Parketnummer : 20-001615-12
Uitspraak : 19 februari 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 april 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-825503-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967],
wonende te [woonplaats], [adres].
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van -kort gezegd- poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren. Voorts heeft de eerste rechter bij dit vonnis beslist op de vorderingen van schadevergoeding van de benadeelde partijen en het beslag.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte ter zake van de onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden alsmede -in verband met feit 1. primair- tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren;
- de vorderingen van de benadeelde partijen verbalisant 1 en verbalisant 2 zal toewijzen tot een bedrag van € 250,= te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot evengenoemd bedrag.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen en de rechtbank met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde de grondslag der telastlegging heeft verlaten door in de bewezenverklaring na de zinsnede
‘ (…) terwijl hij op voornoemde personen toeliep’ na het woord ‘en’ het woord ‘/of’ toe te voegen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 12 september 2011 te Helmond althans in het arrondissement
's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk verbalisant 5, wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto meermalen, althans eenmaal abrupt naar links heeft gestuurd, terwijl die verbalisant 5 als bestuurder van een motor hem, verdachte, probeerde in te halen en derhalve links naast hem reed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 12 september 2011 te Helmond althans in het arrondissement
's-Hertogenbosch verbalisant 5, wachtmeester der Koninklijke Marechaussee heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend meermalen althans eenmaal een door hem bestuurde personenauto abrupt naar links gestuurd, terwijl die verbalisant 5 als bestuurder van een motor, verdachte probeerde in te halen en derhalve links naast hem reed;
2.
hij op of omstreeks 12 september 2011 te Helmond, in elk geval in het arrondissement
's-Hertogenbosch verbalisant 3, verbalisant 4, verbalisant 1 en/of verbalisant 2, allen agent/hoofdagent van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, althans eenmaal aan voornoemde verbalisant 3, verbalisant 4, verbalisant 1 en/of dreigend een mes, althans een puntig voorwerp getoond terwijl hij op voornoemde personen toeliep en hen dreigend de woorden toegevoegd: “Flikker op of ik maak je kapot, ik steek je kapot” en/of “schiet dan, schiet dan” en/of “kom dan, kom dan, ik maak je hartstikke kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Aan verdachte is onder 2. ten laste gelegd dat hij ‘te Helmond, in elk geval in het arrondissement ’s-Hertogenbosch’ enkele met name genoemde verbalisanten heeft bedreigd door – kort gezegd – een mes te tonen en door het uiten van dreigementen. Uit het dossier blijkt dat volgens de verbalisanten de verdachte zich op 12 september 2011 tijdens twee incidenten schuldig zou hebben gemaakt aan het plegen van bedreiging, te weten: het incident op de Bakelsedijk te Helmond en vervolgens het incident op de Stipdonk te Someren. Bij het eerste incident zijn verbalisant 3 en verbalisant 4 betrokken en bij het tweede incident verbalisant 3, verbalisant 4, verbalisant 1 en verbalisant 2. Bij beide incidenten wordt in de opgemaakte processen-verbaal melding gemaakt van het tonen van een mes door de verdachte en het uiten van dreigementen. Met betrekking tot het eerste incident zouden de dreigementen ‘Flikker op of ik maak je kapot, ik steek je kapot’ en ‘schiet dan, schiet dan’ zijn geuit en bij het tweede incident de dreigementen ‘schiet dan, schiet dan‘ en ‘kom dan, kom dan, ik maak je hartstikke kapot’.
Het hof stelt - gelet op de formulering van de tenlastelegging - de navolgende onduidelijkheden vast:
- indien bedoeld is uitsluitend het incident te Helmond ten laste te leggen - nu alleen ‘Helmond‘ expliciet als pleegplaats wordt genoemd - dan is onduidelijk waarom de namen van twee verbalisanten worden genoemd die niet bij het eerste incident zijn betrokken en er geuite dreigementen worden genoemd die ook geen betrekking hebben op het eerste incident;
- indien bedoeld is beide incidenten ten laste te leggen dan is niet duidelijk waarom ‘Someren’ niet als pleegplaats wordt genoemd en er slechts gesproken wordt over ‘in elk geval in het arrondissement ’s-Hertogenbosch’. Voorts is bij die interpretatie van de tenlastelegging onduidelijk hoe het hof het dreigen met een mes moet zien nu het eerste incident betrekking heeft op twee verbalisanten en het tweede incident op vier verbalisanten en de beide incidenten - gelet op de inhoud van het dossier -niet gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Een splitsing is naar het oordeel van het hof niet mogelijk nu twee verbalisanten zowel bij het eerste, als bij het tweede incident betrokken zijn geweest;
- indien bedoeld is uitsluitend het incident te Someren ten laste te leggen dan is niet duidelijk waarom Helmond als pleegplaats wordt genoemd en een deel van de geuite dreigementen uitsluitend betrekking heeft op het eerste incident.
Gelet op bovenstaande onduidelijkheden overweegt het hof als volgt.
In de tenlastelegging dient het openbaar ministerie duidelijk te omschrijven wat de verdachte in strafrechtelijke zin wordt verweten. Die eis is neergelegd in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof dient vervolgens te beslissen op grondslag van de tenlastelegging met gevolg dat het hof zich dient te houden aan wat het openbaar ministerie heeft bedoeld de verdachte te verwijten. Nu het in de onderhavige strafzaak voor het hof – gelet op de inhoud van de tenlastelegging – niet duidelijk is wat de verdachte precies wordt verweten en daarmee niet duidelijk is wat de omvang van het strafgeding is, is het hof van oordeel dat de inleidende dagvaarding met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde nietig behoort te worden verklaard. Aan dit oordeel van het hof doet niet aan af dat – nu verdachte op dit punt geen verweer heeft gevoerd - het voor hem kennelijk wel duidelijk is waar het onder 2. ten laste gelegde op doelt. Die duidelijkheid moet er namelijk niet alleen zijn voor de verdachte, maar - gelet op de grondslagfunctie van de tenlastelegging - ook voor de rechter.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor zover betrekking hebbende op het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde.
1. Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat het beroepen vonnis dient te worden vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging. Daartoe is aangevoerd dat een redelijke en billijke afweging van de belangen met zich meebrengt dat het openbaar ministerie geen gebruik had mogen maken van de discretionaire bevoegdheid om verdachte te vervolgen nu hij door het onrechtmatig schieten door de politie op zowel de Bakelsedijk te Helmond als de Stipdonk te Someren en het voor hem daaruit volgende leed reeds voldoende is gestraft.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
2. Het in het eerste en tweede lid van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat de officier van justitie bevoegd is op gronden aan het algemeen belang ontleend af te zien van vervolging. Beslist de officier van justitie dat hij tot vervolging overgaat, dan staat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling aan de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde -waaronder het beginsel van een redelijke belangenafweging- kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
4. Blijkens hetgeen is opgenomen onder het kopje forensisch onderzoek, pagina 7 van het in hoger beroep aan het dossier toegevoegde stuk genaamd “onderzoek Zebravink” opgemaakt door mr. J. Nederlof, officier van justitie, alsmede de in dit stuk op pagina 12 opgenomen conclusie, zijn bij de incidenten die hebben plaatsgevonden op de Bakelsedijk te Helmond en de Stipdonk te Someren in totaal 10 schoten op verdachte gelost en heeft verbalisant verbalisant 3 naar het oordeel van de officier van justitie bij het lossen van het tweede, derde en vierde schot tijdens het eerste incident op de Bakelsedijk niet gehandeld conform de eisen opgenomen in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie). Ten aanzien van de overige geloste schoten is de officier van justitie van oordeel dat deze schoten zijn aan te merken als geoorloofd gebruik van een vuurwapen als bedoeld in artikel 7 van de Ambtsinstructie. De strafzaak tegen verbalisant verbalisant 3 heeft de officier van justitie geseponeerd wegens ‘medeschuld benadeelde’.
5. Uit het dossier blijkt dat verdachte door geen van de in strijd met de Ambtsinstructie geloste schoten is geraakt en dat het derde en vierde schot niet op verdachte waren gericht, maar op de banden van de auto waarin verdachte was ingestapt. Ook is het hof niet gebleken dat het lossen van de overige schoten op grond van de Ambtsinstructie, dan wel op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht als ongeoorloofd zou moeten worden aangemerkt. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte zich zowel bij het eerste incident, waar in strijd met de Ambtsinstructie de evenbedoelde schoten zijn gelost, als ten tijde van het incident op de Stipdonk te Someren zich agressief heeft opgesteld jegens de bij deze incidenten betrokken verbalisanten, welk gedrag voor de officier van justitie aanleiding is geweest om verdachte te vervolgen.
6. Onder deze omstandigheden en na afweging van alle betrokken belangen is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen verdachte te vervolgen, in het bijzonder gelet op de ernst van de jegens verdachte bestaande verdenking, te weten onder meer de verdenking ter zake van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling.
Het hof verwerpt het verweer en acht aldus het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Gelet op de inhoud van de verklaring van verbalisant 5 afgelegd bij de rechter-commissaris op 16 maart 2012 is het hof van oordeel dat de in de tenlastelegging onder 1. primair en 1. subsidiair feitelijk beschreven verkeerssituatie zich niet heeft voorgedaan.
In het bijzonder heeft de motoragent, verbalisant 5, niet volledig links naast verdachte gereden op de momenten dat verdachte de door hem bestuurde auto naar links stuurde, zoals is ten laste gelegd. Bovendien is blijkens deze verklaring het enige moment waarop verbalisant 5 zich bedreigd heeft gevoeld het moment geweest voordat hij met vol gas de auto van verdachte had ingehaald en na deze inhaalmanoeuvre in de op zijn motor aanwezige spiegels zag dat verdachte de door hem bestuurde auto naar links stuurde. Naar het oordeel van het hof heeft ook tijdens die inhaalmanoeuvre de in de tenlastelegging beschreven verkeerssituatie zich feitelijk niet voorgedaan nu niet is komen vast te staan dat verdachte abrupt naar links heeft gestuurd op het moment dat verbalisant 5 verdachte inhaalde en links naast verdachte reed.
Nu evenbedoelde in de tenlastelegging beschreven verkeerssituatie zich feitelijk niet heeft voorgedaan, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde feiten. Mitsdien dient verdachte van deze feiten te worden vrijgesproken.
Vorderingen van de benadeelde partijen
1.De benadeelde partij verbalisant 3 heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 850,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het onder 2. ten laste gestelde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
2. De benadeelde partij verbalisant 2 heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het onder 2. ten laste gestelde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
3. De benadeelde partij verbalisant 1 heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het onder 2. ten laste gestelde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding voor wat betreft het onder 2. ten laste gelegde nietig.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij verbalisant 3 in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij verbalisant 2 in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij verbalisant 1 in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. M. Rutgers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 19 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.