraf geprepareerde schaar, als gevolg waarvan de schaar aan de bovenzijde enigszins open bleef staan en er dus sprake was van twee steekpunten, onverhoeds in de halsstreek van een tweetal medewerkers van de P.I. te Vught gestoken, als gevolg waarvan levensbedreigend gevaar voor deze medewerkers is ontstaan. Dat het hier bij een poging is gebleven, is een omstandigheid die buiten de wil van verdachte is gelegen. Immers, het slachtoffer [naam] heeft zich in een reflex omgedraaid waardoor hij slechts een kraswond op de hals heeft opgelopen en de bij slachtoffer [naam] in de hals toegebrachte steekwond van enkele centimeters diep heeft als bij een geluk geen vitale delen geraakt, zoals een hals(slag)ader, belangrijke zenuwen, de slokdarm, de luchtpijp of de ruggewervel. Voorts heeft de verdachte een derde medewerker van de P.I. te Vught, slachtoffer [naam], terwijl deze doende was verdachte na de hiervoor genoemde steekpartij onder controle te brengen, zwaar lichamelijk letsel toegebracht door deze laatste met vorenbedoelde schaar in diens linkerhand te raken, als gevolg waarvan een zenuw is doorgesneden, welk letsel operatief hersteld diende te worden. Het slachtoffer heeft daar blijvend letsel aan over gehouden.
De verdachte heeft door aldus te handelen een buitengewoon ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de drie slachtoffers. [naam slachtoffer] heeft voor zijn leven gevreesd, toen het bloed uit zijn hals spoot. Het gewelddadig handelen van verdachte heeft niet alleen de nodige impact gehad op de slachtoffers, maar ook zullen zij nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ervaren. Daarnaast heeft het gebeuren ook zeer veel invloed gehad op het welbevinden van de andere medewerkers van de P.I. te Vught.
De verdachte had zijn daad vooraf aangekondigd en het hof rekent het de verdachte uitermate zwaar aan dat hij op een dergelijk gewelddadige wijze te werk is gegaan, zonder zich daarbij rekenschap te geven van de mogelijke (ernstige) gevolgen van zijn daad voor anderen in zijn omgeving.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2013 blijkt dat verdachte veelvuldig ter zake van ernstige geweldsdelicten is veroordeeld. Reeds in 1993 en 1994 werd verdachte veroordeeld wegens pogingen tot doodslag. Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 september 2007 is verdachte wederom voor - onder meer - een poging tot doodslag veroordeeld, waarbij hem de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging werd opgelegd. Nadien is verdachte bij vonnis van de rechtbank Rotterdam op 25 september 2012 nog veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling in de instelling waar hij toen verbleef, maar is vanwege de hiervoor bedoelde maatregel volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
De omstandigheid dat verdachte zich in het verleden, en zelfs in het kader van de opgelegde behandelsetting, vaker schuldig heeft gemaakt aan vergelijkbare, zeer ernstige, geweldsdelicten, brengt op zich al met zich dat er rekening mee dient te worden gehouden dat verdachte zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan het plegen van dergelijk ernstige feiten. In zoverre kan dan ook niet worden uitgesloten, dat de verdachte een potentieel gevaar zal blijven voor de samenleving. Over de ernst van het recidiverisico hebben ook de deskundigen die omtrent verdachte hebben gerapporteerd, zich uitgelaten. Het hof komt daarop nog terug. Ook uit het op 15 augustus 2012 omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport blijkt dat verdachte zich na het bewezen verklaarde handelen aanhoudend dreigend (zowel impliciet als expliciet) heeft opgesteld en dat hij voornemens tot het uitvoeren van ernstige geweldsdelicten is blijven uiten.
Naar het oordeel van het hof kan rechtvaardigt het vorenstaande de oplegging van een gevangenisstraf van lange duur.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met dwang:
Het hof heeft voorts voor de beslissing gestaan of verdachte voor de thans bewezen verklaarde feiten (wederom) de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging dient te worden opgelegd. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Het hof stelt voorop dat het bij het bewezen verklaarde handelen van verdachte gaat om misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zodat in zoverre is voldaan aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Ten aanzien van de persoon van verdachte is door drs. A.J. de Groot, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, een psychologisch onderzoek ingesteld. Dit heeft geresulteerd in een Pro Justitia rapport d.d. 11 augustus 2012, welk rapport - voor zover hier relevant en zakelijk weergeven - onder meer het navolgende inhoudt:
“(…) Betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de zin van psychopathie. In DSM-IV termen kan worden gesproken van een anti sociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis en afhankelijkheid van cocaïne. (…) Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. (...) Voor de kans op recidive vormt betrokkenes psychopathie de grootste risicofactor. Betrokkene heeft vanuit zijn persoonlijkheid nauwelijks terughoudendheid om agressie in te zetten. (…) Tekortschietende zelfbeheersingsmogelijkheden bij escalerende conflicten (gebrekkige impulscontrole bij verhoogde krenkbaarheid) vormt eveneens een risicofactor. (…) Tenslotte zij hier nog vermeld dat betrokkene binnen de gestructureerde klinische risicotaxatie verhoogd scoort op vrijwel alle factoren die statistisch verwijzen naar een verhoogde kans op geweld in de toekomst. (…) ”
De psycholoog is van oordeel dat de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochtes gedragskeuze en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde deels hebben beïnvloed.
Ten aanzien van de persoon van verdachte is door dr. D.J. Vinkers, psychiater te Rotterdam en geregistreerd als deskundige bij het NRGD, een psychiatrisch onderzoek ingesteld. Dit heeft geresulteerd in een Pro Justitia rapport d.d. 20 augustus 2012, welk rapport - voor zover hier relevant en zakelijk weergeven - onder meer het navolgende inhoudt:
“(…) Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, namelijk een ernstige antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis en cocaïne afhankelijkheid in langdurige remissie. Hierdoor is er sprake van agressie-regulatie-problematiek. (…) Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. (…) De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde het gedrag ten tijde van het ten laste gelegde enigszins. (…) Betrokken is, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De delicten zijn immers vanuit de narcistische persoonlijkheidsstoornis van betrokkene gerelateerd met zijn gekrenktheid over het vastlopen van zijn TBS behandeling. (…)
Betrokkene heeft een ernstige agressie regulatieprobleem, zowel wat betreft reactieve agressie als instrumentele agressie. (…) Het recidiverisico op geweldsdelicten is sterk verhoogd, zo blijkt uit gestructureerde risicotaxatie-instrumenten en de klinische inschatting. (…)”
Op grond van de hiervoor weergegeven conclusies c.q. bevindingen van psychiater Vinkers en klinisch psycholoog De Groot, waar het hof zich mee verenigt en welke het hof volgt en ten grondslag legt aan zijn beslissing, stelt het hof vast dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Voorts stelt het hof op grond van beide rapporten, mede in aanmerking genomen hetgeen hieromtrent reeds is overwogen, vast dat het recidiverisico op geweldsdelicten zeer sterk is verhoogd.
Zowel Vinkers alsook De Groot zijn ter terechtzitting in hoger beroep gehoord omtrent de door hen vastgestelde mate van toerekeningsvatbaarheid. Beide deskundigen concluderen dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden aangemerkt ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, bij welke vaststelling in hun visie de maatregel van terbeschikkingstelling, waarbij de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, niet aangewezen is. Het hof deelt de visie die aan hun conclusie ten grondslag ligt, niet.
Bij de vaststelling van de mate van toerekeningsvatbaarheid hebben de deskundigen in het bijzonder acht geslagen op de planmatige aspecten van het bewezen verklaarde en de omstandigheid dat aan de ten laste gelegde feiten gekrenktheid over het vastlopen van een eerder ingezette TBS behandeling ten grondslag ligt. Het hof begrijpt de deskundigen aldus dat zij het inzetten door verdachte van instrumentele agressie vanuit de bij verdachte bestaande psychopathie als een bewuste keuze van verdachte aanmerken en niet als een vanuit de stoornis aan verdachte opgedrongen handelen, waarop hijzelf als gevolg van de stoornis geen of slechts in mindere mate invloed zou hebben. Om die reden achten de deskundigen verdachte voor de toepassing van deze instrumentele agressie niet verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof stelt vast dat de verdachte in de onderhavige zaak instrumenteel geweld heeft toegepast, te weten het insteken op een drietal medewerkers van P.I. Vught met een vooraf geprepareerde schaar. Hoewel geen causaal verband tussen de vastgestelde stoornissen en de bewezen verklaard feiten is vereist, is het hof van oordeel dat er wel degelijk een verband is tussen de bij verdachte gediagnosticeerde pathologie en het begaan van de onderhavige feiten. Anders dan door de deskundigen is betoogd, gaat het hof ervan uit dat het gedrag van de verdachte, gelet ook op de ernst van de vastgestelde stoornissen, wordt gestuurd, waarbij de planmatige aspecten van zijn handelen, alsmede de instrumentele agressie naar het oordeel van het hof tevens worden ingegeven vanuit die stoornissen. Het hof heeft hierbij mede acht geslagen op de omstandigheid dat dit soort gewelddadige incidenten zich blijkens de beide rapportages blijven herhalen, waaruit blijkt dat verdachte niet in staat is om zijn gedrag te keren, hetgeen naar het oordeel van het hof alleen verklaard kan worden vanuit de invloed die de stoornissen klaarblijkelijk hebben op het tot stand komen van de bewezen verklaarde feiten. Gelet hierop is het hof dan ook van oordeel dat het bewezen verklaarde de verdachte in mindere mate kan worden toegerekend dan door de deskundigen thans is geconcludeerd.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat behandeling van de verdachte noodzakelijk is ter beteugeling van verdere geweldsrecidive en daarmee ter bescherming van de maatschappij. Het hof heeft kennisgenomen van het oordeel van de deskundigen dat het recidiverisico, mede gelet op het problematisch behandelverleden van verdachte, thans niet kan worden verminderd in het kader van een TBS behandeling. Het hof heeft echter ook acht geslagen op de door de deskundigen ter terechtzitting verder toegelichte mogelijkheid, dat de verdachte na zijn detentieperiode binnen een Landelijke Afzonderingsafdeling (L.L.A), anders dan in die van de P.I. Vught, mogelijk alsnog ontvankelijk wordt voor behandeling binnen een TBS setting, zodat een verdere geweldsrecidive kan worden beteugeld.
Naar het oordeel van het hof eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte, alsmede dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof zal derhalve bepalen dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. De terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt bovendien opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, waarvan in de onderhavige zaak, gelet op de omstandigheid dat het hof een tweetal pogingen tot moord alsook een zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad, bewezen heeft verklaard, sprake is. Het hof neemt bij deze vaststelling (mede) in aanmerking de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde, de inhoud van de zich in het dossier bevindende rapportages, die over de persoon van de verdachte zijn uitgebracht en de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte.
Met betrekking tot de op te leggen straf:
Het vorenstaande brengt het hof tot het oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaar dient te worden opgelegd. Het hof acht dit passend en geboden.
Daarbij heeft het hof in strafmitigerende zin rekening gehouden met de mate van toerekenbaarheid, zoals hiervoor is overwogen.
Het hof acht de gemaakte keuzes met betrekking tot strafsoort en strafmaat het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om een gevangenisstraf voor kortere duur op te leggen.
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 289 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de in beslag genomen goederen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 STK schaar, kleur: zwart, goed nr. 336263, handvat met touw erom gedraaid.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. R.R. Everaars-Katerberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, griffier,
en op 20 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.